ECLI:NL:RBNNE:2014:2187

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
28 maart 2014
Publicatiedatum
30 april 2014
Zaaknummer
18.930376-13
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Gewapende overval op benzinepomp met bedreiging en dwingen tot afgifte geldbedrag

In deze zaak heeft de rechtbank Noord-Nederland op 28 maart 2014 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van een gewapende overval op een benzinepomp. De verdachte heeft op 6 oktober 2013 in Zuidlaren, gemeente Tynaarlo, een medewerker van de benzinepomp bedreigd met een mes en gedwongen tot de afgifte van een geldbedrag. De raadsman van de verdachte voerde aan dat er onvoldoende bewijs was voor de bestanddelen bedreigen en dwingen, maar de rechtbank volgde deze redenering niet. De rechtbank oordeelde dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan afpersing, zoals strafbaar gesteld in artikel 317 van het Wetboek van Strafrecht. De rechtbank baseerde haar oordeel op de bekennende verklaring van de verdachte en de aangifte van het slachtoffer, die aangaf zich ernstig bedreigd te hebben gevoeld.

De rechtbank heeft ook rekening gehouden met de psychische toestand van de verdachte, die lijdt aan een antisociale persoonlijkheidsstoornis en schizofrenie. De gedragsdeskundigen concludeerden dat de verdachte verminderd toerekeningsvatbaar was ten tijde van het delict. De rechtbank heeft daarom besloten om een gevangenisstraf op te leggen van 217 dagen, waarvan 180 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van drie jaren. Bij de strafoplegging zijn bijzondere voorwaarden gesteld, waaronder toezicht van de reclassering en opname in een forensisch psychiatrische instelling. De rechtbank heeft de vordering tot tenuitvoerlegging van een eerdere voorwaardelijke veroordeling afgewezen, gezien de omstandigheden van de verdachte.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling Strafrecht
Locatie Assen
Parketnummer: 18.930376-13
Parketnummer: 18.650985-09 (vordering na voorwaardelijke veroordeling)
vonnis van de Meervoudige kamer d.d. 28 maart 2014 in de zaak van het openbaar ministerie tegen:

[verdachte],

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum],
wonende te [woonplaats],[adres]
Het onderzoek ter terechtzitting heeft plaatsgehad op 14 maart 2014.
De verdachte is verschenen en werd bijgestaan door mr. J.H.S. Kroeze, advocaat te Hoogeveen.

Tenlastelegging

De verdachte is bij dagvaarding tenlastegelegd, dat hij
hij op of omstreeks 06 oktober 2013 te Zuidlaren, gemeente Tynaarlo, met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en/of bedreiging met geweld [slachtoffer] heeft gedwongen tot de afgifte van een geldbedrag en/of een pakje sigaretten, in elk geval van enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [benadeelde]. of aan een derde, welk geweld en/of welke bedreiging met geweld hierin bestond(en) dat verdachte zichtbaar voor die [slachtoffer] een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp, tevoorschijn heeft gehaald en/of dat mes/voorwerp dreigend die [slachtoffer] heeft voorgehouden en/of dreigend tegen die [slachtoffer] heeft gezegd: "Dit is een overval, geef mij vijftig euro en dit moet je doen", althans woorden van gelijke dreigende aard en/of strekking;

De vordering van de officier van justitie

De officier van justitie mr. G. Souër acht hetgeen aan de verdachte is tenlastegelegd wettig en overtuigend bewezen en vordert dat de rechtbank de verdachte voor dit feit zal veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van 276 dagen, met aftrek van voorarrest, waarvan een gedeelte van 240 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van 3 jaren, met als bijzondere voorwaarden toezicht van de reclassering hetgeen mede zal inhouden een meldplicht, een opname in een forensisch psychiatrische instelling, zulks ter beoordeling van het NIFP-IFZ, waarbij verdachte zich zal houden aan de aanwijzingen die hem in het kader van die behandeling door of namens de (geneesheer-) directeur van die instelling zullen worden gegeven.
Tenslotte vordert de officier van justitie de afwijzing van zijn vordering tot tenuitvoerlegging van de opgelegde voorwaardelijke werkstraf voor de duur van 40 uren, subsidiair 20 dagen hechtenis, opgelegd bij vonnis van de politierechter in de rechtbank Groningen van 17 mei 2010.

Bewijsmiddelen

Nu verdachte, hetgeen de rechtbank bewezen zal verklaren, heeft bekend en nadien niet anders heeft verklaard zal de rechtbank ten aanzien van deze feiten volstaan met een opgave van bewijsmiddelen.
De rechtbank hanteert voor het bewijs de navolgende bewijsmiddelen:
1.
de bekennende verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 14 maart 2014.
2.
het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van Politie Drenthe, District
Noord, Basiseenheid Noordenveld/Tynaarlo/Aa en Hunze, registratienummer PL031W 2013072970 d.d. 7 oktober 2013 met bijlagen, onder meer inhoudende:
- het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van aangifte van Politie Drenthe, District Noord, Basiseenheid Noordenveld/Tynaarlo/Aa en Hunze, proces-verbaalnummer PL031W 2013072970-1 d.d. 6 oktober 2013, houdende de aangifte van [slachtoffer], wonende te [woonplaats], mede namens [benadeelde] te [woonplaats], [adres] (pagina’s 19 t/m 21);
- het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van verhoor van Politie Drenthe, District Noord, Basiseenheid Noordenveld/Tynaarlo/Aa en Hunze, proces-verbaalnummer PL031W 2013072970-16 d.d. 9 oktober 2013, houdende de op 6 oktober 2013 afgelegde verklaring van[benadeelde], wonende te [woonplaats], [adres] (los proces-verbaal);
- het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van verhoor van Politie Drenthe, District Noord, Basiseenheid Noordenveld/Tynaarlo/Aa en Hunze, proces-verbaalnummer PL031W 2013072970-15 d.d. 7 oktober 2013, houdende de op 7 oktober 2013 afgelegde verklaring van de verdachte (pagina’s 31 t/m 34).

Nadere bewijsoverweging

De raadsman van verdachte heeft aangevoerd dat de verdachte van het hem tenlastegelegde moet worden vrijgesproken omdat in het onderhavige geval onvoldoende bewijs is voor de bestanddelen bedreigen en dwingen, zulks gelet op de aard en de wijze waarop de overval werd gepleegd met behulp van een tafelmes en het geldbedrag waarom werd gevraagd.
De rechtbank volgt de raadsman niet in zijn betoog.
De rechtbank overweegt hierbij dat verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan een gewapende overval, waarbij hij een medewerker van een benzinepomp heeft bedreigd met een mes en heeft gedwongen tot de afgifte van een geldbedrag. Uit het dossier blijkt genoegzaam dat verdachte door aldus te handelen de betreffende medewerker grote angst heeft aangejaagd. Direct na de overval heeft hij de shop op slot gedaan en heeft hij gebeld met zijn werkgever. De betreffende medewerker heeft zich zodanig bedreigd gevoeld dat hij het verzochte geldbedrag heeft afgegeven.

Bewezenverklaring

De rechtbank acht wettig bewezen en zij heeft de overtuiging verkregen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat
hij op 06 oktober 2013 te Zuidlaren, gemeente Tynaarlo, met het oogmerk om zich wederrechtelijk te bevoordelen door bedreiging met geweld [slachtoffer] heeft gedwongen tot de afgifte van een geldbedrag, toebehorende aan [benadeelde]., welke bedreiging met geweld hierin bestond dat verdachte zichtbaar voor die [slachtoffer] een mes tevoorschijn heeft gehaald en dat mes dreigend die [slachtoffer] heeft voorgehouden en dreigend tegen die [slachtoffer] heeft gezegd: "Dit is een overval, geef mij vijftig euro en dit moet je doen".
De in de bewijsmiddelen genoemde feiten en omstandigheden zijn redengevend voor de bewezenverklaring.
De verdachte zal van het meer of anders tenlastegelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.

Kwalificatie

Het bewezen verklaarde levert op:
Afpersing,
strafbaar gesteld bij artikel 317 van het Wetboek van Strafrecht.

Strafbaarheid

De rechtbank heeft kennis genomen van een psychiatrisch rapport d.d. 3 maart 2014, opgemaakt door mevrouw drs. M. de Jong, psychiater in opleiding onder supervisie van de heer drs. D.T. van der Werf, psychiater te Groningen en geregistreerd gerechtelijk deskundige. Dit rapport houdt onder meer in als conclusie:
Bij verdachte is sprake van een gebrekkige ontwikkeling in de vorm van een ondertussen uitgekristalliseerde antisociale persoonlijkheidsstoornis. Tevens is er een ziekelijke stoornis in de vorm van schizofrenie van het overwegend paranoïde type, met een chronisch inter-mitterend beloop en de nodige therapie-resistentie en een cognitief (intellectueel) verval. Er is tevens sprake van nicotineafhankelijkheid en een nog steeds aanwezig misbruik van alcohol en mogelijk ook hard drugs, nu gedwongen in remissie binnen de restricties van de FPA.
De schizofrenie (incl. de negatieve symptomen en de lage verstandelijke capaciteiten), de antisociale persoonlijkheidsstoornis en de nicotineafhankelijkheid speelden alle ten tijde van het hier aan verdachte ten laste gelegde. Er was geen sprake van actueel misbruik van soft en/of harddrugs, gezien het beveiligende behandelcontext.
De schizofrenie (vooral de negatieve en in mindere mate de positieve symptomen en het cognitief verval), de antisociale persoonlijkheidsstoornis en de nicotineafhankelijkheid beïnvloedden de gedragskeuzes en gedragingen van verdachte ten tijde van het ten laste gelegde in aanzienlijke mate.
Verdachte is al geruime jaren in forse mate nicotineafhankelijk en probeerde op vele manieren hierin te voorzien; ook toen hij hiervoor op de psychiatrische afdeling geen geld (via zijn bewindvoerder) meer had. Door zijn primair zuchtig en impulsief (en soms ook asociaal) gedrag, zijn psychotische symptomen (zoals zijn stemmen en persoonlijkheden en waaronder paranoïdie en desorganisatie) en mogelijk ook gehinderd door medicatie-effecten, slaagde hij hier op een gegeven moment onvoldoende meer in. Hierop heeft verdachte een al langer gekoesterde overweging van beroving in daden omgezet. Hierbij werd verdachte weinig gehinderd door morele normen of gevoelens van mededogen met slachtoffers. Vanuit verdachtes persoonlijkheidsstoornis en schizofrenie is hij hiertoe ook beduidend minder dan gemiddeld in staat.
Op andere momenten heeft verdachte verklaard dat hij middels de beroving het psychiatrisch ziekenhuis geforceerd probeerde te ontvluchten, omdat hij het er niet meer naar zijn zin had.
In beide gevallen kan gesteld worden dat verdachte weinig bij machte was om de gevolgen van zijn beslissing ter zake ten volle en in redelijkheid te overzien. Ook was hij gezien zijn psychopathologie minder dan gemiddeld (ten opzichte van leeftijdgenoten) in staat om zijn voornemen planmatig en doelgericht uit te voeren. Er zijn geen overtuigende aanwijzingen gevonden dat verdachte vooral (en zeker niet volledig) vanuit psychotische overwegingen tot het hem hier ten laste gelegde is gekomen. Wel hebben de psychotische symptomen ten tijde van de toedracht en uitvoering van het delict hier ter zake, het oordelend en uitvoerend vermogen van verdachte aangetast en wellicht voor hem de drempel verlaagd om tot het delict hier ter zake over te gaan.
De stoornissen van verdachte hebben sterk bijgedragen aan het tot stand komen en het uitvoeren van het hier aan betrokkene ten laste gelegde.
Verdachte moet verminderd toerekeningsvatbaar geacht worden voor het hem hier ten laste gelegde.
De rechtbank heeft verder kennis genomen van een psychologisch rapport d.d. 15 februari 2014, opgemaakt door de heer drs. M. Verzendaal, GZ-psycholoog te Groningen en vast gerechtelijk deskundige. Dit rapport houdt onder meer in als conclusie:
Er is bij verdachte sprake van een ziekelijke stoornis in de zin dat er sprake is van schizofrenie en een nicotineafhankelijkheid. Daarnaast is er sprake van misbruik van cannabis. Ten aanzien van de ontwikkeling van zijn geestvermogens kan gesproken worden van een antisociale persoonlijkheidsstoornis en beperkte intellectuele capaciteiten, vermoedelijk veroorzaakt door cognitieve functiestoornissen als gevolg van de schizofrenie.
Dit was ten tijde van het plegen van het ten laste gelegde ook aan de orde en beïnvloedde de
gedragskeuzes en gedragingen van verdachte ten tijde van het ten laste gelegde.
Hoewel verdachte vermoedelijk min of meer berekenend tot de overval van het tankstation is gekomen, vanuit het oogpunt dat hij daarmee een overplaatsing zou willen afdwingen en op die manier ook op de korte termijn geld had en weer kon gaan roken, lijkt hij ten gevolge van zijn psychopathologie ook niet goed in staat geweest te zijn om de consequenties van zijn gedrag te overzien. Hierbij wordt zowel de desorganisatie vanuit de schizofrenie meegewogen, als de beperkte intellectuele capaciteiten van verdachte alsmede de nicotineafhankelijkheid. Daarnaast heeft de persoonlijkheidsproblematiek van verdachte eveneens een duidelijke rol gespeeld bij het tenlastegelegde. Deze problematiek wordt onder meer gekenmerkt door een sterke mate van impulsiviteit en neiging tot directe behoeftebevrediging. Het vermogen tot inhibitie van impulsen is bij betrokkene erg beperkt. Daarnaast werd hij niet geremd door gewetensbezwaren. Aangezien betrokkene niet floride psychotisch was ten tijde van het plegen van het ten laste gelegde en in staat mag worden geacht te weten dat het plegen van een overval strafbaar is, kan niet worden gesteld dat betrokkene volledig ontoerekeningsvatbaar was ten tijde van het plegen van het ten
laste gelegde.
Op grond van bovenstaande kan wel worden gesteld dat betrokkene sterk verminderd
toerekeningsvatbaar kan worden geacht bij het plegen van het tenlastegelegde.
De rechtbank verenigt zich, mede gelet op de toedracht van de feiten en de persoon van de verdachte, met voormelde conclusies van voormelde gedragsdeskundigen en maakt die tot de hare.
De rechtbank is derhalve van oordeel dat het hiervoor bewezen verklaarde aan de verdachte kan worden toegerekend, zij het in verminderde mate.
De rechtbank acht de verdachte strafbaar, omdat geen strafuitsluitingsgronden aanwezig worden geacht.

Strafmotivering

De rechtbank neemt bij de bepaling van de hierna te vermelden straf in aanmerking: de aard en de ernst van de gepleegde feiten; de omstandigheden waaronder deze feiten zijn begaan; hetgeen de rechtbank uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken omtrent de persoon van de verdachte; de eis van de officier van justitie; de inhoud van het de verdachte betreffende uittreksel uit het algemeen documentatieregister d.d. 12 februari 2014, waaruit blijkt dat verdachte eerder is veroordeeld.
De officier van justitie heeft gevorderd een gevangenisstraf voor de duur van 276 dagen, met aftrek van voorarrest, waarvan een gedeelte van 240 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van 3 jaren, met als bijzondere voorwaarden toezicht van de reclassering hetgeen mede zal inhouden een meldplicht, een opname in een forensisch psychiatrische instelling, zulks ter beoordeling van het NIFP-IFZ, waarbij verdachte zich zal houden aan de aanwijzingen die hem in het kader van die behandeling door of namens de (geneesheer-) directeur van die instelling zullen worden gegeven.
De raadsman van verdachte heeft primair vrijspraak bepleit en subsidiair een geheel voorwaardelijke straf. Het opleggen van bijzondere voorwaarden kan naar de mening van de raadsman achterwege blijven nu de verdachte in het kader van een Rechterlijke Machtiging in de FPA Zuidlaren verblijft.
De rechtbank overweegt hierbij dat verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan een gewapende overval, waarbij hij een medewerker van een benzinepomp heeft bedreigd met een mes. Door aldus te handelen heeft hij betreffende medewerker grote angst aangejaagd en heeft verdachte in ernstige mate inbreuk gemaakt op de psychische integriteit van betreffende medewerker. Van een dergelijke traumatiserende inbreuk ondervinden slachtoffers niet zelden nog lange tijd nadelige gevolgen.
De rechtbank rekent dit feit verdachte zwaar aan.
De gedragsdeskundigen stellen in hun rapportage van 15 februari 2014 en 3 maart 2014 vast dat de daarin geschetste ziekelijke stoornissen en gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens bij verdachte zorgen voor een hoge kans op recidive als verdachte onbehandeld en onbegeleid weer in de maatschappij zou terugkeren. Zelfs binnen een behandelstructuur blijft verdachte voorlopig risico's voor ongeoorloofd dan wel anderszins grensoverschrijdend gedrag opleveren. Zijn levenswandel en huidig psychosociaal functioneren illustreren dat verdachte bij lange na niet meer in staat geacht mag worden om voldoende zelfredzaamheid en zelfzorg te kunnen etaleren om zo zonder al te veel problemen zelfstandig in de maatschappij te kunnen functioneren. De ondertussen uitgekristalliseerde meervoudige psychopathologie bij verdachte is hier grotendeels debet aan. Om de psychopathologie van verdachte zo effectief mogelijk te bestrijden en tevens
met het oog op delict preventie, is het belangrijk dat verdachte vooraleerst nadere forensisch psychiatrische behandeling ontvangt binnen een forensisch psychiatrische kliniek met minstens een hoge zorgintensiteit en gemiddeld (hoog) beveiligingsniveau, zoals op daartoe geoormerkte FPA's geboden wordt.
Nadat het psychiatrische toestandsbeeld op een FPA voldoende gestabiliseerd is, de hunkering naar roesmiddelen voldoende is gereguleerd en het risicomanagement m.b.t. de preventie van delict recidive voldoende is ontwikkeld, dan kan vervolgens geresocialiseerd worden in de richting van vooraleerst een (bij voorkeur forensisch psychiatrische) beschermende woonvorm. Een detentiestraf zal hieraan weinig toevoegen anders dan (naast vergelding) vertraging in het voorgestane behandeltraject, welke van het grootste belang is gezien de ernst van de psychopathologie; en voor de gevolgen daarvan. Verdachte lijkt namelijk al de nodige (schizofrene) defecten opgelopen te hebben; zoals een verslechtering van zelfsturing, werkelijkheidstoetsing en overig oordelend vermogen en welke de kans op volgende delicten voorlopig eerder verhoogt dan doet afnemen.
Een dwingend kader is nodig om verdachte duurzaam en ononderbroken te doen laten
conformeren aan het bovenstaande behandeltraject. Een verregaande (eventueel volledige) voorwaardelijke detentiestraf lijkt hiervoor toereikend. Als voorwaarde zal verdachte dan in ieder geval zich duurzaam moeten voegen in het hiervoor geschetste behandeltraject. Een toezicht van de reclassering zal hierbij noodzakelijk en volgens de reclassering ook uitvoerbaar zijn.
Bij het bepalen van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met het de verdachte betreffende uittreksel uit de Justitiële Documentatie d.d. 12 februari 2014.
Ook heeft de rechtbank rekening gehouden met de omstandigheden en achtergronden van de verdachte zoals omschreven in het reclasseringsadvies van Reclassering Nederland, Adviesunit 1 Midden-Noord te Groningen van 10 maart 2014.
De rechtbank acht in samenhang met de hiervoor weergegeven overwegingen, feiten en omstandigheden passend en geboden een gevangenisstraf 217 dagen, met aftrek van voorarrest, waarvan een gedeelte van 180 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van 3 jaren, met als bijzondere voorwaarden toezicht van de reclassering hetgeen mede zal inhouden een meldplicht, een opname in een forensisch psychiatrische instelling voor een termijn van maximaal een jaar, zulks ter beoordeling van het NIFP-IFZ, waarbij verdachte zich zal houden aan de aanwijzingen die hem in het kader van die behandeling door of namens de (geneesheer-) directeur van die instelling zullen worden gegeven.
Vordering tenuitvoerlegging na voorwaardelijke veroordeling onder parketnummer 18.650985-09
De rechtbank is met de officier van justitie en de raadsman van oordeel, dat onder de huidige omstandigheden waarin de verdachte verkeert de vordering van de officier van justitie dient te worden afgewezen.

Toepassing van wetsartikelen

De rechtbank heeft mede gelet op de artikelen 10, 14a, 14b, 14c, 14d, 14f, 14g, 14h en 27 van het Wetboek van Strafrecht.
Beslissing van de rechtbank
De rechtbank verklaart bewezen dat het tenlastegelegde, zoals hierboven is omschreven, door de verdachte is begaan, stelt vast dat het aldus bewezen verklaarde oplevert het strafbare feit zoals hierboven is vermeld en verklaart de verdachte deswege strafbaar.
De rechtbank verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
De rechtbank veroordeelt de verdachte tot gevangenisstraf voor de duur van
217 dagen, waarvan een gedeelte groot
180 dagenvoorwaardelijk met een proeftijd van drie jaren.
De rechtbank beveelt, dat de voorwaardelijk opgelegde straf niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, op grond, dat de verdachte zich voor het einde van voormelde proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt, of gedurende die proeftijd de hierna te vermelden bijzondere voorwaarde niet heeft nageleefd.
De rechtbank geeft opdracht aan de Reclassering Nederland tot toezicht op de naleving van de voorwaarden en de verdachte ten behoeve daarvan te begeleiden overeenkomstig artikel 14d van het Wetboek van Strafrecht.
De rechtbank stelt als algemene voorwaarden dat:
- verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
- verdachte ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verleent aan het nemen van één of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de Identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
- verdachte medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht als bedoeld in artikel 14d, tweede lid van het wetboek van strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen.
De rechtbank stelt als bijzondere voorwaarden dat:
  • de toezichthouder van Reclassering Nederland binnen de kliniek contact zal opnemen met verdachte en dat verdachte zich hierna blijft melden zo frequent en zolang de reclassering dit tijdens de proeftijd noodzakelijk acht;
  • verdachte zich doet opnemen en laat behandelen in een forensisch psychiatrische instelling voor de duur van een termijn van maximaal een jaar, zulks ter beoordeling van het NIFP-IFZ, waarbij verdachte zich zal houden aan de aanwijzingen die hem in het kader van die behandeling door of namens de (geneesheer-) directeur van die instelling zullen worden gegeven.
De rechtbank beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht.
De rechtbank heft op het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis.
Beslissing op de vordering na voorwaardelijke veroordeling onder parketnummer 18.650985-09
De rechtbank wijst af de vordering van de officier van justitie.
Dit vonnis is gewezen door mr. O.J. Bosker, voorzitter, mr. E. Läkamp en mr. C. Brouwer, rechters, in tegenwoordigheid van J. Bos, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van de rechtbank op 28 maart 2014, zijnde mr. C. Brouwer buiten staat dit vonnis binnen de daartoe door de wet gestelde termijn mede te ondertekenen.