ECLI:NL:RBNNE:2014:2356

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
9 mei 2014
Publicatiedatum
9 mei 2014
Zaaknummer
19.810526-11 (ontneming)
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel in verband met drugshandel

Op 9 mei 2014 heeft de Rechtbank Noord-Nederland, zitting houdende in Assen, uitspraak gedaan in een ontnemingszaak tegen een veroordeelde die in 2013 was veroordeeld voor het medeplegen van de verkoop, aflevering, vervoer en bewerking van cocaïne. De officier van justitie diende een ontnemingsvordering in, waarin werd verzocht om vaststelling van het bedrag van € 140.934,64 als wederrechtelijk verkregen voordeel. Tijdens de behandeling op 13 december 2013 werd de officier van justitie en de verdediging in de gelegenheid gesteld om conclusies uit te wisselen. De veroordeelde en zijn raadsman waren niet aanwezig op de zitting van 25 april 2014, waar de officier van justitie zijn standpunt toelichtte.

De rechtbank heeft de vordering beoordeeld aan de hand van de veroordeling van de veroordeelde en het rapport over het wederrechtelijk verkregen voordeel. De officier van justitie stelde dat de veroordeelde wederrechtelijk voordeel had genoten uit de drugshandel, en dat dit bedrag gebaseerd was op een rapport van 4 september 2013. De raadsman van de veroordeelde betwistte de hoogte van het bedrag en stelde dat bepaalde kosten buiten beschouwing moesten worden gelaten. De rechtbank oordeelde dat de raadsman niet voldoende bewijs had geleverd voor zijn stellingen en dat de veroordeelde zelfstandig in zijn levensonderhoud kon voorzien met gelden die niet uit legale bronnen afkomstig waren.

Uiteindelijk concludeerde de rechtbank dat het door de veroordeelde wederrechtelijk verkregen voordeel op € 140.934,64 moest worden vastgesteld. De rechtbank legde de veroordeelde de verplichting op dit bedrag aan de Staat te betalen, op basis van artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht. De uitspraak werd gedaan door de meervoudige kamer, onder leiding van voorzitter mr. O.J. Bosker, en de rechters mrs. E. Läkamp en M. van der Veen, met griffier D.C. Witvoet aanwezig.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling Strafrecht

Locatie Assen

Parketnummer: 19.810526-11
Beslissing van de Meervoudige kamer d.d. 09 mei 2014 in de zaak van het openbaar ministerie tegen:
[veroordeelde]
geboren te Emmen op [geboortedatum] 1985,
wonende te [plaats],
verblijvende in P.I. Veenhuizen, De Vleddervoort ZBB te Veenhuizen, veroordeelde.

1.Gang van zaken

1.1.
De officier van justitie heeft een ontnemingsvordering ingediend die ertoe strekt dat de rechtbank het bedrag vaststelt waarop het door veroordeelde wederrechtelijk verkregen voordeel als bedoeld in artikel 36e, lid 4 van het Wetboek van Strafrecht, wordt geschat en dat aan veroordeelde de verplichting wordt opgelegd aan de Staat het geschatte voordeel tot een maximum bedrag van € 140.934,64 te betalen.
1.2.
Ter gelegenheid van de behandeling op 13 december 2013 heeft de rechtbank de officier van justitie en de verdediging in de gelegenheid gesteld conclusies uit te wisselen.
1.3.
De officier van justitie, mr. G. Wilbrink, is gehoord ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 25 april 2014. De raadsman en veroordeelde hebben op voorhand aangegeven geen behoefte te hebben aan een inhoudelijke behandeling en zijn daarom niet verschenen.
1.4.
De rechtbank heeft kennis genomen van de stukken met betrekking tot de ontnemingsvordering, waaronder de standpunten van de officier van justitie en de raadsman van veroordeelde.

2.Motivering

2.1.
De rechtbank heeft bij vonnis van 12 februari 2013 veroordeelde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor het medeplegen van het verkopen, afleveren, vervoeren en bewerken van cocaïne in de periode van 1 januari 2012 tot en met 10 november 2012.
2.2.
Op grond van voormelde veroordeling kan aan veroordeelde de verplichting worden opgelegd tot betaling van een geldbedrag aan de Staat ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel dat veroordeelde door middel van of uit de baten van het bewezen verklaarde feit heeft genoten.
2.3.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat veroordeelde weder-rechtelijk voordeel heeft genoten uit het bewezen verklaarde strafbare feit en wel tot een bedrag van € 140.934,64. De officier van justitie heeft dat bedrag gebaseerd op het rapport wederrechtelijk verkregen voordeel d.d. 4 september 2013.
2.4.
De raadsman heeft bij brief van 27 januari 2014 gereageerd op de vordering ontneming.
Omtrent de inkoopbedragen van de cocaïne op 11 oktober 2012 en 10 november 2012 van respectievelijk € 57.500,-- en € 72.100,-- is de raadsman van oordeel dat het eerst genoemde bedrag werkkapitaal betreft dat aan veroordeelde door derden ter hand is gesteld. Door die cocaïne weer te verkopen kon de aankoop van cocaïne op 10 november 2012 worden gerealiseerd. Het aankoopbedrag is bij een medeverdachte in beslag genomen en de 2 kilo cocaïne is bij veroordeelde in beslag genomen.
Naar het standpunt van de raadsman dienen bedoelde bedragen buiten de berekening te blijven.
De raadsman acht het reëel om de helft van de hotelkosten aan vriendinnen van veroordeelde toe te rekenen.
Over de kosten van het levensonderhoud heeft de raadsman opgemerkt dat veroordeelde bij zijn ouders woonde en dat zij deze kosten voor veroordeelde betaalden. De kosten van het opwaarderen van de telefoon moeten ook onder de kosten van levensonderhoud worden begrepen.
Naar het standpunt van de raadsman dient het wederrechtelijk verkregen voordeel te worden bepaald op € 60.853,24.
2.5.
De officier van justitie heeft bij brief van 25 februari 2014 gereageerd op de stand-punten van de raadsman.
Naar het standpunt van de officier van justitie wordt de stelling dat het aankoopbedrag van
€ 57.500,-- als werkkapitaal moet worden gezien op geen enkele wijze aannemelijk gemaakt. Dat standpunt wordt niet met toetsbare en verifieerbare gegevens onderbouwd. Daar komt bij dat veroordeelde ook geen inzicht heeft willen of kunnen verschaffen omtrent de herkomst van de gelden.
Veroordeelde kon beschikken over € 72.100,-- en heeft dat bedrag besteed aan de aankoop van cocaïne zodat het niet langer deel uitmaakte van zijn vermogen en geen sprake is van een dubbeltelling.
De stelling van de raadsman dat de ouders van veroordeelde aan veroordeelde bedragen hebben verstrekt voor levensonderhoud is niet aannemelijk gemaakt. Het is aannemelijk dat veroordeelde zelfstandig uitgaven heeft gedaan voor zijn persoonlijk levensonderhoud. In de berekening is rekening gehouden met de persoonlijke situatie van veroordeelde.
2.6.
Bij de vaststelling van het wederrechtelijk verkregen voordeel heeft de rechtbank gelet op de volgende bewijsmiddelen:
- de inhoud van voornoemd vonnis van de meervoudige kamer in deze rechtbank van 12 februari 2013, inhoudende een bewezenverklaring en bewijsmotivering onder bovenvermeld parketnummer tegen veroordeelde gewezen;
- het rapport berekening wederrechtelijk verkregen voordeel d.d. 4 september 2013, opgemaakt door verbalisant[naam] bij welk rapport wettige bewijsmiddelen zijn gevoegd en ten grondslag liggen aan de voordeelsberekening;
Blijkens hetgeen door de raadsman en de officier van justitie naar voren is gebracht beperkt de discussie zich tot de gelden met betrekking tot de aankoop van cocaïne op 11 oktober 2012 ad € 57.500,-- en 10 november 2012 ad € 72.100,--.
De rechtbank is met de officier van justitie van oordeel dat door de raadsman noch veroordeelde aannemelijk is gemaakt dat het bedrag van € 57.500,-- als werkkapitaal moet worden gezien. Veroordeelde kon over dat bedrag beschikken om een hoeveelheid cocaïne te kunnen kopen. Dat brengt met zich mee dat bedoeld bedrag als wederrechtelijk voordeel moet worden gezien. Dit laatste geldt ook voor de aankoop van cocaïne op 10 november 2012. Veroordeelde kon door de verkoop van (2 kilo) cocaïne de aankoop van 10 november 2012 financieren. Het bedrag van € 72.100,-- moet dan ook worden gezien als wederrechtelijk verkregen voordeel. Wel zal de rechtbank rekening houden met de omstandigheid dat het bedrag van € 72.100,-- deels bestaat uit de verkoopopbrengst van de partij cocaïne die op 11 oktober 2012 is aangeschaft. Dat leidt er toe dat het bedrag van
€ 57.500,-- buiten de berekening zal worden gelaten.
Met betrekking tot posten levensonderhoud en telefoonkosten is door de raadsman niet dan wel onvoldoende aannemelijk gemaakt dat deze kosten door derden werden voldaan althans dat veroordeelde daartoe gelden heeft ontvangen. Het moet er dan ook voor worden gehouden dat veroordeelde in staat was zelfstandig in zijn levensonderhoud te voorzien met gelden die anders dan uit legale bronnen zijn verkregen.
Vorenoverwogene leidt er toe dat de rechtbank op grond van voormelde bewijsmiddelen en in navolging van de officier van justitie tot de volgende berekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel komt.
Punt: Omschrijving uitgaven: Bedrag:
Punt 7.1 Aanschaf cocaïne € 72.100,00
Punt 7.2 Stortingen € 5.400,00
Punt 7.3 Auto huur Tjeersma € 2.966 34
Punt 7.3 Betaalbaarautohuur.nl € 1.771,90
Punt 7.4 Hotels totaal € 1.436,40
Punt 7.5 Afbetaling gokschulden € 50.000,00
Punt 7.7 Betalingen opwaarderen. tel. € 1.840,00
Punt 7.8 Levens onderhoud
€ 5.420.00
Wederrechtelijk Verkregen Voordeel € 140.934,64
Het door veroordeelde wederrechtelijk verkregen voordeel wordt derhalve geschat op
€ 140.934,64.
Veroordeelde dient dat bedrag aan de Staat te betalen omdat geen feiten of omstandigheden zijn aangevoerd die zouden moeten leiden tot een ander bedrag.
2.7.
De op te leggen maatregel berust op artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht.

3.Beslissing

De rechtbank stelt het bedrag waarop het door veroordeelde, door middel van of uit de baten van de bewezen verklaarde feiten, wederrechtelijk verkregen voordeel wordt geschat, vast op
€ 140.934,64en legt aan veroordeelde de verplichting op dat bedrag aan de Staat te betalen ter ontneming van het door veroordeelde wederrechtelijk verkregen voordeel.
Aldus gegeven door mr. O.J. Bosker, voorzitter, mrs. E. Läkamp en M. van der Veen, rechters, in tegenwoordigheid van D.C. Witvoet, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van de rechtbank op vrijdag 09 mei 2014, zijnde mr. Van der Veen buiten staat deze uitspraak binnen de door de wet gestelde termijn mede te ondertekenen.