ECLI:NL:RBNNE:2014:2402

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
13 mei 2014
Publicatiedatum
13 mei 2014
Zaaknummer
18/920030-14
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorwaardelijke ISD-maatregel opgelegd voor vernieling van ruit

Op 13 mei 2014 heeft de Rechtbank Noord-Nederland, locatie Assen, uitspraak gedaan in de strafzaak tegen een verdachte die op 27 februari 2014 te Assen opzettelijk en wederrechtelijk een ruit heeft vernield. De verdachte, geboren in 1986 en thans verblijvende in gevangenis Norgerhaven te Veenhuizen, werd bijgestaan door zijn advocaat mr. H.J. Pellinkhof. Tijdens de zitting op 29 april 2014 werd de tenlastelegging besproken, waarbij de verdachte werd beschuldigd van vernieling van een gebouw en/of ruit, zoals vastgelegd in artikel 350 en 352 van het Wetboek van Strafrecht.

De officier van justitie vorderde een ISD-maatregel van twee jaar, terwijl de verdediging pleitte voor geen onvoorwaardelijke maatregel, gezien de omstandigheden van de verdachte. De rechtbank oordeelde dat de dagvaarding geldig was en dat er geen redenen waren voor schorsing van de vervolging. De rechtbank sprak de verdachte vrij van het primair tenlastegelegde, maar achtte het subsidiair tenlastegelegde bewezen. De rechtbank concludeerde dat de verdachte opzettelijk en wederrechtelijk de ruit had vernield, en dat hij strafbaar was, omdat er geen strafuitsluitingsgronden aanwezig waren.

Bij het opleggen van de maatregel hield de rechtbank rekening met de ernst van het feit en de eerdere veroordelingen van de verdachte. De rechtbank legde een voorwaardelijke ISD-maatregel op voor de duur van twee jaar, met een proeftijd van twee jaar. Daarnaast werd de verdachte veroordeeld tot betaling van € 425,00 aan de benadeelde partij voor de schade aan de ruit. De rechtbank oordeelde dat de benadeelde partij ontvankelijk was in haar vordering voor dit bedrag, maar niet voor de overige schade, die bij de burgerlijke rechter moest worden aangebracht. De rechtbank hefte tevens het bevel tot voorlopige hechtenis op.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht
Locatie Assen
Parketnummer: 18/920030-14
Vonnis van de meervoudige kamer d.d. 13 mei 2014 in de zaak van het openbaar ministerie tegen:

[verdachte],

geboren op [geboortedatum] 1986 te [geboorteplaats],
wonende te Assen, thans verblijvende in gevangenis Norgerhaven te Veenhuizen.
Het onderzoek ter terechtzitting heeft plaatsgehad op 29 april 2014.
De verdachte is verschenen en werd bijgestaan door mr. H.J. Pellinkhof, advocaat te Assen.

Tenlastelegging

De verdachte is bij dagvaarding tenlastegelegd, dat
hij op of omstreeks 27 februari 2014 te Assen opzettelijk en wederrechtelijk een gebouw aan/nabij het [straatnaam], geheel of ten dele toebehorende aan[benadeelde], althans aan een ander of anderen dan aan verdachte, heeft vernield en/of beschadigd en/of onbruikbaar gemaakt;
art 352 Wetboek van Strafrecht
althans, indien terzake van het vorenstaande geen veroordeling mocht volgen, dat
hij op of omstreeks 27 februari 2014 te Assen opzettelijk en wederrechtelijk een ruit van een pand aan/nabij het [straatnaam] in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan toebehorende aan [benadeelde], althans een ander of anderen dan aan verdachte, heeft vernield en/of beschadigd en/of onbruikbaar gemaakt;
art 350 lid 1 Wetboek van Strafrecht
Kennelijke taal- en/of schrijffouten in de tenlastelegging worden geacht te zijn verbeterd. De verdachte is daardoor, blijkens het onderzoek ter terechtzitting, niet geschaad in de verdediging.

De vordering van de officier van justitie

De officier van justitie mr. P.F. Hoekstra acht hetgeen subsidiair is tenlastegelegd wettig en overtuigend bewezen en vordert dat de rechtbank als volgt zal beslissen:
 oplegging van de maatregel tot plaatsing van verdachte in een inrichting voor stelselmatige daders voor de duur van twee jaren;
 niet ontvankelijk verklaring van de benadeelde partij [benadeelde] in haar civiele vordering.

De voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

Vrijspraak

De verdachte dient van het primair tenlastegelegde te worden vrijgesproken, omdat de rechtbank dit, evenals de officier van justitie en de raadsman van verdachte, niet wettig en overtuigend bewezen acht.
De rechtbank acht met name niet bewezen, dat -door vernieling van een ruit- het betrokken gebouw is vernield, beschadigd of onbruikbaar is gemaakt, als bedoeld in artikel 352 van het Wetboek van Strafrecht.

Bewijsmotivering

Nu verdachte hetgeen de rechtbank bewezen zal verklaren heeft bekend en nadien niet anders heeft verklaard en hij noch zijn raadsman vrijspraak heeft bepleit zal de rechtbank volstaan met een
opgave van bewijsmiddelen:
- de verklaring van verbalisant[naam] [1] ;
- de aangifte van [naam] [2] ;
- de ter terechtzitting afgelegde bekennende verklaring van verdachte.

Hetgeen de rechtbank bewezen acht

De rechtbank acht wettig bewezen en zij heeft de overtuiging verkregen dat de verdachte het subsidiair tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 27 februari 2014 te Assen opzettelijk en wederrechtelijk een ruit van een pand aan het [straatnaam], toebehorende aan[benadeelde], heeft vernield.
De in de bewijsmiddelen genoemde feiten en omstandigheden zijn redengevend voor hetgeen de rechtbank bewezen acht.
De verdachte zal van het subsidiair meer of anders tenlastegelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.

Kwalificatie

Het bewezen geachte levert op:
subsidiair: opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, vernielen,
strafbaar gesteld bij artikel 350 van het Wetboek van Strafrecht.
Strafbaarheid
De rechtbank acht de verdachte strafbaar, omdat geen strafuitsluitingsgronden aanwezig worden geacht.

Motivering maatregel

De rechtbank neemt bij het opleggen van na te noemen maatregel in aanmerking de aard en de ernst van het gepleegde feit, de omstandigheden waaronder dit feit is begaan, hetgeen de rechtbank uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken omtrent de persoon van de verdachte en de inhoud van het de verdachte betreffende uittreksel uit het algemeen documentatieregister, d.d. 25 maart 2014, waaruit blijkt dat de verdachte meermalen eerder ter zake van een soortgelijke misdrijf is veroordeeld tot onvoorwaardelijke gevangenisstraf.
Daarnaast heeft de rechtbank rekening gehouden met de eis van de officier van justitie die vordert dat de rechtbank de maatregel tot plaatsing van verdachte in een inrichting voor stelselmatige daders (ISD-maatregel) zal opleggen voor de duur van twee jaren.
De raadsman van de verdachte heeft bepleit geen onvoorwaardelijke ISD-maatregel op te leggen. Hij acht de kans op herhaling niet aanwezig, nu verdachte niet meer genoodzaakt is ruiten in te gooien voor het verkrijgen van onderdak. Verdachte heeft namelijk de beschikking gekregen over een geldbedrag van € 2.500,-- om de eerste maand na zijn detentie in zijn onderhoud (woninghuur e.d.) te kunnen voorzien. Na ommekomst van deze periode kan verdachte, ter bekostiging van zijn levensonderhoud, beschikken over een uitkering.
De rechtbank heeft tevens acht geslagen op het rapport en advies van de Reclassering van het Leger des Heils Groningen, d.d. 11 april 2014. Uit de inhoud van dit stuk en de overige gedingstukken blijkt dat verdachte voldoet aan de voorwaarden die artikel 38m van het Wetboek van Strafrecht aan het opleggen van de ISD-maatregel stelt. Met het oog op beëindiging van de recidive van verdachte, mede om alle kansen te geven aan de oplossing van zijn problematiek, en voorts ter optimale beveiliging van de maatschappij, is het van belang dat de ISD-maatregel wordt opgelegd. De rechtbank zal, mede gelet op hetgeen door en namens verdachte is aangevoerd, bepalen dat de maatregel onder het stellen van een proeftijd thans niet ten uitvoer zal worden gelegd. De rechtbank overweegt dat aan verdachte hierbij een laatste kans wordt geboden en dat bij overtreding van de algemene voorwaarde dat hij geen (soortgelijke) strafbare feiten mag plegen, verdachte erop kan rekenen dat de voorwaardelijke ISD-maatregel alsnog tenuitvoer zal worden gelegd.

Benadeelde partij [benadeelde]

De rechtbank acht -anders dan de officier van justitie en de raadsman van verdachte- de benadeelde partij ontvankelijk in haar vordering.[naam] heeft als gemachtigde van de benadeelde partij de vordering ingediend, terwijl uit de stukken blijkt dat hij daarvoor namens de benadeelde partij ook al de aangifte bij de politie heeft gedaan. De rechtbank is derhalve van oordeel dat de benadeelde partij zich op een juiste wijze in het strafgeding heeft gevoegd en in haar vordering kan worden ontvangen.
De rechtbank acht het causaal verband tussen het bewezen verklaarde feit en de schade alsmede de aansprakelijkheid van de verdachte voor die schade bewezen. De vordering acht zij tot een bedrag van € 425,00, zijnde de schade aan de ruit, voldoende aannemelijk gemaakt. De vordering is dan ook gegrond en tot dit bedrag voor toewijzing vatbaar.
De rechtbank is van oordeel dat zij over onvoldoende informatie beschikt om de hoogte van de overige geleden schade, de inspectie ter plaatse, te kunnen beoordelen. De rechtbank zal niet overgaan tot schorsing van het onderzoek om de hoogte van die schade alsnog te doen aantonen. Dit zal namelijk leiden tot een onevenredige belasting van het strafgeding. De benadeelde partij zal daarom deels niet ontvankelijk worden verklaard in de vordering. De vordering kan met betrekking tot de overige geleden schade slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.

Schadevergoedingsmaatregel

Met betrekking tot het subsidiair bewezen verklaarde feit acht de rechtbank de verdachte jegens het slachtoffer naar burgerlijk recht tot na te noemen bedrag aansprakelijk voor de schade, die door het strafbare feit is toegebracht.
Aan de verdachte zal de verplichting worden opgelegd dat bedrag aan de Staat te betalen ten behoeve van het slachtoffer.

Toepassing van wetsartikelen

De rechtbank heeft mede gelet op de artikelen 24c, 36f, 38m, 38n, 38o en 38p van het Wetboek van Strafrecht.

Beslissing van de rechtbank

De rechtbank verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte primair is tenlastegelegd en spreekt de verdachte daarvan vrij.
De rechtbank verklaart bewezen dat het subsidiair tenlastegelegde, zoals hierboven is omschreven, door de verdachte is begaan, stelt vast dat het aldus bewezen verklaarde oplevert het strafbare feit zoals hierboven is vermeld en verklaart de verdachte deswege strafbaar.
De rechtbank verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte subsidiair meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.

De rechtbank legt op

- de maatregel tot plaatsing van verdachte in een inrichting voor stelselmatige daders voor de duur van twee jaren, geheel voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren.
De rechtbank beveelt, dat de voorwaardelijk opgelegde maatregel niet zal worden tenuitvoergelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, op grond, dat de verdachte zich voor het einde van de proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
De rechtbank veroordeelt de verdachte tot betaling aan de benadeelde partij[benadeelde] van de som van € 425,00 en veroordeelt de verdachte tevens in de kosten van de benadeelde partij tot op heden gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak alsnog te maken, tot op heden begroot op nihil.
De rechtbank bepaalt dat de benadeelde partij voor het overige deel van de vordering niet ontvankelijk is en dat zij dat deel van de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen. De benadeelde partij en de verdachte dragen de eigen kosten.
De rechtbank legt aan de verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer [benadeelde], een bedrag van € 425,00 te betalen, bij gebreke van betaling te vervangen door 8 dagen hechtenis, met dien verstande dat de toepassing van de vervangende hechtenis de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft.
De rechtbank verstaat dat voldoening aan de verplichting tot betaling aan de Staat van voormeld bedrag ten behoeve van het slachtoffer de veroordeling tot betaling aan de benadeelde partij doet vervallen, alsmede dat betaling van voormeld bedrag aan de benadeelde partij de verplichting tot betaling aan de Staat van dit bedrag doet vervallen.
De rechtbank heft op het bevel tot voorlopige hechtenis met ingang van heden 13 mei 2014.
Dit vonnis is gewezen door mr. B.I. Klaassens voorzitter,
en mr. E. Läkamp en mr. H. de Wit, rechters,
in tegenwoordigheid van J. Hoogeveen, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van de rechtbank op 13 mei 2014,
zijnde mr. De Wit buiten staat dit vonnis binnen de door de wet gestelde termijn mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.op pagina 10ev van het proces-verbaal van politie Drenthe, registratienummer: PL031V-2014015859
2.in een aanvullend proces-verbaal van politie Drenthe, registratienummer: PL031V-2014015859-1