In deze zaak heeft de curator van Nota Wapeningsstaal Coevorden b.v. verzet aangetekend tegen de faillietverklaring van de onderneming, die op 8 april 2014 op eigen aangifte failliet was verklaard. De curator betoogde dat de failliet misbruik had gemaakt van haar bevoegdheid door zichzelf failliet te laten verklaren, terwijl er geen baten meer te verwachten waren en de onderneming al jaren stil lag. De curator stelde dat er slechts twee schuldeisers waren, wat zou betekenen dat de afwikkeling van het faillissement onterecht zou zijn en dat de schuldeisers benadeeld zouden worden door de kosten die de curator zou moeten maken voor de afwikkeling van het faillissement.
De rechtbank heeft de procedure op 1 mei 2014 behandeld en vastgesteld dat de curator tijdig in verzet was gekomen. De rechtbank oordeelde dat de curator als belanghebbende kon worden aangemerkt, omdat zij als potentiële boedelschuldeiser een gerechtvaardigd belang had bij het al dan niet in stand houden van het faillissement. De rechtbank concludeerde dat de curator niet had aangetoond dat de toestand van het niet kunnen betalen niet meer bestond. De rechtbank wees erop dat de Faillissementswet geen ruimte biedt voor andere gronden dan de toestand van het niet kunnen betalen om verzet te laten slagen.
Uiteindelijk heeft de rechtbank het verzoek van de curator tot vernietiging van de faillietverklaring ongegrond verklaard. De rechtbank concludeerde dat er geen feiten of omstandigheden waren die erop wezen dat de failliet niet meer in de toestand verkeerde dat zij had opgehouden te betalen. De beslissing werd genomen door mr. E.C.M. Wolfert, in aanwezigheid van griffier mr. E.W. Jeuring, en werd uitgesproken tijdens de openbare zitting.