ECLI:NL:RBNNE:2014:2430

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
25 maart 2014
Publicatiedatum
14 mei 2014
Zaaknummer
14/279 en 14/579
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om voorlopige voorziening inzake omgevingsvergunning van rechtswege

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Noord-Nederland op 25 maart 2014 uitspraak gedaan in een verzoek om voorlopige voorziening met betrekking tot een omgevingsvergunning van rechtswege. Verzoeker, eigenaar van een pand in het bestemmingsplan 'Binnen de Rondweg', had een vergunning aangevraagd voor het gebruik van zijn pand voor perifere detailhandel. Verweerder, het college van burgemeester en wethouders van de gemeente de Friese Meren, had echter geen tijdig besluit genomen op deze aanvraag, waardoor de vergunning van rechtswege was verleend. Verzoeker verzocht de voorzieningenrechter om de opschorting van de inwerkingtreding van deze vergunning op te heffen, omdat hij een spoedeisend belang had bij het gebruik van het pand door een potentiële huurder. De voorzieningenrechter overwoog dat de belangen van omwonenden en derden zwaarder wogen dan het financiële belang van verzoeker. De voorzieningenrechter verklaarde het beroep van verzoeker tegen het niet tijdig bekendmaken van de verlening van de omgevingsvergunning van rechtswege gegrond, maar wees het verzoek om voorlopige voorziening af. Verweerder werd veroordeeld in de proceskosten van verzoeker en moest de dwangsom van € 1.260,-- betalen voor het niet tijdig bekendmaken van de vergunning.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling Bestuursrecht
zittingsplaats Groningen
zaaknummer: AWB 14/279 en 14/579
uitspraak van de voorzieningenrechter van 25 maart 2014 in de zaak tussen
[verzoeker], te [woonplaats], verzoeker,
(gemachtigde: G.H.A. Moolenschot),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente de Friese Meren, verweerder,
(gemachtigde: drs. A. Flapper).

1.Procesverloop

Verzoeker heeft bij brief van 2 februari 2014 beroep ingesteld tegen de (fictieve) weigering om tot bekendmaking van een van rechtswege verleende omgevingsvergunning over te gaan. Tevens heeft verzoeker bij brief van 3 februari 2014 aan de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 12 maart 2014. Verzoeker is vertegenwoordigd door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door de gemachtigde mr. R. Postuma.

2.Overwegingen

Feiten en omstandigheden

2.1.
Bij zijn oordeelsvorming betrekt de voorzieningenrechter de navolgende feiten en omstandigheden.
2.2.
Verzoeker is eigenaar van het pand op het perceel[perceel] te[plaats]. Dit perceel is gelegen in het bestemmingsplan ‘Binnen de Rondweg’ en heeft de bestemming ‘Woonhuizen’.
2.3.
Verzoeker heeft verweerder bij brief van 23 oktober 2013 verzocht om hem vergunning te verlenen om zijn pand te mogen gebruiken voor perifere detailhandel tot een maximale oppervlakte van 1.500 m2 . Verweerder heeft verzoeker bij brief van 25 oktober 2013 een ontvangstbevestiging gezonden.
2.4.
Verzoeker heeft verweerder bij brief van 4 januari 2014 in gebreke gesteld in verband met het niet bekendmaken van een van rechtswege verleende omgevingsvergunning voor het gebruik van het perceel [perceel]te [plaats] ten behoeve van perifere detailhandel.
2.5.
Verweerder heeft bij brief van 14 januari 2014, verzonden op 16 januari 2014, aan verzoeker medegedeeld dat zijn brief van 23 oktober 2013 geen aanvraag om omgevingsvergunning betreft, maar een verzoek om medewerking om de bedrijfsbebouwing op het perceel [perceel]te [plaats] te mogen gebruiken voor perifere detailhandel tot een maximale oppervlakte van 1.500 m2 .
2.6.
Verzoeker heeft bij brief van 2 februari 2014 op grond van artikel 8:55f van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) beroep ingesteld tegen de (fictieve) weigering om tot bekendmaking van een van rechtswege verleende omgevingsvergunning over te gaan.
Toepasselijke regelgeving
2.7.
Ingevolge artikel 8:81, eerste lid, van de Awb, kan, indien voorafgaand aan een mogelijk beroep bij de bestuursrechter bezwaar is gemaakt, de voorzieningenrechter van de bestuursrechter die bevoegd kan worden in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
Ingevolge artikel 8:86, eerste lid, van de Awb kan de voorzieningenrechter, indien het verzoek wordt gedaan indien beroep bij de bestuursrechter is ingesteld en de voorzieningenrechter van oordeel is dat na de zitting, bedoeld in artikel 8:83 van de Awb, nader onderzoek redelijkerwijs niet kan bijdragen aan de beoordeling van de zaak, onmiddellijk uitspraak doen in de hoofdzaak.
2.8.
Ingevolge artikel 4:20b, eerste lid, van de Awb is de gevraagde beschikking van rechtswege gegeven, indien niet tijdig op de aanvraag tot het geven van een beschikking is beslist.
Ingevolge artikel 4:20c, eerste lid, van de Awb maakt het bestuursorgaan de beschikking bekend binnen twee weken nadat zij van rechtswege is gegeven.
Ingevolge artikel 8:55f, eerste lid, van de Awb kan de belanghebbende beroep bij de bestuursrechter instellen tegen het niet tijdig bekendmaken van een beschikking van rechtswege.
2.9.
Ingevolge artikel 2.1, eerste lid, onder a, van de Wet algemene bepalingen om
Ingevolge artikel 2.1, eerste lid, onder c, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo), voor zover thans van belang, is het verboden zonder omgevingsvergunning een project uit te voeren, voor zover dat geheel of gedeeltelijk bestaat uit het gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met een bestemmingsplan.
Ingevolge artikel 2.10, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wabo voor zover thans van belang, wordt, voor zover de aanvraag betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder a, de omgevingsvergunning geweigerd indien de activiteit in strijd is met het bestemmingsplan.
Ingevolge het tweede lid van dit artikel wordt in gevallen als bedoeld in het eerste lid, onder c, de aanvraag mede aangemerkt als een aanvraag om een vergunning voor een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, en wordt de vergunning slechts geweigerd indien vergunningverlening met toepassing van artikel 2.12 niet mogelijk is.
Ingevolge artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder a, ten tweede, van de Wabo kan de omgevingsvergunning, voor zover de aanvraag betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wabo slechts worden verleend in de bij algemene maatregel van bestuur aangewezen gevallen.
Ingevolge artikel 3.9, eerste lid, van de Wabo beslist het bevoegd gezag op de aanvraag om een omgevingsvergunning binnen acht weken na de datum van ontvangst van de aanvraag.
Ingevolge artikel 3.9, derde lid, van de Wabo, voor zover thans van belang, is paragraaf 4.1.3.3 van de Awb, met uitzondering van de artikelen 4:20b, derde lid, en 4:20f, van toepassing op de voorbereiding van de van de beslissing op de aanvraag.
Ingevolge artikel 6.1, eerste lid, van de Wabo treedt een beschikking krachtens deze wet in werking met ingang van de dag na haar bekendmaking.
Ingevolge artikel 6.1, vierde lid, van de Wabo wordt de werking van een overeenkomstig 3.9, derde lid, van rechtswege verleende vergunning, in afwijking van het eerste lid, opgeschort totdat de termijn voor het indienen van een bezwaarschrift, bedoeld in artikel 6:7 van de Awb, is verstreken of, indien bezwaar is gemaakt, op dit bezwaar is beslist. De vergunning- houder kan de voorzieningenrechter van de rechtbank verzoeken de opschorting op te heffen. Titel 8.3 van de Awb is van overeenkomstige toepassing.
2.10.
De in artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wabo bedoelde algemene maatregel van bestuur is het Besluit omgevingsrecht (Bor).
In artikel 4, negende lid, van Bijlage II van het Bor is bepaald dat voor verlening van een omgevingsvergunning waarbij met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder a, ten tweede, van de wet van het bestemmingsplan of de beheersverordening wordt afgeweken, in aanmerking komt: het gebruiken van bouwwerken, al dan niet in samenhang met inpandige bouwactiviteiten, mits wordt voldaan aan de volgende eisen:
a. binnen de bebouwde kom; en
b. de oppervlakte niet meer dan 1.500 m2 bedraagt.
Beoordeling
2.11.
Gesteld voor de vraag of er aanleiding bestaat een voorlopige voorziening te treffen, overweegt de voorzieningenrechter als volgt.
2.12.
Verweerder stelt zich op het standpunt dat er in dit geval geen sprake is van een van rechtswege verleende omgevingsvergunning, omdat de brief van 23 oktober 2013 van verzoeker geen aanvraag om omgevingsvergunning betreft, maar een verzoek om medewerking om de bedrijfsbebouwing op het perceel [perceel]te [plaats] te mogen gebruiken voor perifere detailhandel tot een maximale oppervlakte van 1.500 m2. Het enkele feit dat verzoeker in zijn verzoek van 23 oktober 2013 verzocht heeft om vergunning te verlenen om zijn pand te mogen gebruiken voor perifere detailhandel tot een maximale oppervlakte van 1.500 m2 maakt het naar de mening van verweerder nog geen aanvraag om omgevingsvergunning op grond van artikel 2:12, eerste lid, onder a, ten tweede van de Wabo. Verweerder wijst erop dat een aanvraag om omgevingsvergunning schriftelijk of digitaal ingediend dient te worden met gebruikmaking van het elektronische formulier dat via
www.omgevingsloket.nlbeschikbaar is.
2.13.
Verzoeker betoogt dat zijn brief van 24 oktober 2013 een aanvraag is in de zin van artikel 1:3 van de Awb, gedaan door een belanghebbende. In deze brief heeft verzoeker, in zijn hoedanigheid van eigenaar van voornoemd pand, expliciet en onderbouwd verzocht hem een vergunning te verlenen om het gebruik ten behoeve van perifere detailhandel in zijn pand aan [perceel] mogelijk te maken. Naar de mening van verzoeker is er sprake van een onderbouwd verzoek om een besluit te nemen dat voldoet aan het daaromtrent gestelde in de artikelen 4:1 en 4:2 van de Awb. Dat verzoeker voor zijn aanvraag geen gebruik heeft gemaakt van het daartoe vastgestelde formulier is in zijn visie niet relevant in het kader van de beoordeling of al dan niet sprake is van een aanvraag, maar had aanleiding moeten zijn voor verweerder om hem te verzoeken zijn aanvraag te completeren.
2.14.
Naar het oordeel van de voorzieningenrechter is de in verzoekers brief van 23 oktober 2013 neergelegde mededeling een duidelijk verzoek van een belanghebbende aan verweerder een besluit te nemen om het strijdige gebruik op te heffen. De enkele omstandigheid dat verzoeker niet het formulier heeft gebruikt als bedoeld in artikel 4.2, eerste lid, van het Bor, brengt niet met zich dat in dit geval geen sprake is van een aanvraag om omgevingsvergunning. Verweerder heeft verzoeker niet in de gelegenheid gesteld alsnog het vorenbedoelde formulier in te vullen en, voor zover het anderszins om een onvolledige aanvraag zou gaan, deze aan te vullen als bedoeld in artikel 4:5, eerste lid, aanhef en onder a, van de Awb. Nu verweerder dat niet heeft gedaan, had het naar het oordeel van de voorzieningenrechter de aanvraag in behandeling moeten nemen (vgl. Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRS), 20 februari 2013, ECLI:NL:RVS:2013: BZ1684).
2.15.
De voorzieningenrechter stelt vast dat verzoeker aan verweerder bij brief van 23 oktober 2013 verzocht heeft om het strijdige gebruik op het perceel[perceel] te [plaats] op te heffen op grond van artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder a, ten tweede van de Wabo. Op dit verzoek is de reguliere voorbereidingsprocedure als bedoeld in artikel 3.9, eerste lid, van de Wabo van toepassing. Tussen partijen is niet in geschil, en de voorzieningenrechter neemt dit als een vaststaand gegeven aan, dat verweerder verzoekers brief van 23 oktober 2013 op 24 oktober 2013 heeft ontvangen. Gelet op het vorenstaande heeft verweerder naar het oordeel van de voorzieningenrechter niet binnen de termijn van acht weken na ontvangst op de aanvraag van 23 oktober 2013 beslist. Niet gebleken is dat verweerder tijdig de beslistermijn heeft verlengd. Aangezien niet tijdig op de aanvraag tot het geven van een beschikking is beslist, is, gelet op artikel 3.9, derde lid, van de Wabo, gelezen in verbinding met artikel 4:20b, eerste lid, van de Awb, de omgevingsvergunning van rechtswege verleend. Na afloop van de beslistermijn bestaat geen mogelijkheid meer om te besluiten of verweerder al dan niet toepassing wenst te geven aan de bevoegdheid als bedoeld in artikel 2:12, eerste lid, aanhef en onder a, ten tweede van de Wabo. Gelet hierop komt aan de brief van 3 maart 2014 van verweerder geen betekenis toe. Gelet op de voorgaande overwegingen is het beroep van verzoeker tegen het niet tijdig bekendmaken van de verlening van een omgevingsvergunning van rechtswege door verweerder gegrond.
2.16.
Verder stelt de voorzieningenrechter vast dat verzoeker verweerder op 4 januari 2014 in gebreke gesteld heeft in verband met het uitblijven van de bekendmaking van de vergunning van rechtswege. Verweerder is op grond van artikel 4:20d, eerste lid, van de Awb een dwangsom verschuldigd vanaf de dag dat twee weken zijn verstreken sinds die ingebrekestelling. Nu verweerder nog immer geen besluit heeft bekendgemaakt, wordt de verschuldigde dwangsom op € 1.260,-- vastgesteld.
Daarnaast dient verweerder op grond van artikel 8:55f, tweede lid, gelezen in verbinding met artikel 8:55d, eerste lid, van de Awb, binnen twee weken na de dag waarop de uitspraak wordt verzonden alsnog de omgevingsvergunning van rechtswege bekend te maken. Voorts bepaalt de voorzieningenrechter met toepassing van het tweede lid van die bepaling dat verweerder een dwangsom verbeurt voor iedere dag dat het in gebreke blijft de uitspraak na te leven (vgl. ABRS, 20 februari 2013, ECLI:NL:RVS:2013:BZ1684).
2.17.
Verzoeker betoogt dat hij een spoedeisend belang heeft bij opheffing van de opschortende werking van de inwerkingtreding van de beschikking. In dit verband wijst verzoeker erop dat zich inmiddels een nieuwe potentiële huurder heeft gemeld die het pand op afzienbare termijn wil gebruiken binnen de kaders van de van rechtswege verleende omgevingsvergunning. Verzoeker wil op afzienbare termijn tot verhuur van zijn pand overgaan en is daartoe om financiële redenen genoodzaakt, aangezien het voldoen van de hypothecaire verplichtingen op korte termijn niet meer mogelijk is en ook uitstel van de betalingsverplichting door de hypotheeknemer niet lang meer wordt geaccepteerd.
2.18.
De voorzieningenrechter overweegt dat de hoofdregel voor de inwerkingtreding van de van rechtswege verleende omgevingsvergunningen neergelegd is in artikel 6.1, vierde lid, van de Wabo. Op grond van dit artikel wordt de werking van een overeenkomstig 3.9, derde lid, van rechtswege verleende vergunning, in afwijking van het eerste lid, opgeschort totdat de termijn voor het indienen van een bezwaarschrift, bedoeld in artikel 6:7 van de Awb, is verstreken of, indien bezwaar is gemaakt, op dit bezwaar is beslist. De vergunninghouder kan de voorzieningenrechter van de rechtbank verzoeken de opschorting op te heffen. Titel 8.3 van de Awb is van overeenkomstige toepassing.
Zoals in rechtsoverweging 2.16. is overwogen, dient verweerder alsnog een omgevingsvergunning van rechtswege bekend te maken. Gelet hierop en na afweging van de betrokken belangen ziet de voorzieningenrechter geen aanleiding om vooruitlopend op de bekendmaking van de omgevingsvergunning van rechtswege de opschorting van de inwerkingtreding bij wege van voorlopige voorziening op te heffen. In dit verband laat de voorzieningenrechter het rechtszekerheidsbeginsel en het rechtsbeschermingsbelang van omwonenden en derden zwaarder wegen dan het (financiële) belang van verzoeker bij opheffing van de opschorting van de inwerkingtreding van de omgevingsvergunning van rechtswege. Hierbij acht de voorzieningenrechter verder van belang dat het gaat om een ingrijpende wijziging van het gebruik ten opzichte van de huidige bestemming ‘Woonhuizen’.
2.19.
Gelet op de voorgaande overwegingen ziet de voorzieningenrechter geen aanleiding om de gevraagde voorlopige voorziening te treffen. Het verzoek daartoe wordt dan ook afgewezen.
2.20.
Aangezien het beroep gegrond wordt verklaard, ziet de voorzieningenrechter aanleiding om verweerder ingevolge artikel 8:75 van de Awb in de proceskosten van verzoeker te veroordelen. Onder toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht kunnen deze kosten worden begroot op € 974,-- voor verleende professionele rechtsbijstand. Verder ziet de voorzieningenrechter aanleiding om te bepalen dat verweerder het door verzoeker betaalde griffierecht ad € 165,-- aan hem dient te vergoeden.
Beslist wordt als volgt.

3.Beslissing

De voorzieningenrechter:
ten aanzien van het beroep:
- verklaart het beroep van verzoeker tegen het niet tijdig bekendmaken van de verlening van een omgevingsvergunning van rechtswege gegrond;
- draagt verweerder op om binnen twee weken na de verzending van deze uitspraak met inachtneming van hetgeen daarin is overwogen bekend te maken dat een omgevingsvergunning van rechtswege is verleend aan verzoeker;
- bepaalt dat verweerder aan verzoeker een dwangsom verbeurt voor elke dag waarmee het de hiervoor genoemde termijn overschrijdt, waarbij de hoogte van de dwangsom € 250,-- per dag bedraagt, met een maximum van € 10.000,--;
- stelt de hoogte van de door verweerder aan verzoeker verschuldigde dwangsom vast op € 1.260,--;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van verzoeker ten bedrage van € 974,-- en bepaalt dat verweerder deze kosten alsmede het door verzoeker betaalde griffierecht ad € 165,-- aan hem dient te vergoeden.
ten aanzien van de voorlopige voorziening:
- wijst het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening af.
Deze uitspaak is gedaan door mr. T.F. Bruinenberg, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. H.L.A. van Kats als griffier.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 25 maart 2014.
De griffier, De voorzieningenrechter
Rechtsmiddel
Uitsluitend tegen de uitspraak op het beroep kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
Afschrift verzonden op: