ECLI:NL:RBNNE:2014:2823

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
6 juni 2014
Publicatiedatum
6 juni 2014
Zaaknummer
18/830053-14
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Materieel strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van verdachte in verkeerszaak wegens gebrek aan bewijs van schuld

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Nederland op 6 juni 2014 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die werd beschuldigd van het veroorzaken van een verkeersongeval met dodelijke afloop. De verdachte was ten laste gelegd dat hij op of omstreeks 27 augustus 2013, als bestuurder van een personenauto, een voetganger had aangereden terwijl hij onder invloed van amfetamine verkeerde. De rechtbank heeft de zaak behandeld op tegenspraak, waarbij de officier van justitie stelde dat de verdachte wettig en overtuigend schuldig was aan de tenlastelegging. De verdediging voerde echter aan dat de verdachte niet de enige was die de situatie had gezien en dat het gebruik van amfetamine niet relevant was voor de causaliteit van het ongeval.

De rechtbank heeft de bewijslast zorgvuldig gewogen en vastgesteld dat de verdachte met een snelheid van ongeveer 55 km per uur reed, terwijl de maximumsnelheid ter plaatse 80 km per uur was. Er was ook straatverlichting aanwezig. De rechtbank concludeerde dat, hoewel de verdachte onder invloed van amfetamine was, dit niet automatisch betekende dat zijn rijgedrag als onoplettend of onvoorzichtig moest worden aangemerkt. De rechtbank oordeelde dat er onvoldoende bewijs was dat het rijgedrag van de verdachte ten tijde van de aanrijding gevaarzettend was.

Uiteindelijk heeft de rechtbank zowel het primair als het subsidiair ten laste gelegde niet bewezen geacht en de verdachte vrijgesproken. De rechtbank benadrukte dat zonder concrete feiten of omstandigheden die het rijgedrag van de verdachte als gevaarzettend konden kwalificeren, er geen grond was voor een veroordeling. Dit vonnis is uitgesproken door een meervoudige kamer, bestaande uit drie rechters, en is openbaar gemaakt op dezelfde datum.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND
Afdeling Strafrecht
Locatie Groningen
Parketnummer 18/830053-14
Op tegenspraak
Raadsman: mr. H.P. Eckert
Vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d.
6 juni 2014 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum],
wonende te [woonplaats], [adres].
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van
26 mei 2014.

Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 27 augustus 2013, te [plaats], althans in de gemeente
[gemeente], als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig,
een personenauto (merk: [automerk]), daarmede rijdende over de weg, [straatnaam], zich
zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft
plaatsgevonden, door,
terwijl verdachte onder invloed was/verkeerde van het gebruik van amfetamine,
zeer, althans aanmerkelijk, onvoorzichtig en/of onoplettend, tegen een
voetganger, die toen aldaar op de rijbaan van de door hem, verdachte, bereden
weg liep/zich bevond, te rijden/botsen,
waardoor die voetganger, genaamd[slachtoffer], werd gedood,
terwijl hij, verdachte, verkeerde in de toestand als bedoeld in artikel 8,
eerste of tweede lid van de Wegenverkeerswet 1994, danwel na het feit niet
heeft voldaan aan een bevel gegeven krachtens artikel 163, tweede, zesde,
achtste of negende lid van genoemde wet;
De in deze telastelegging gebruikte termen en uitdrukkingen worden, voorzover
daaraan in de Wegenverkeerswet 1994 betekenis is gegeven, geacht in dezelfde
betekenis te zijn gebezigd;
art 6 Wegenverkeerswet 1994
art 8 lid 1 Wegenverkeerswet 1994
art 8 lid 2 ahf/ond a Wegenverkeerswet 1994
art 8 lid 2 ahf/ond b Wegenverkeerswet 1994
althans, indien terzake van het vorenstaande geen veroordeling mocht volgen, dat
hij op of omstreeks 27 augustus 2013, te [plaats], althans in de gemeente
[gemeente], als bestuurder van een voertuig (personenauto, merk: [automerk]), daarmee
rijdende op de [straatnaam],
met het door hem, verdachte bestuurde voertuig tegen een voetganger (te weten:
[slachtoffer]), die toen aldaar op de rijbaan van de door hem, verdachte,
bereden weg liep/zich bevond, is gebotst/aangereden,
door welke gedraging(en) van verdachte gevaar op die weg werd veroorzaakt,
althans kon worden veroorzaakt, en/of het verkeer op die weg werd gehinderd,
althans kon worden gehinderd;
De in deze telastelegging gebruikte termen en uitdrukkingen worden, voorzover
daaraan in de Wegenverkeerswet 1994 betekenis is gegeven, geacht in dezelfde
betekenis te zijn gebezigd;
art 5 Wegenverkeerswet 1994

Bewijsvraag

Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft aangevoerd dat het primair ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen kan worden op grond van de omstandigheid dat verdachte als bestuurder van een auto heeft gereden terwijl in zijn bloed een hoge concentratie amfetamine, te weten 1,2 mg/l, aanwezig was. Werkzame concentraties liggen bij niet- gewende gebruikers doorgaans tussen de 0,03 en 0,15 mg/l. Volgens het Nederlands Forensisch Instituut is in dit geval de rijvaardigheid waarschijnlijk nadelig beïnvloed. Dit is hoogste mate van waarschijnlijkheid die kan worden worden gegeven.
Uit de door de politie uitgevoerde reconstructie blijkt dat verdachte de voor hem rijdende hardloper ruim van tevoren, meer dan 100 meter voor de plaats waar verdachte tegen de hardloper is gebotst, moet hebben kunnen zien. Uit de omstandigheid dat verdachte het slachtoffer totaal niet heeft gezien, zelfs niet op het moment dat hij het slachtoffer raakte, kan slechts worden geconcludeerd dat hij minstens een aantal seconden niet op de weg voor hem heeft opgelet. Verdachte heeft niet voldoende opgelet, niet tijdig zijn snelheid verminderd en hij verkeerde daarnaastonder invloed van amfetamine, wat zijn rijvaardigheid nadelig heeft beïnvloed. Er is dus sprake van een ernstige verkeersfout onder verzwarende omstandigheden en dus overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet.
Het feit dat het slachtoffer aan de rechterkant van de weg liep is niet relevant, omdat hij het recht had daar te lopen. Hij was zichtbaar, hetgeen blijkt uit de verklaringen van enkele getuigen.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft aangevoerd dat verdachte niet de enige is geweest die een auto met aanhanger heeft gezien, ook één van de getuigen verklaart daarover.
Het gebruik van amfetamine door verdachte is in dit geval niet relevant in de causaliteitsketen. Verdachte is een gewende gebruiker, hij heeft jarenlang gebruikt en is na het ongeval enkele maanden geleden, na een afbouwperiode, geheel gestopt met het gebruik van amfetamine. Bij gewenning aan amfetamine is de hoeveelheid die bij verdachte is aangetroffen onvoldoende om de rijvaardigheid te beïnvloeden. Verdachte heeft niet te hard gereden en heeft een duidelijke verklaring afgelegd over de reden waarom hij de hardloper niet heeft gezien. Deze verklaring wordt niet door andere bewijsmiddelen weerlegd.
Uit niets blijkt dat amfetamine in dit geval van invloed is geweest; er is in elk geval geen afwijkend verkeersgedrag waargenomen door andere bestuurders.
De reconstructie van het ongeval is niet volledig geweest: er zijn geen beelden van gemaakt, de politie heeft van een nieuw hesje gebruik gemaakt, terwijl de getuigen verklaren dat het hesje dat het slachtoffer droeg vaal was. Er blijkt niet dat bij de reconstructie ook een tegenligger met aanhanger is gebruikt. De reconstructie kan daarom niet bijdragen aan de bewezenverklaring.
Er is daarom geen bewijs voor het primair ten laste gelegde en verdachte dient hiervan te worden vrijgesproken.
Ook voor het subsidiair ten laste gelegde dient vrijspraak te volgen, nu ook hier niet blijkt van gevaarlijk rijgedrag
Beoordeling
Met betrekking tot de hiervoor weergegeven standpunten overweegt de rechtbank het volgende.
Uit het door de politie opgemaakte proces-verbaal, en het rapport VerkeersOngevalsAnalyse met bijlagen, blijkt dat verdachte als bestuurder van een personenauto een voor hem op de rijbaan lopende hardloper met de door hem bestuurde auto heeft aangereden als gevolg waarvan die persoon is overleden. Verdachte heeft aangegeven dat hij met een snelheid van ongeveer 55 km per uur reed. Ter plaatse gold een maximum snelheid van 80 km per uur en verder was er straatverlichting aanwezig. Niet is gebleken dat verdachte, afgezet tegen de concrete verkeerssituatie, met een te hoge snelheid heeft gereden ten tijde van het ongeval.
Tevens staat vast dat verdachte reed met in zijn bloed een concentratie van amfetamine van 1,20 mg/l.
Uit de interpretatie van het door het Nederlands Forensisch Instituut (NFI)uitgevoerde toxicologisch onderzoek blijkt dat een concentratie van 1,2 mg/l als hoog kan worden beschouwd op grond waarvan geconcludeerd zou kunnen worden dat ten tijde van de bloedafname, die plaatsvond op 28 augustus 2013 om 00:23 uur, de rijvaardigheid
waarschijnlijknadelig beïnvloed was.
Bij de reconstructie is gebleken dat verdachte de voor hem lopende persoon op een afstand van ruim 100 meter moet hebben kunnen zien, ondanks een niet goed werkende straatverlichting op de kruising van wegen vlakbij de plaats van het ongeval. De overige straatverlichting functioneerde blijkens het proces-verbaal VOA wel naar behoren.
Het enkele feit dat verdachte onder invloed verkeerde van amfetamine, waarvan algemeen bekend is dat die stof de rijvaardigheid nadelig kan beïnvloeden en waarover het NFI heeft gerapporteerd dat die nadelige beïnvloeding onder andere bestaat uit de vermindering van de oplettendheid en een onjuiste risico-inschatting, maakt naar het oordeel van de rechtbank niet dat daarmee het rijgedrag van verdachte ten tijde van de botsing met het slachtoffer moet worden aangemerkt als zeer, althans aanmerkelijk onoplettend of onvoorzichtig en dat als gevolg daarvan het ongeval heeft plaatsgevonden.
Het gedrag dat zou moeten leiden tot vaststelling dat er sprake is van schuld aan het ongeval en de mate waarin is in de tenlastelegging niet omschreven.
Aan verdachte zijn geen andere concrete omstandigheden verweten dan de omstandigheid dat hij onder invloed verkeerde van amfetamine, van welke omstandigheid niet is gebleken in hoeverre deze invloed heeft gehad op en bepalend is geweest voor het rijgedrag van verdachte en het ontstaan van het ongeval.
Anders dan bij overtreding van artikel 8, eerste lid, en de strafverzwarende omstandigheid zoals bedoeld in artikel 175 derde lid van de Wegenverkeerswet 1994 (WVW) waarbij het gaat om de vaststelling of een bestuurder niet tot besturen in staat geacht moet worden, is voor het vaststellen van schuld aan een ongeval in de zin van artikel 6 WVW van belang of sprake was van feitelijk gevaarlijk of niet aan de verkeerssituatie aangepast rijgedrag, dan wel van andere concrete feiten of omstandigheden waaruit de conclusie kan worden getrokken dat sprake was van gevaarzettend rijgedrag. De enkele conclusie van het NFI luidende dat de rijvaardigheid waarschijnlijk nadelig beïnvloed was, vormt weliswaar een aanwijzing voor gevaarzettend rijgedrag, maar zonder andere bijkomende concrete feiten of omstandigheden is die onvoldoende om tot een bewezenverklaring te komen van overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994.
Op grond van het vorenstaande kan niet worden vastgesteld dat het rijgedrag van verdachte ten tijde van de botsing met het slachtoffer moet worden aangemerkt als zeer, althans aanmerkelijk onoplettend of onvoorzichtig en dat als gevolg daarvan het ongeval heeft plaatsgevonden.
De rechtbank acht het primair ten laste gelegde dan ook niet bewezen en zal verdachte daarvan vrijspreken.
Ten aanzien van het subsidiair ten laste gelegde is de rechtbank van oordeel dat niet bewezen kan worden dat door het aanrijden van c.q. het botsen tegen het slachtoffer gevaar op die weg werd veroorzaakt, althans kon worden veroorzaakt en evenmin dat het verkeer op die weg werd gehinderd, althans kon worden gehinderd.
Weliswaar is het slachtoffer overleden als gevolg van de aanrijding, maar in hoeverre het rijgedrag van verdachte waardoor het ongeval is ontstaan heeft bijgedragen kan niet worden vastgesteld. Voor een bewewezenverklaring van overtreding van artikel 5 WVW is tenminste vereist dat enige verwijtbaarheid kan worden vastgesteld.
Aldus kan het subsidiair ten laste gelegde evenmin worden bewezen.
De rechtbank zal verdachte dan ook van het subsidiair ten laste gelegde vrijspreken.

BESLISSING

De rechtbank:
- verklaart het primair en subsidiair ten laste gelegde niet wettig en overtuigend bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Dit vonnis is aldus gewezen door mrs. G. Eelsing, voorzitter, F.J. Agema en C. Krijger, in tegenwoordigheid van D. van der Ploeg, griffier en in het openbaar uitgesproken op
6 juni 2014.
mr C. Krijger is buiten staat dit vonnis te ondertekenen.