In deze zaak, die voor de Rechtbank Noord-Nederland is behandeld, gaat het om een geschil tussen de besloten vennootschappen [A] en [B] over de uitleg van een Energieleveringsovereenkomst. [A] vordert betaling van een bedrag van EUR 212.731,03 van [B], dat onbetaald is gelaten voor geleverde elektriciteit over de periode van mei 2011 tot en met februari 2013. [B] heeft verweer gevoerd en stelt dat zij reeds een bedrag van EUR 70.181,00 teveel heeft betaald aan [A]. De kern van het geschil ligt in de uitleg van artikel 6.3 van de Energieleveringsovereenkomst, waarin de prijsbepaling voor de geleverde elektriciteit is vastgelegd. [A] stelt dat de prijs gebaseerd moet zijn op de Endex-prijzen, terwijl [B] betoogt dat de prijs moet worden gebaseerd op de daadwerkelijk gerealiseerde opbrengsten van [A]. De rechtbank heeft vastgesteld dat beide partijen verschillende interpretaties hebben van de bepalingen in de overeenkomst en dat de taalkundige betekenis van de gekozen bewoordingen van groot belang is. De rechtbank heeft de zaak aangehouden voor bewijslevering en verdere uitlatingen van partijen, waarbij de mogelijkheid is geopperd om gezamenlijk bewijs te leveren over de vraag of de opslag die [A] in rekening brengt, onderdeel uitmaakt van de gerealiseerde verkoopprijs. De rechtbank heeft de zaak naar de rol verwezen voor akte aan de zijde van [A] en houdt verdere beslissingen aan.