ECLI:NL:RBNNE:2014:2716

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
28 mei 2014
Publicatiedatum
2 juni 2014
Zaaknummer
C-17-131195 - FA RK 13-2112
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling alimentatieverplichting en draagkracht van de vader

In deze zaak heeft de rechtbank Noord-Nederland op 28 mei 2014 uitspraak gedaan in een alimentatiekwestie tussen een vader en zijn zoon. De vader, wonende te [woonplaats A], had verzocht om een herziening van de alimentatiebijdrage die hij aan zijn zoon, wonende te [woonplaats B], dient te betalen. De vader stelde dat hij onvoldoende draagkracht had om de alimentatie te voldoen, omdat zijn reguliere inkomen niet voldoende was en hij geen andere bronnen van inkomen had, zoals een ontbindingsvergoeding of vermogen. De rechtbank heeft de vader opgedragen om inzicht te geven in zijn financiële situatie, waaronder zijn netto besteedbaar inkomen en eventuele ontbindingsvergoeding van zijn werkgever.

Tijdens de behandeling van de zaak op 29 april 2014 heeft de rechtbank kennisgenomen van verschillende documenten, waaronder een verklaring van de werkgever van de vader en een brief van de zoon. De zoon betwistte de stellingen van de vader en stelde dat de vader wel degelijk een ontbindingsvergoeding had ontvangen, wat de vader niet had onderbouwd. De rechtbank heeft vastgesteld dat de vader zijn dienstverband bij [werkgever] per 1 februari 2014 had beëindigd en dat hij tot die datum doorbetaald was. De rechtbank concludeerde dat er geen wijziging van omstandigheden was voor deze datum.

De rechtbank oordeelde dat de vader onvoldoende aannemelijk had gemaakt dat hij geen ontbindingsvergoeding had ontvangen en dat hij niet in staat was om zijn alimentatieverplichting te voldoen. De vader beschikte over een vermogen van € 40.000,--, waarvan hij niet had onderbouwd hoe dit was aangewend. De rechtbank concludeerde dat de vader in staat was om zijn alimentatiebijdrage te voldoen en wees het verzoek van de vader af. De beslissing werd genomen in aanwezigheid van de griffier en de vader werd geïnformeerd over de mogelijkheid om binnen drie maanden hoger beroep in te stellen bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling Privaatrecht
Locatie Leeuwarden
zaak-/rekestnummer: C/17/131195 / FA RK 13-2112

beschikking van de enkelvoudige kamer d.d. 28 mei 2014

inzake

[verzoeker],

wonende te [woonplaats A],
hierna ook te noemen de vader,
advocaat mr. A. Kauling-Leeftink, kantoorhoudende te Oosterwolde,
tegen

[verweerder],

wonende te [woonplaats B],
hierna ook te noemen de zoon,
advocaat mr. S.C. Bosch, kantoorhoudende te Leeuwarden.

Procesverloop

Bij beschikking van deze rechtbank van 2 april 2014, waarvan de inhoud als hier herhaald en ingelast moet worden beschouwd, is de behandeling van de zaak verwezen naar een nadere terechtzitting.
Aan de vader is opgedragen om uiterlijk 15 april 2014 aan de griffier van de rechtbank en de zoon te zenden:
- een door de afdeling Personeelszaken van [werkgever] opgestelde verklaring omtrent het al dan niet beëindigd zijn van het dienstverband bij [werkgever] en wel met name over de vraag of de vader nog (deels) wordt doorbetaald en/of hij een ontbindingsvergoeding heeft ontvangen.
De zoon is in de gelegenheid gesteld om voor die nadere zitting aan de griffier van de rechtbank en de vader een schriftelijke reactie te zenden op hetgeen de vader nog heeft gesteld en ingezonden, voor zover hij zich daarmee niet kan verenigen.
De rechtbank heeft kennisgenomen van:
- een brief met bijlagen van de vader van 14 april 2014;
- een faxbericht van de zoon van 29 april 2014.
De zaak is pro forma behandeld ter terechtzitting met gesloten deuren van deze enkelvoudige kamer op 29 april 2014.

Motivering

De vader
De vader heeft ter voldoening aan voormelde opdracht in het geding gebracht:
- een bevestiging beëindiging arbeidsovereenkomst d.d. 7 april 2014;
- een beslissing toekenning WW-uitkering d.d. 21 februari 2014;
- een berekening van het netto besteedbaar inkomen.
De vader stelt dat hij de volgende inkomenscomponenten heeft:
- uitkering Achmea € 339,85 per maand;
- WAO-uitkering € 713,40 per maand;
- aanvullende WW-uitkering (exclusief vakantiegeld) € 49,75 per dag.
Hieruit volgt aldus de vader een netto besteedbaar inkomen van € 1.591,-- per maand.
De draagkracht om een bijdrage voor de zoon te voldoen bedraagt op basis van dit netto besteedbaar inkomen € 178,-- per maand.
De vader voert daarnaast aan dat geen sprake meer is van Box 3 inkomen, nu de in eerste instantie in Box 3 opgevoerde verkoopopbrengst van de woning grotendeels is verteerd.
De zoon
Door de zoon is gesteld dat uit de door de vader overgelegde brief van [werkgever] blijkt dat de arbeidsovereenkomst van de vader bij [werkgever] met ingang van 1 februari 2014 is geëindigd en niet, zoals eerder door de vader is gesteld, per 1 oktober 2012.
De zoon stelt verder dat uit de brief van [werkgever] blijkt dat er een vaststellingsovereenkomst is getekend. Deze vaststellingsovereenkomst is door de vader niet in het geding gebracht, zodat de financiële afspraken niet duidelijk zijn en wel met name of er een ontbindingsvergoeding is betaald. De vader is er, aldus de zoon, niet in geslaagd om aannemelijk te maken dat er aan hem geen ontbindingsvergoeding is uitgekeerd.
De zoon stelt subsidiair dat, indien er van wordt uitgegaan dat de vader geen ontbindingsvergoeding heeft ontvangen, de bijdrage in stand kan blijven, omdat van de vader mag worden verwacht dat hij vanuit zijn vermogen de onderhoudsbijdrage voldoet.
Meer subsidiair stelt de zoon dat er in ieder geval een draagkracht is van € 178,-- per maand. Indien de huidige bijdrage gewijzigd zou worden dan dient als ingangsdatum 1 februari 2014 te gelden, de datum dat de arbeidsovereenkomst van de vader is ontbonden.
De zoon stelt verder dat hij 23 september 2015 21 jaar wordt, zodat de onderhoudsverplichting van de vader nog van relatief korte duur is.
De beoordeling:
In voormelde opdracht aan de vader is door de rechtbank uitdrukkelijk overwogen dat de vader, naast het inzichtelijk maken van het einde van zijn dienstverband, antwoord diende te geven op de vraag of hij (deels) werd doorbetaald en/of hij een ontbindingsvergoeding heeft ontvangen.
Uit de door de man overgelegde brief van [werkgever] blijkt dat het dienstverband van de vader bij [werkgever] per 1 februari 2014 is beëindigd, zodat het er naar het oordeel van de rechtbank voor moet worden gehouden dat de vader tot die datum is doorbetaald.
De rechtbank is van oordeel dat hieruit de conclusie moet worden getrokken dat er zich voor 1 februari 2014 geen wijziging van omstandigheden heeft voorgedaan.
De rechtbank dient vervolgens te beoordelen of de vader ook na 1 februari 2014 voldoende draagkracht heeft om de aan hem opgelegde alimentatiebijdrage ten behoeve van de zoon te voldoen.
Uit de brief van [werkgever] blijkt dat door de vader een vaststellingsovereenkomst is ondertekend. De vader heeft deze vaststellingsovereenkomst, hoewel dit naar het oordeel van de rechtbank wel voor de hand had gelegen, niet in het geding gebracht. Hieruit volgt dat niet kan worden vastgesteld of de vader al dan niet een ontbindingsvergoeding heeft ontvangen, hetgeen na een lang dienstverband, zoals dat van de vader, niet ongebruikelijk is.
De rechtbank is van oordeel dat door de vader onvoldoende aannemelijk is gemaakt dat hij geen ontbindingsvergoeding heeft ontvangen, welke hij zou kunnen aanwenden om te voldoen aan zijn onderhoudsverplichting ten opzichte van de zoon.
De rechtbank
overweegt verder dat de in voorkomende gevallen van een alimentatieplichtige mag worden verlangd dat hij inteert op zijn vermogen om te voldoen aan zijn onderhoudsplicht.
In de bij het verzoekschrift overgelegde draagkrachtberekening blijkt dat de vader over een vermogen beschikt van € 40.000,--.
In zijn brief van 14 april 2014 stelt de vader dat zijn vermogen grotendeels is verteerd. De vader heeft niet onderbouwd waarvoor hij zijn vermogen heeft aangewend. Het komt de rechtbank niet aannemelijk voor dat de vader in een korte periode (vier maanden) zijn vermogen van € 40.000,-- grotendeels heeft verteerd.
De rechtbank is alles overziende van oordeel dat door de vader onvoldoende aannemelijk is gemaakt dat hij geen mogelijkheden meer heeft om te voldoen aan zijn onderhoudsverplichting ten opzichte van de zoon.
De vader heeft, naar het oordeel van de rechtbank, onvoldoende onderbouwd dat hij niet in staat is om zijn draagkracht van € 178,-- per maand aan te vullen tot de aan de zoon verschuldigde bijdrage van € 345,-- per maand.
De rechtbank zal het verzoek van de vader dan ook afwijzen.

Beslissing

De rechtbank:
wijst het verzoek af.
Deze beschikking is gegeven te Leeuwarden door mr. F. Kleefmann, lid van de kamer, en uitgesproken ter openbare terechtzitting op woensdag 28 mei 2014 in tegenwoordigheid van de griffier.
(
fn: 19)
Van deze beschikking kan binnen 3 maanden hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, locatie Leeuwarden. Indien u in deze procedure bent verschenen start deze termijn op de dag van de uitspraak. Als u niet in de procedure bent verschenen kan de termijn op een latere datum beginnen. Volgens de wet bent u verplicht om voor het instellen van hoger beroep een advocaat in te schakelen. In verband met de beperkte termijn dient u zo spoedig mogelijk contact met uw/een advocaat op te nemen!
De griffier.