ECLI:NL:RBNNE:2014:2319

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
30 april 2014
Publicatiedatum
7 mei 2014
Zaaknummer
127445 - HA ZA 13-171
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestuurdersaansprakelijkheid en de gevolgen van een faillissement voor de aansprakelijkheid van bestuurders

In deze zaak, die werd behandeld door de Rechtbank Noord-Nederland, stond de aansprakelijkheid van de bestuurder van een vennootschap onder firma centraal. De eiseres, [A], had een samenwerkingsovereenkomst met de besloten vennootschap [B] B.V., waarvan [B] de bestuurder was. Door financiële problemen kon [B] B.V. zijn verplichtingen niet nakomen, wat leidde tot een beëindigingsovereenkomst. In deze overeenkomst werd afgesproken dat bij beëindiging van de samenwerking de schadeportefeuille van [B] B.V. aan [A] zou worden overgedragen. Echter, [B] B.V. werd op 17 april 2012 failliet verklaard, en de curator ontdekte dat de schadeportefeuille al vóór het faillissement aan een derde was verkocht zonder toestemming van [A].

[A] vorderde schadevergoeding van [B] op grond van bestuurdersaansprakelijkheid, stellende dat [B] in privé aansprakelijk was voor de schade die [A] had geleden door het handelen van [B] B.V. De rechtbank oordeelde dat [B] niet aansprakelijk kon worden gesteld, omdat de verkoop van de portefeuille had plaatsgevonden toen [D] als bestuurder was aangesteld. De rechtbank concludeerde dat [A] onvoldoende bewijs had geleverd voor haar stelling dat [B] op enige wijze betrokken was bij de verkoop van de portefeuille.

De rechtbank verwierp ook de stelling van [A] dat [B] een constructie had opgezet om aansprakelijkheid te ontlopen. De rechtbank oordeelde dat [A] niet had aangetoond dat [B] wist of had moeten weten dat de aanstelling van [D] als bestuurder zou leiden tot het niet nakomen van verplichtingen jegens [A]. Uiteindelijk werden de vorderingen van [A] afgewezen, en werd [A] veroordeeld in de proceskosten.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling Privaatrecht
Locatie Leeuwarden
Vonnis van 30 april 2014
in de
hoofdzaakmet zaaknummer / rolnummer: C/17/127445 / HA ZA 13-171 van
de vennootschap onder firma
[A],
gevestigd te [plaats],
eiseres, verweerster in het incident,
advocaat: mr. J.C.A. Froon te Amsterdam,
tegen
[B],
wonende te[plaats],
gedaagde, eiser in het incident,
advocaat: mr. J.P. van Rossum te Amsterdam,
en in de
vrijwaringszaakmet zaaknummer / rolnummer: C/17/129875 / HA ZA 13-292 van
[B],
wonende te [plaats],
eiser,
advocaat: mr. J.P. van Rossum te Amsterdam,
tegen
[C],
wonende te [plaats],
en
de stichting
[D],
gevestigd te [plaats],
gedaagden,
in rechte niet verschenen.
Partijen zullen hierna worden aangeduid als [A],[B], [C] en [D].

1.De procedure in de hoofdzaak

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
de dagvaarding met producties;
de conclusie van antwoord;
het proces-verbaal van de op 9 januari 2014 gehouden comparitie ingevolge het mondeling vonnis van 7 november 2013.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De procedure in de vrijwaringszaak

2.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
4. de dagvaarding met producties.
2.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

3.De feiten zowel in de hoofdzaak als in de vrijwaringszaak

3.1.
In september 2009 zijn [A] en de besloten vennootschap[B], Beleggen & Pensioenen B.V. (hierna te noemen:[B] B.V.), waarvan[B] (hierna te noemen:[B]) bestuurder was, een samenwerkingsovereenkomst aangegaan. Het doel van de samenwerking was het creëren van een netwerk van zelfstandig opererende assurantiepersonen om vervolgens met gebruikmaking van dit netwerk schaalvoordelen te behalen door middel van gezamenlijke inkoop, het uitwisselen van kennis, het reduceren van kosten van de website dan wel het gezamenlijk investeren in marketingactiviteiten.
3.2.
[A] en[B] B.V. hebben de samenwerking geformaliseerd middels een samenwerkingsovereenkomst. In de “Samenwerkingsovereenkomst deelnemer 1e lijn” (hierna te noemen: samenwerkingsovereenkomst) is onder meer het volgende overeengekomen:
Artikel 19 – Einde van de Samenwerkingsovereenkomst
(…)
2.Bij beëindiging van deze Samenwerkingsovereenkomst is de Deelnemer(lees:[B] B.V., toevoeging van de rechtbank)
bevoegd zijn portefeuille mee te nemen onder de volgende voorwaarden:
a. Deelnemer (…) betaalt terstond een bedrag ter grootte van 10% van de waarde van de portefeuille aan [A] (…)’
3.3.
Omstreeks oktober 2010 kon[B] B.V. vanwege financiële problemen haar verplichtingen uit hoofde van de overeenkomst niet meer nakomen jegens [A] en heeft zij zich genoodzaakt gezien af te zien van verdere samenwerking met [A]. Partijen zijn hierop in overleg getreden omtrent de voorwaarden waaronder partijen de samenwerking zouden beëindigen, hetgeen is vastgelegd in een beëindigingsovereenkomst. In deze op 18 oktober 2010 ondertekende beëindigingsovereenkomst staat onder andere het volgende:
‘- Je(lees[B] B.V., toevoeging van de rechtbank)
voldoet per direct een bedrag van
€ 5.250,00 aan [A] (…) als betaling van een deel van de openstaande vordering betreffende niet gedane afdrachten;
- je voldoet per november een openstaand bedrag van € 2.500,00 aan [E];
- gezien je slechte financiële situatie is, in samenspraak met jou, besloten artikel 19 lid 2a van de samenwerkingsovereenkomst (…) niet per direct te handhaven, aangezien dat
anders een direct faillissement oplevert. Er hoeft derhalve niet direct 10% betaald te worden over de positieve waarde van je portefeuille;
- afgesproken is (…) dat op het moment van zowel een vrijwillige als een onvrijwillige
beëindiging van jouw assurantiebedrijf, de volledige schadeportefeuille als voldoening van
vorig punt per direct wordt overgezet naar (…) [A] (…)’
3.4.
Blijkens een uittreksel van de Kamer van Koophandel is de stichting Aandelenbeheer TC [D] (hierna te noemen: [D]) van 24 februari tot 7 maart 2012 bestuurder geweest van[B] B.V. De bestuurder van [D] was ten tijde van deze periode de heer [C] (hierna te noemen: [C]).
3.5.
Omstreeks begin maart 2012 heeft Infiniy als bestuurder van[B] B.V. (onder andere) de schadeportefeuille zoals genoemd in de beëindigingsovereenkomst aan een derde verkocht.
3.6.
Vanaf 7 maart 2012 is[B] weer als bestuurder van[B] B.V. bij de Kamer van Koophandel ingeschreven.[B]
3.7.
[B] B.V. is per 17 april 2012 in staat van faillissement verklaard.
3.8.
In een op 30 augustus 2012 door de curator van[B] B.V. opgemaakt faillissementsverslag is onder andere het volgende opgenomen:
‘De bedrijfsinventaris is circa anderhalve maand voorafgaand aan het faillissement gezamenlijk met een tweetal portefeuilles met schadeverzekeringen aan een derde verkocht.
(…) De curator heeft aanleiding te veronderstellen dat de oorspronkelijke (ver)koopsom (…) die door de koper (…) werd betaald aan de toenmalige bestuurder, Stichting Aandelenbeheer [D] (de heer [C]), niet aan de vennootschap (of haar crediteuren) ten goede is gekomen. De curator doet hier onderzoek naar (…)
3.9.
Bij brief van 7 november 2012 heeft de advocaat van [A] onder andere het volgende geschreven aan[B]:
‘Vanwege negatieve ontwikkelingen in uw B.V. is er (…) een overeenkomst tot beëindiging van die samenwerkingsovereenkomst (…) overeengekomen. (…) Het gaat in deze om de verplichting dat, op het moment van zowel een vrijwillige als een onvrijwillige beëindiging van uw assurantiebedrijf, de volledige schadeportefeuille onmiddellijk wordt overgezet naar (…) [A] (…). Uw besloten vennootschap is inmiddels failliet, en de curator alsook mijn cliënte, hebben moeten constateren dat u al voor het faillissement uw schadeportefeuille aan derden hebt overgedragen. U hebt daarvoor geen toestemming gekregen van cliënte, zodat u in privé aansprakelijk bent voor de onrechtmatige gedraging. U bent in privé aansprakelijk vanwege uw persoonlijke actie op dit punt, terwijl de verplichting er overduidelijk was.’

4.De vordering in de hoofdzaak

4.1.
De vorderingen van [A] strekken ertoe, dat de rechtbank bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
I. voor recht verklaart dat[B] aansprakelijk is voor de door [A] geleden schade ten gevolge van het handelen van[B], nader op te maken bij staat;
II.[B] veroordeelt om aan [A] te voldoen ten titel van schadevergoeding een bedrag van € 81.000,00, te vermeerderen met de wettelijke handelsrente vanaf 1 maart 2012;
III.[B] veroordeelt om aan [A] te voldoen de buitengerechtelijke incassokosten van € 1.210,00;
IV.[B] veroordeelt in de kosten van deze procedure, onder de bepaling dat indien de proceskosten niet binnen veertien dagen na betekening van het vonnis zijn voldaan, daarover vanaf de vijftiende dag wettelijke rente is verschuldigd;
V.[B] veroordeelt bij niet-nakoming van het door de rechtbank te wijzen vonnis in de kosten welke gemoeid (zullen) zijn met de executie van het door de rechtbank gewezen vonnis.[B]
4.2.
[B] voert verweer, waarbij hij heeft geconcludeerd tot afwijzing van het gevorderde met veroordeling van [A] in de kosten van de procedure.
4.3.
Op de stellingen en verweren van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

5.De vordering in de vrijwaringszaak

5.1.
De vorderingen van[B] strekken ertoe, dat de rechtbank bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
I. [C] en [D] hoofdelijk, dat wil zeggen de één betaald hebbende de ander zal zijn gekweten, zo mogelijk gelijktijdig met het te wijzen vonnis in de hoofdzaak, veroordeelt om aan[B] te betalen datgene, waartoe[B] als gedaagde in de hoofdzaak jegens [A] mocht worden veroordeeld, met inbegrip van de kostenveroordeling;
II. [C] en [D] hoofdelijk, dat wil zeggen de één betaald hebbende de ander zal zijn gekweten, veroordeelt in de kosten van deze procedure, te vermeerderen met de nakosten, één en ander te voldoen binnen veertien dagen na dagtekening van het vonnis;
III. [C] en [D] hoofdelijk, dat wil zeggen de eéé betaald hebbende de ander zal zijn gekweten, veroordeelt tot betaling van de wettelijke rente over de kosten te rekenen vanaf de vorenbedoelde termijn voor voldoening.
5.2.
Op de stellingen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

6.Het geschil en de beoordeling daarvan

in de hoofdzaak
bestuurdersaansprakelijkheid
6.1.
[A] stelt dat[B] als bestuurder van[B] B.V. door zijn handelen dan wel nalaten[B] B.V. in een positie heeft gebracht dat deze niet meer kan nakomen jegens [A]. Dat maakt dat[B] in privé aansprakelijk is voor de door [A] geleden en nog te lijden schade, bestaande uit het mislopen van revenuen uit de schadeportefeuille, als gevolg van de door de vennootschap gepleegde wanprestatie. Dat [C], bestuurder van [D], deze handelingen heeft verricht, maakt dit volgens [A] niet anders. [A] acht dit een constructie om eventuele aansprakelijkheid te voorkomen.[B]
6.2.
[B] betwist dat hij de wanprestatie van[B] B.V. - voor zover deze is gepleegd - (welbewust) heeft veroorzaakt. In dat kader voert[B] aan dat [C] buiten hem om de schadeportefeuille heeft verkocht in de periode dat [D] de bestuurder was van[B] B.V.[B] voert aan zelf ook gedupeerd te zijn door [C].
6.3.
De rechtbank oordeelt als volgt.
In zijn arrest van 8 december 2006, LJN: AZ0758 (Ontvanger/Roelofsen), heeft de Hoge Raad beslist dat in geval van benadeling van een schuldeiser van een vennootschap door het onbetaald en onverhaalbaar blijven van diens vordering naast de aansprakelijkheid van de vennootschap mogelijk ook, afhankelijk van de omstandigheden van het concrete geval, grond zal zijn voor aansprakelijkheid van degene die als bestuurder heeft bewerkstelligd of toegelaten dat de vennootschap haar wettelijke of contractuele verplichtingen niet nakomt. In het algemeen mag alleen dan worden aangenomen dat de bestuurder jegens de schuldeiser van de vennootschap onrechtmatig heeft gehandeld waar hem, mede gelet op zijn verplichting tot een behoorlijke taakuitoefening als bedoeld in artikel 2:9 BW, een voldoende ernstig verwijt kan worden gemaakt. De betrokken bestuurder kan voor schade van de schuldeiser aansprakelijk worden gehouden indien zijn handelen of nalaten als bestuurder ten opzichte van de schuldeiser in de gegeven omstandigheden zodanig onzorgvuldig is dat hem daarvan persoonlijk een ernstig verwijt kan worden gemaakt. Van een dergelijk ernstig verwijt zal in ieder geval sprake kunnen zijn als komt vast te staan dat de bestuurder wist of redelijkerwijze had behoren te begrijpen dat de door hem bewerkstelligde of toegelaten handelwijze van de vennootschap tot gevolg zou hebben dat deze haar verplichtingen niet zou nakomen en ook geen verhaal zou bieden voor de als gevolg daarvan optredende schade.
6.4.
Indachtig bovenstaande komt de rechtbank tot het volgende oordeel.
Niet in geschil is tussen partijen dat de schadeportefeuille is verkocht aan een derde op het moment dat [D] bestuurder van[B] B.V. was. Niet geoordeeld kan dan ook worden dat[B] als bestuurder van[B] B.V. door de verkoop van de portefeuille[B] B.V. in een positie heeft gebracht dat deze niet meer kan nakomen jegens [A].
6.5.
[A] stelt[B] desalniettemin aansprakelijk, omdat sprake was van een constructie om privéaansprakelijkheid te voorkomen. De rechtbank overweegt dat deze stelling verworpen dient te worden.[B] heeft één en ander nadrukkelijk betwist. Zo heeft hij aangevoerd dat hij per 27 februari 2012, de dag waarop [D] bestuurder werd van[B] B.V., uit het bedrijf is gestapt en gedurende de periode dat [D] bestuurder van[B] B.V. was geen enkele bemoeienis met het bedrijf heeft gehad. Het is, aldus[B], [C] zelf geweest die de portefeuille, zonder enig contact daarover met[B] te hebben gehad, zelfstandig heeft verkocht, ondanks het feit dat[B] [C] over de met [A] gemaakte afspraak had ingelicht. Tevens heeft[B] aangevoerd dat zowel hij als de vennootschap niets heeft teruggezien van de opbrengst van de verkoop van de portefeuille. Dat de opbrengst naar alle waarschijnlijkheid niet ten goede aan de vennootschap is gekomen, wordt bevestigd door de curator in zijn op 30 augustus 2012 opgemaakt faillissementsverslag, zoals genoemd in overweging 3.8. De rechtbank is van oordeel dat van [A] verwacht had mogen worden dat zij haar stelling dat sprake was van een constructie en dat[B] in privé aansprakelijk is, na de gemotiveerde betwisting ervan door[B] nader had onderbouwd. Gesteld noch gebleken is namelijk dat feitelijk[B] degene was die aan de touwtjes trok. Nu [A] heeft nagelaten haar stelling nader te onderbouwen en geen stukken heeft overgelegd waaruit de juistheid van haar stellingen zou (kunnen) blijken, heeft zij haar stelling op dit punt onvoldoende onderbouwd en bestaat er dan ook geen aanleiding om haar nog toe te laten tot het leveren van bewijs op dit punt.
Ook de stelling van [A] dat[B] in het geval hijzelf slachtoffer zou zijn geworden van [C] en diens stichting desalniettemin aansprakelijk is als oud bestuurder voor de door [A] geleden en nog te lijden schade, omdat[B] degene is geweest die [C], heeft aangetrokken, kan naar het oordeel van de rechtbank niet slagen. Immers, de enkele omstandigheid dat[B] zichzelf als bestuurder heeft uitgeschreven en een nieuwe bestuurder heeft aangetrokken, maakt nog niet dat hij jegens [A] als schuldeiser van de vennootschap onrechtmatig heeft gehandeld en dat hem, mede gelet op zijn verplichting tot een behoorlijke taakuitoefening als bedoeld in artikel 2:9 BW, een voldoende ernstig verwijt kan worden gemaakt. Niet is komen vast te staan dat[B] wist dan wel had behoren te weten dat het aanstellen van [D] als bestuurder van de vennootschap, tot gevolg zou hebben dat de vennootschap haar verplichtingen (op kort termijn) niet zou nakomen en ook geen verhaal zou bieden voor de als gevolg daarvan optredende schade. Daartoe heeft [A] onvoldoende gesteld.
conclusie
6.6.
Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, zullen de vorderingen worden afgewezen. Al hetgeen partijen overigens nog te berde hebben gebracht (waaronder de actio pauliana) kan mitsdien - als niet meer van belang zijnde voor de uitkomst van het geschil - onbesproken blijven.
proceskosten
6.7.
[A] zal als de in het ongelijk te stellen partij worden veroordeeld in de proceskosten. Deze kosten worden aan de zijde van[B] vastgesteld als volgt:
- griffierecht € 842,00
- salaris advocaat € 1.788,00 (2 punten x € 894,00)
Totaal € 2.630,00.
in het incident
proceskosten
6.8.
In het incident heeft [A] tegen de incidentele vordering verweer gevoerd. De rechtbank heeft in het vonnis in het incident van 11 september 2013 het door [A] gevoerde verweer verworpen en de incidentele vordering toegewezen. De rechtbank heeft in het voornoemd vonnis in het incident de beslissing omtrent de kosten van het incident aangehouden totdat in de hoofdzaak zal zijn beslist. De rechtbank zal daarop thans beslissen.
6.9.
[A] zal als de in het ongelijk te stellen partij worden veroordeeld in de proceskosten. Deze kosten worden aan de zijde van[B] vastgesteld als volgt:
- salaris advocaat € 452,00 (1 punt x € 452,00).
in de vrijwaringszaak
verstek
6.10.
[C] en [D] zijn niet verschenen. Omdat bij de dagvaarding de bij de wet voorgeschreven formaliteiten in acht zijn genomen, zal tegen hen verstek worden verleend.
6.11.
Nu in de hoofdzaak is geoordeeld dat de vordering zal worden afgewezen, zal ook de vordering in vrijwaring worden afgewezen.
proceskosten
6.12.
In de zaak in vrijwaring moet[B] worden aangemerkt als de in het ongelijk te stellen partij. Nu [C] en [D] evenwel in rechte niet zijn verschenen, zullen de proceskosten op nihil worden vastgesteld.

7.De beslissing

De rechtbank:
in de hoofdzaak
3.1.
wijst af het gevorderde;
3.2.
veroordeelt [A] in de kosten, aan de zijde van[B] tot op heden vastgesteld op € 2.630,00;
in het incident
3.3.
veroordeelt [A] in de proceskosten, aan de zijde van[B] vastgesteld op € 452,00;
in de vrijwaringszaak
3.4.
verleent verstek tegen [C] en [D];
3.5.
wijst af het gevorderde;
3.6.
veroordeelt [A] in de proceskosten, aan de zijde van [C] en [D] tot op heden vastgesteld op nihil.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.A. Werkema en in het openbaar uitgesproken op 30 april 2014, in tegenwoordigheid van de griffier.
fn 375