In deze zaak heeft de rechtbank Noord-Nederland op 25 april 2014 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die werd beschuldigd van het plegen van een poging tot ontploffing van een pinautomaat en poging tot diefstal. De verdachte was niet verschenen ter terechtzitting, maar werd vertegenwoordigd door zijn raadsman, mr. B.J.P. van Riel. De tenlastelegging omvatte twee hoofdpunten: de verdachte zou op 26 september 2012 in Nieuwlande, gemeente Hoogeveen, samen met anderen opzettelijk een ontploffing hebben willen veroorzaken in een pinautomaat, en daarnaast zou hij geprobeerd hebben een geldbedrag weg te nemen uit diezelfde pinautomaat.
De raadsman voerde aan dat de verdachte vrijgesproken moest worden van de tenlastelegging, omdat de poging ondeugdelijk zou zijn geweest. Hij stelde dat de hoeveelheid gas die in de pinautomaat was gebracht, nooit tot een ontploffing had kunnen leiden. De rechtbank oordeelde echter dat er voldoende bewijs was voor een deugdelijke poging, aangezien er goederen waren aangetroffen die bestemd waren om de automaat tot ontploffing te brengen. De rechtbank concludeerde dat er sprake was van een begin van uitvoering van het misdrijf.
De officier van justitie vorderde vrijspraak voor het primair tenlastegelegde, maar vond de subsidiaire en tweede tenlastelegging wel bewezen. De rechtbank volgde deze redenering en sprak de verdachte vrij van het primair tenlastegelegde, maar achtte de subsidiaire en tweede tenlastelegging wettig en overtuigend bewezen. De rechtbank legde de verdachte een gevangenisstraf van 9 maanden op, met aftrek van de tijd in verzekering doorgebracht. De rechtbank overwoog dat de verdachte louter uit eigen belang had gehandeld, zonder rekening te houden met de mogelijke gevolgen van zijn daden voor anderen.