In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Nederland op 28 maart 2014 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die werd beschuldigd van poging tot moord en zware mishandeling. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van het hem onder 1 primair en subsidiair tenlastegelegde, omdat niet wettig en overtuigend bewezen kon worden dat hij opzet had om het slachtoffer van het leven te beroven of om zwaar lichamelijk letsel toe te brengen. De verdachte had op 2 mei 2013 in Elim met zijn auto tegen het slachtoffer aangereden, maar de rechtbank oordeelde dat de verklaringen van de verdachte en de getuigen niet eenduidig waren en dat de verdachte had geprobeerd te ontwijken.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte wel schuldig was aan mishandeling en bedreiging. De verdachte had het slachtoffer met zijn auto geraakt, waardoor deze pijn had ondervonden, en had hem bedreigd met de dood. De rechtbank oordeelde dat de verdachte niet in een noodsituatie verkeerde die zijn handelen rechtvaardigde. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van drie dagen en een werkstraf van 80 uren, met aftrek van de tijd die hij in verzekering had doorgebracht. De rechtbank heeft ook rekening gehouden met de eerdere veroordelingen van de verdachte en de omstandigheden waaronder de feiten zijn gepleegd.
De uitspraak benadrukt het belang van wettig en overtuigend bewijs in strafzaken en de rol van de rechter bij het beoordelen van de geloofwaardigheid van getuigenverklaringen. De rechtbank heeft de verdachte niet alleen vrijgesproken van de zwaardere aanklachten, maar ook een relatief milde straf opgelegd, wat aangeeft dat de omstandigheden van de zaak en de persoon van de verdachte in overweging zijn genomen.