ECLI:NL:RBNNE:2014:2114

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
17 april 2014
Publicatiedatum
24 april 2014
Zaaknummer
96.218735.13
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestuurlijke strafbeschikking voor het niet aangelijnd laten lopen van een hond in Groningen

In deze zaak heeft de verdachte verzet ingesteld tegen een bestuurlijke strafbeschikking die haar was opgelegd voor het niet aangelijnd laten lopen van haar hond op de weg binnen de bebouwde kom van de gemeente Groningen. De kantonrechter heeft op 17 april 2014 uitspraak gedaan. De verdachte betoogde dat het geldende beleid van de gemeente Groningen zich tegen het opleggen van de strafbeschikking verzet, en dat er onvoldoende rekening was gehouden met de belangen van hondenbezitters. De kantonrechter verwierp dit beroep op het vertrouwensbeginsel en oordeelde dat de strafbeschikking terecht was opgelegd. De verdachte had op 4 februari 2013 de overtreding begaan, en het verzet was ontvankelijk omdat het binnen de wettelijke termijn was ingediend. De kantonrechter oordeelde dat de APV (Algemene Plaatselijke Verordening) van de gemeente Groningen geldig was en dat de gemeente de bevoegdheid had om deze verordening vast te stellen. De kantonrechter concludeerde dat de verdachte zich niet kon beroepen op het vertrouwensbeginsel, omdat er geen duidelijke toezegging was gedaan door de gemeente dat zij niet zou worden vervolgd. De kantonrechter heeft de strafbeschikking vernietigd, maar de verdachte alsnog veroordeeld tot een geldboete van € 90,00, met een voorwaardelijke straf en een proeftijd van 1 jaar. De uitspraak is gedaan met inachtneming van de relevante artikelen van het Wetboek van Strafrecht en de APV van Groningen.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND
Afdeling strafrecht
Locatie Groningen
parketnummer 96-218735-13
Vonnis van de kantonrechter d.d. 17 april 2014 tegen de strafbeschikking in de zaak van
het openbaar ministerie
tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum],
wonende te 9717 CE Groningen, Nassaulaan 21.
Het onderzoek ter terechtzitting heeft plaatsgevonden op 3 april 2014. De verdachte is verschenen ter zitting.
De officier van justitie heeft ter terechtzitting gevorderd de strafbeschikking te vernietigen en verdachte te veroordelen tot een geldboete van € 90,00, bij niet betaling te vervangen door 1 dag hechtenis.

Het verzet

1.1. Bij op 21 februari 2013 gedagtekende strafbeschikking is aan verdachte een geldboete van € 90,00 opgelegd wegens een op 4 februari 2013 gepleegde overtreding. Bij brief ontvangen bij het openbaar ministerie op 13 maart 2013, heeft verdachte verzet gedaan tegen de strafbeschikking.
1.2. Ingevolge artikel 257e, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering (Sv) kan tegen een strafbeschikking waarin een geldboete van niet meer dan € 340,00 is opgelegd wegens een overtreding welke ten hoogste vier maanden voor toezending is gepleegd, verzet worden gedaan tot uiterlijk zes weken na toezending. Daarvan is sprake, zodat het verzet ontvankelijk is, nu niet is gebleken van andere gronden voor niet-ontvankelijkheid van het verzet.
1.3. Met toepassing van artikel 257f, vierde lid, Sv zal de strafbeschikking vernietigd worden.

Tenlastelegging

2.1. De verdachte is ten laste gelegd dat:
zij, op of omstreeks 4 februari 2013, in de gemeente Groningen, binnen de bebouwde kom als de eigenaar of houder van de hond, die hond heeft laten verblijven en/of heeft laten lopen op de voor het openbaar verkeer openstaande weg, het Noorderplantsoen, zonder dat deze was aangelijnd.
In de tenlastelegging voorkomende schrijffouten of kennelijke misslagen worden verbeterd gelezen. De verdachte is hierdoor niet in zijn belangen geschaad.

Ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie

3.1. Verdachte heeft zich er op beroepen dat aan haar ten onrechte een bestuurlijke strafbeschikking is opgelegd. Verdachte acht het onjuist dat artikel 2.53 lid 1 sub a in de APV van de gemeente Groningen is opgenomen. Er is onvoldoende rekening gehouden met de belangen van hondenbezitters en er wordt onvoldoende ruimte geboden om de hond in de (directe) omgeving op een normale en gezonde manier – te weten loslopend - uit te laten. Het gebied waar verdachte met haar hond liep is ten onrechte niet als losloopgebied aangewezen.
Het draagvlak voor de regelgeving en de legitimiteit daarvan verdwijnt hierdoor.
3.2. Voorts heeft verdachte aangevoerd dat de uitgevaardigde strafbeschikking in strijd is met het handhavingsbeleid van de gemeente. In het “Beleidsplan handhaving gemeente Groningen 2010-2013" dat op 1 juli 2010 in werking is getreden, staat namelijk vermeld dat voor de handhaving in de openbare ruimte hoofdstuk 10 van het beleidsplan “Handhaven met beleid” (van de Milieudienst uit juni 2005) blijft gelden voor de periode waarin bijlage III (bij "Beleidsplan Handhaving gemeente Groningen") nog niet is vastgesteld. Nu deel III nog niet is vastgesteld geldt het beleid dat in hoofdstuk 10 van het “Beleidsplan handhaven met beleid” als artikel “71 APV” wordt aangeduid. Daarin staat vermeld dat ten aanzien van loslopende en gevaarlijke honden het toezicht wordt uitgeoefend op basis van klachten. Nu er in casu geen klacht aan het uitreiken van de strafbeschikking ten grondslag lag, mocht verdachte er van uitgaan dat de hond los kon lopen zolang de hond geen klachten veroorzaakt. Er was geen sprake van overlast.
3.3. Verdachte wijst er op dat in de gemeenteraadsvergadering van 30 mei 2012 door de Wethouder ten onrechte is aangegeven dat het “Handhavingsprogramma Stadstoezicht 2012” ingaande 1 april 2012 de invulling is van hoofdstuk 10 van het beleidsplan “Handhaven met Beleid”. Dit staat echter niet vermeld in dit Handhavingsprogramma en kan zolang deel III niet is vastgesteld, dan ook niet als geldend handhavingsbeleid worden beschouwd.
Ook de Ombudsman van de gemeente Groningen komt in het rapport van 23 juli 2013 tot de conclusie dat er sprake is geweest van een gebrekkige procedure.

Het oordeel van de kantonrechter

3.4. De kantonrechter overweegt dat een APV een op gemeentelijk nivo vastgesteld algemeen verbindend voorschrift is en dat de bevoegdheid tot vaststelling van deze verordening op grond van het bepaalde in artikel 147 van de Gemeentewet in beginsel toekomt aan de Gemeenteraad, zoals in casu ook het geval is geweest.
Het is derhalve niet aan de kantonrechter om zich uit te spreken over de vraag of bij het vaststellen van de tekst van de APV al dan niet voldoende rekening is gehouden met de belangen van hondenbezitters of anderen. De kantonrechter dient bij de beoordeling van onderhavige zaak uit te gaan van de tekst van de APV zoals die door de gemeenteraad is vastgesteld en verwerpt derhalve het gevoerde verweer. Hetzelfde lot treft het verweer dat het gebied waar zij met de hond liep niet is aangegeven als losloopgebied. Het staat niet ter beoordeling van de kantonrechter of het onderhavig gebied waar verdachte liep ten onrechte niet als losloopgebied is aangewezen. Daarvoor zijn andere procedures bij andere instanties aangewezen.
3.5. De beslissing om tot vervolging, in casu middels het uitreiken van een bestuurlijke strafbeschikking over te gaan, leent zich volgens vaste rechtspraak slechts in beperkte mate voor een inhoudelijke rechterlijke toetsing. Alleen in uitzonderlijke gevallen is plaats is voor een verval van het recht tot strafvervolging en van een door de rechter om die reden uit te spreken niet-ontvankelijkheid van de vervolging op de grond dat het instellen van een vervolging onverenigbaar is met de beginselen van een goede procesorde.
Een dergelijk uitzonderlijk geval doet zich voor wanneer de vervolging wordt ingezet of voortgezet nadat door het openbaar ministerie of aan het openbaar ministerie toe te rekenen uitlatingen of daarmee gelijk te stellen gedragingen, waaronder onder bepaalde omstandigheden ook beleid van de gemeentelijke overheid kan worden begrepen, bij verdachte het gerechtvaardigde vertrouwen hebben gewekt dat zij niet zal worden vervolgd (vertrouwensbeginsel).
3.6. Wil een beroep op het vertrouwensbeginsel van door de overheid gewekte verwachtingen succesvol zijn dan moet er sprake zijn van een concrete, duidelijke en ondubbelzinnige toezegging of van een gedraging waarin zodanige toezegging in redelijkheid geacht kan worden besloten te liggen. Verdachte heeft aangegeven dat in dezen van een dergelijke situatie sprake is nu het beleid geldt dat in de nota Handhaven met Beleid onder “artikel 71” staat vermeld.
3.7. In dat artikel staat het volgende vermeld:
10.3 Overige handhavingstaken MMT (kantonrechter: afdeling Markt- en Milieutoezicht)
(…)
Artikel 71 APV: Loslopende honden; verontreiniging door honden; gevaarlijke honden
De uitvoering en handhaving van deze voorschriften ligt bij MMT in samenwerking met de regiopolitie. Bij gevaarlijke honden kan bestuursdwang worden toegepast. Ten aanzien van loslopende honden en gevaarlijke honden wordt toezicht uitgeoefend op basis van klachten. Voorzover het verboden honden betreft is de Gezondheids- en welzijnswet voor dieren (art. 73 en 74) van toepassing. Op verontreiniging door honden wordt actief toezicht gehouden en actief gehandhaafd.”
3.8. Hoewel aan verdachte kan worden toegegeven dat in het rapport van de gemeentelijke ombudsman vermeld staat dat de gemeente - op wiens gezag de bestuurlijke strafbeschikking is uitgereikt - heeft verzuimd het oude beleid dat is neergelegd in hoofdstuk 10 van de nota “Handhaven met Beleid” in te trekken en dat verwarring is ontstaan doordat de gemeente ten onrechte in de veronderstelling verkeerde dat het ontbrekende deel III van het beleid was ingevuld door het "Handhavingsprogramma Stadstoezicht 2012", leidt dit naar het oordeel van de kantonrechter echter niet tot een gerechtvaardigd beroep op het vertrouwensbeginsel als hiervoor bedoeld.
3.9. Het hiervoor geciteerde beleid spitst zich enkel toe op de wijze waarop het
toezichtop loslopende honden wordt uitgeoefend, maar daaruit kan naar het oordeel van de kantonrechter niet duidelijk en ondubbelzinning worden afgeleid dat in het geval van het constateren van een overtreding zonder dat daaraan een klacht aan ten grondslag ligt, niet zal worden
gehandhaafd. Het beleidsmatig reguleren van het houden van toezicht dient te worden onderscheiden van de bevoegdheid tot handhaving. Het verweer wordt derhalve verworpen.
Ook overigens is niet gebleken van feiten of omstandigheden die zouden moeten leiden tot niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie.

Bewijsvraag

Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft aangevoerd dat het ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen kan worden.
Standpunt van de verdachte
De verdachte heeft aangegeven dat zij met haar hond in het Noorderplantsoen wandelde op de weg grenzend aan de hondenspeelweide.
Beoordeling
De kantonrechter heeft bij de beoordeling acht geslagen op de volgende bewijsmiddelen.
4.1.
In het in wettige vorm opgemaakt proces-verbaal van M. Groen, BOA domein openbare ruimte, bonnummer 04.02.2013.1020.006215 en zaaknummer 000017555heeft de BOA op ambtsbelofte gerelateerd dat hij zag dat een persoon als eigenaar of houder van een hond deze heeft laten lopen op een weg gelegen binnen de bebouwde kom zonder dat de hond was aangelijnd te weten op 4 februari 2013 aan het Noorderplantsoen in Groningen.
De verklaring van verdachte in voornoemd proces-verbaal:
Ik sta 5 meter van het losloopgebied.

Bewezenverklaring

Gelet op het hetgeen hiervoor is overwogen is wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan, met dien verstande dat
zij, op 4 februari 2013, in de gemeente Groningen, binnen de bebouwde kom als de eigenaar of houder van de hond, die hond heeft laten lopen op de voor het openbaar verkeer openstaande weg, het Noorderplantsoen zonder dat deze was aangelijnd.
De verdachte zal van het meer of anders ten laste gelegde worden vrijgesproken, aangezien de kantonrechter dat niet bewezen acht.

Strafbaarheid van het feit

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.

Strafbaarheid van verdachte

Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte strafbaar is.
Standpunt van de verdachte
Verdachte heeft aangegeven dat zij niet bewust was van enige overtreding omdat zij dacht dat zij met haar hond in een losloopgebied wandelde nu niet duidelijk is aangegeven waar het gebied eindigt.
Oordeel van de kantonrechter
De kantonrechter is van oordeel dat dit verweer verdachte niet kan baten. Volgens haar eigen verklaring in het proces-verbaal bevond zij zich op 5 meter naast het losloopgebied. Dit gebied is met bordjes aangegeven zodat het voor verdachte duidelijk had moeten zijn waar de grens liep.
De kantonrechter acht verdachte strafbaar nu ten aanzien van verdachte geen strafuitsluitingsgronden aanwezig worden geacht.

Strafoplegging

Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft ter terechtzitting gevorderd de strafbeschikking te vernietigen en verdachte te veroordelen tot een geldboete van € 90,00, bij niet betaling te vervangen door 1 dag hechtenis.
Standpunt van de verdachte
De verdachte stelt zich op het standpunt dat aan haar geen geldboete dient te worden opgelegd nu de hond geen overlast veroorzaakte.
Oordeel van de kantonrechter
De kantonrechter overweegt in de eerste plaats dat het feit dat de hond geen overlast veroorzaakt an sich geen omstandigheid is die maakt dat geen sanctie kan worden opgelegd.
Bij de bepaling van de straf heeft de kantonrechter rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek op de terechtzitting, het haar betreffende uittreksel uit de justitiële documentatie, alsmede de vordering van de officier van justitie.
De kantonrechter heeft in het bijzonder in aanmerking genomen dat verdachte in haar verzetschrift heeft aangevoerd dat het gemeentelijk beleid aangaande honden aanleiding heeft gegeven tot onduidelijkheid. Nu verdachte dit punt aan de kantonrechter heeft willen voorleggen om daarover duidelijkheid te verkrijgen en zij niet eerder is veroordeeld is de kantonrechter van oordeel dat in dit geval kan worden volstaan met het opleggen van een voorwaardelijke geldboete van na te noemen hoogte, met een proeftijd van 1 jaar.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De kantonrechter heeft gelet op de artikelen 14a, 14b, 14c, 23, 24, 24c van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 2:53, 6:1 van Algemene Plaatselijke Verordening Groningen, zoals deze artikelen golden ten tijde van het bewezen verklaarde.

DE UITSPRAAK VAN DE KANTONRECHTER LUIDT:

De kantonrechter vernietigt de strafbeschikking d.d. 21 februari 2013.
Verklaart het ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen zoals hiervoor is aangegeven, te kwalificeren als voormeld en verklaart het bewezen verklaarde strafbaar.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan het bewezen verklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart verdachte voor het bewezen verklaarde strafbaar.
Veroordeelt verdachte voor het bewezen- en strafbaar verklaarde tot:
een geldboete van 90 euro subsidiair 1 dag hechtenis voorwaardelijk met een proeftijd van 1 jaar.
Indien hoger beroep wordt ingesteld, is het verlofstelsel van toepassing.
Dit vonnis is gewezen door mr. D.M. Schuiling, kantonrechter, bijgestaan door
F. Schoonhoven, griffier en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 17 april 2014.