In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Nederland op 12 juni 2014 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, een franchisenemer, en de inspecteur van de Belastingdienst over een naheffingsaanslag in de omzetbelasting. De naheffingsaanslag van € 53.082 was opgelegd voor het tijdvak van 1 juni 2011 tot en met 30 juni 2011, waarbij ook een verzuimboete van € 1.061 was opgelegd. Eiseres had bezwaar gemaakt tegen de naheffingsaanslag, maar dit werd ongegrond verklaard, terwijl het bezwaar tegen de boetebeschikking gegrond werd verklaard en de boete werd verminderd tot nihil. Eiseres heeft beroep ingesteld tegen deze uitspraken op bezwaar.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de betaling van [Y] aan eiseres, die voortvloeide uit een franchiseovereenkomst, onlosmakelijk verbonden was met de prestaties die eiseres aan [Y] heeft geleverd. Eiseres stelde dat de betaling geen vergoeding voor een prestatie was, maar een resultaatsgarantie. De rechtbank oordeelde echter dat de betaling in het kader van de franchiseovereenkomst plaatsvond en dat de omzetbelasting terecht was geheven. De rechtbank concludeerde dat de naheffingsaanslag terecht was opgelegd en verklaarde het beroep van eiseres ongegrond.
Daarnaast heeft de rechtbank geoordeeld dat de proceskosten in de bezwaarfase voor de verzuimboete vergoed dienden te worden, en stelde deze vast op € 486. Ook werd verweerder veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten in de beroepsfase, vastgesteld op € 974. De rechtbank gelastte verder dat het door eiseres betaalde griffierecht van € 310 vergoed werd. Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden.