ECLI:NL:RBNNE:2014:2032

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
17 april 2014
Publicatiedatum
22 april 2014
Zaaknummer
96/220305-13
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestuurlijke strafbeschikking voor het niet aangelijnd laten lopen van een hond binnen de bebouwde kom

In deze zaak heeft de verdachte verzet ingesteld tegen een bestuurlijke strafbeschikking die hem was opgelegd voor het niet aangelijnd laten lopen van zijn hond op de weg binnen de bebouwde kom van de gemeente Groningen. De strafbeschikking, gedateerd op 27 maart 2013, legde een geldboete van € 90,00 op voor een overtreding die op 8 maart 2013 had plaatsgevonden. De verdachte voerde aan dat het gemeentelijk beleid zich tegen de strafbeschikking verzet en dat hij in zijn belangen was geschaad door de wijze van handhaving. De kantonrechter heeft het beroep op het vertrouwensbeginsel verworpen en geoordeeld dat de strafbeschikking terecht was opgelegd. De kantonrechter overwoog dat de Algemene Plaatselijke Verordening (APV) van de gemeente Groningen een algemeen verbindend voorschrift is, vastgesteld door de gemeenteraad, en dat het niet aan de kantonrechter is om te oordelen over de rechtmatigheid van deze verordening. De kantonrechter heeft vastgesteld dat de verdachte de overtreding had begaan en dat er geen gronden waren voor niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie. De rechter heeft de strafbeschikking vernietigd en de verdachte veroordeeld tot een voorwaardelijke geldboete van € 90,00, met een proeftijd van 1 jaar. De uitspraak werd gedaan op 17 april 2014.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND
Afdeling strafrecht
Locatie Groningen
parketnummer 96-220305-13
Vonnis van de kantonrechter d.d. 17 april 2014 tegen de strafbeschikking in de zaak van
het openbaar ministerie
tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op[geboortedatum],
wonende te [adres]
Het onderzoek ter terechtzitting heeft plaatsgevonden op 3 april 2014. De verdachte is verschenen en ter zitting met toestemming van de officier van justitie bijgestaan door
D. van Driel.
De officier van justitie heeft ter terechtzitting gevorderd de strafbeschikking te vernietigen en verdachte te veroordelen tot een geldboete van € 90,00, bij niet betaling te vervangen door 1 dag hechtenis.

Het verzet

1.1. Bij op 27 maart 2013 gedagtekende strafbeschikking is aan verdachte een geldboete van
€ 90,00 opgelegd wegens een op 8 maart 2013 gepleegde overtreding. Bij brief ontvangen bij het openbaar ministerie op 18 april 2013, heeft verdachte verzet gedaan tegen de strafbeschikking.
1.2. Ingevolge artikel 257e, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering (Sv) kan tegen een strafbeschikking waarin een geldboete van niet meer dan € 340,00 is opgelegd wegens een overtreding welke ten hoogste vier maanden voor toezending is gepleegd, verzet worden gedaan tot uiterlijk zes weken na toezending. Daarvan is sprake, zodat het verzet ontvankelijk is, nu niet is gebleken van andere gronden voor niet-ontvankelijkheid van het verzet.
1.3. Met toepassing van artikel 257f, vierde lid, Sv zal de strafbeschikking vernietigd worden.

Tenlastelegging

2.1. De verdachte is ten laste gelegd dat:
hij, op of omstreeks 8 maart 2013, in de gemeente Groningen, binnen de bebouwde kom als de eigenaar of houder van de hond, die hond heeft laten verblijven en/of heeft laten lopen op de voor het openbaar verkeer openstaande weg, de Sontweg, zonder dat deze was aangelijnd.
In de tenlastelegging voorkomende schrijffouten of kennelijke misslagen worden verbeterd gelezen. De verdachte is hierdoor niet in zijn belangen geschaad.

Ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie

3.1. Verdachte heeft zich er op beroepen dat aan hem ten onrechte een bestuurlijke strafbeschikking is opgelegd. Verdachte acht het een kwestie van onbehoorlijk bestuur dat artikel 2.53 lid 1 sub a in de APV van de gemeente Groningen is opgenomen. Het College van B&W had dit voorstel niet bij de gemeenteraad mogen indienen nu er onvoldoende rekening is gehouden met de belangen van hondenbezitters en er onvoldoende ruimte wordt geboden om de hond in de (directe) omgeving op een normale en gezonde manier – te weten loslopend - uit te laten. De discussie over de aanlijnplicht is ten onrechte ook steeds tegelijkertijd met de discussie over de zogeheten opruimplicht gevoerd. Het draagvlak voor de regelgeving en de legitimiteit daarvan verdwijnt hierdoor.
3.2. Voorts heeft verdachte aangevoerd dat de uitgevaardigde strafbeschikking in strijd is met het handhavingsbeleid van de gemeente. In het “Beleidsplan handhaving gemeente Groningen 2010-2013" dat op 1 juli 2010 in werking is getreden, staat namelijk vermeld dat voor de handhaving in de openbare ruimte hoofdstuk 10 van het beleidsplan “Handhaven met beleid” (van de Milieudienst uit juni 2005) blijft gelden voor de periode waarin bijlage III (bij "Beleidsplan Handhaving gemeente Groningen") nog niet is vastgesteld. Nu deel III nog niet is vastgesteld geldt het beleid dat in hoofdstuk 10 van het “Beleidsplan handhaven met beleid” als artikel “71 APV” wordt aangeduid. Daarin staat vermeld dat ten aanzien van loslopende en gevaarlijke honden het toezicht wordt uitgeoefend op basis van klachten. Nu er in casu geen klacht aan het uitreiken van de strafbeschikking ten grondslag lag, mocht verdachte er van uitgaan dat de hond los kon lopen zolang de hond geen klachten veroorzaakt.
3.3. Verdachte wijst er op dat in de gemeenteraadsvergadering van 30 mei 2012 door de Wethouder ten onrechte is aangegeven dat het “Handhavingsprogramma Stadstoezicht 2012” ingaande 1 april 2012 de invulling is van hoofdstuk 10 van het beleidsplan “Handhaven met Beleid”. Dit staat echter niet vermeld in dit Handhavingsprogramma en kan zolang deel III niet is vastgesteld, dan ook niet als geldend handhavingsbeleid worden beschouwd.
Ook de Ombudsman van de gemeente Groningen komt in het rapport van 23 juli 2013 tot de conclusie dat er sprake is geweest van een gebrekkige procedure.

Het oordeel van de kantonrechter

3.4. De kantonrechter overweegt dat een APV een op gemeentelijk nivo vastgesteld algemeen verbindend voorschrift is en dat de bevoegdheid tot vaststelling van deze verordening op grond van het bepaalde in artikel 147 van de Gemeentewet in beginsel toekomt aan de Gemeenteraad, zoals in casu ook het geval is geweest.
Het is derhalve niet aan de kantonrechter om zich uit te spreken over de vraag of bij het vaststellen van de tekst van de APV al dan niet voldoende rekening is gehouden met de belangen van hondenbezitters of anderen. De kantonrechter dient bij de beoordeling van onderhavige zaak uit te gaan van de tekst van de APV zoals die door de gemeenteraad is vastgesteld en verwerpt derhalve het gevoerde verweer.
3.5. De beslissing om tot vervolging, in casu middels het uitreiken van een bestuurlijke strafbeschikking over te gaan, leent zich volgens vaste rechtspraak slechts in beperkte mate voor een inhoudelijke rechterlijke toetsing. Alleen in uitzonderlijke gevallen is plaats is voor een verval van het recht tot strafvervolging en van een door de rechter om die reden uit te spreken niet-ontvankelijkheid van de vervolging op de grond dat het instellen van een vervolging onverenigbaar is met de beginselen van een goede procesorde.
Een dergelijk uitzonderlijk geval doet zich voor wanneer de vervolging wordt ingezet of voortgezet nadat door het openbaar ministerie of aan het openbaar ministerie toe te rekenen uitlatingen of daarmee gelijk te stellen gedragingen, waaronder onder bepaalde omstandigheden ook beleid van de gemeentelijke overheid kan worden begrepen, bij verdachte het gerechtvaardigde vertrouwen hebben gewekt dat hij niet zal worden vervolgd (vertrouwensbeginsel).
3.6. Wil een beroep op het vertrouwensbeginsel van door de overheid gewekte verwachtingen succesvol zijn dan moet er sprake zijn van een concrete, duidelijke en ondubbelzinnige toezegging of van een gedraging waarin zodanige toezegging in redelijkheid geacht kan worden besloten te liggen. Verdachte heeft aangegeven dat in dezen van een dergelijke situatie sprake is nu het beleid geldt dat in de nota "Handhaven met Beleid" onder “artikel 71” staat vermeld.
3.7. In dat artikel staat het volgende vermeld:
10.3 Overige handhavingstaken MMT (kantonrechter: afdeling Markt- en Milieutoezicht)
(…)
Artikel 71 APV: Loslopende honden; verontreiniging door honden; gevaarlijke honden
De uitvoering en handhaving van deze voorschriften ligt bij MMT in samenwerking met de regiopolitie. Bij gevaarlijke honden kan bestuursdwang worden toegepast. Ten aanzien van loslopende honden en gevaarlijke honden wordt toezicht uitgeoefend op basis van klachten. Voorzover het verboden honden betreft is de Gezondheids- en welzijnswet voor dieren (art. 73 en 74) van toepassing. Op verontreiniging door honden wordt actief toezicht gehouden en actief gehandhaafd.”
3.8. Hoewel aan verdachte kan worden toegegeven dat in het rapport van de gemeentelijke ombudsman vermeld staat dat de gemeente - op wiens gezag de bestuurlijke strafbeschikking is uitgereikt - heeft verzuimd het oude beleid dat is neergelegd in hoofdstuk 10 van de nota “Handhaven met Beleid” in te trekken en dat verwarring is ontstaan doordat de gemeente ten onrechte in de veronderstelling verkeerde dat het ontbrekende deel III van het beleid was ingevuld door het "Handhavingsprogramma Stadstoezicht 2012", leidt dit naar het oordeel van de kantonrechter niet tot een gerechtvaardigd beroep op het vertrouwensbeginsel als hiervoor bedoeld.
3.9. Het hiervoor geciteerde beleid spitst zich enkel toe op de wijze waarop het
toezichtop loslopende honden wordt uitgeoefend, maar daaruit kan naar het oordeel van de kantonrechter niet duidelijk en ondubbelzinning worden afgeleid dat in het geval van het constateren van een overtreding zonder dat daaraan een klacht aan ten grondslag ligt, niet zal worden
gehandhaafd. Het beleidsmatig reguleren van het houden van toezicht dient te worden onderscheiden van de bevoegdheid tot handhaving. Het verweer wordt derhalve verworpen.
Ook overigens is niet gebleken van feiten of omstandigheden die zouden moeten leiden tot niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie.

Bewijsvraag

Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft aangevoerd dat het ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen kan worden.
Standpunt van de verdachte
De verdachte heeft ter zitting aangegeven dat hij zijn hond onaangelijnd heeft uitgelaten.
Beoordeling
De kantonrechter heeft bij de beoordeling acht geslagen op de volgende bewijsmiddelen.
4.1.
In het in wettige vorm opgemaakt proces-verbaal van J.G. Kunst, milieucontroleur (BOA), gemeente Groningen, bonnummer 08.03.2013.0839.007112 en zaaknummer 000019590heeft de BOA op ambtsbelofte gerelateerd dat hij zag dat een persoon als eigenaar of houder van een hond deze heeft laten lopen op een weg gelegen binnen de bebouwde kom zonder dat de hond was aangelijnd te weten op 8 maart 2013 aan de Sontweg in Groningen.
De verklaring van verdachte ter zitting afgelegd:
Ik heb mijn hond op 8 maart 2013 aan de Sontweg in Groningen onaangelijnd uitgelaten.

Bewezenverklaring

Gelet op het hetgeen hiervoor is overwogen is wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan, met dien verstande dat
hij, op 8 maart 2013, in de gemeente Groningen, binnen de bebouwde kom als de eigenaar of houder van de hond, die hond heeft laten lopen op de voor het openbaar verkeer openstaande weg, de Sontweg, zonder dat deze was aangelijnd.
De verdachte zal van het meer of anders ten laste gelegde worden vrijgesproken, aangezien de kantonrechter dat niet bewezen acht.

Strafbaarheid van het feit

Hetgeen de kantonrechter bewezen heeft verklaard, levert het volgende strafbare feit op:
overtreding van het bepaalde in artikel 2:53 lid 1 sub a van de Algemene Plaatselijke Verordening Groningen.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.

Strafbaarheid van verdachte

De kantonrechter acht verdachte strafbaar nu ten aanzien van verdachte geen strafuitsluitingsgronden aanwezig worden geacht.

Strafoplegging

Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft ter terechtzitting gevorderd de strafbeschikking te vernietigen en verdachte te veroordelen tot een geldboete van € 90,00, bij niet betaling te vervangen door 1 dag hechtenis.
Standpunt van de verdachte
De verdachte stelt zich op het standpunt dat aan hem geen geldboete dient te worden opgelegd nu de hond geen overlast veroorzaakte.
Oordeel van de kantonrechter
De kantonrechter overweegt in de eerste plaats dat het feit dat de hond geen overlast veroorzaakt an sich geen omstandigheid is die maakt dat geen sanctie kan worden opgelegd.
Bij de bepaling van de straf heeft de kantonrechter rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek op de terechtzitting, het hem betreffende uittreksel uit de justitiële documentatie, alsmede de vordering van de officier van justitie en het pleidooi van de gemachtigde.
De kantonrechter heeft in het bijzonder in aanmerking genomen dat verdachte in zijn verzetschrift heeft aangevoerd dat het gemeentelijk beleid aangaande honden aanleiding heeft gegeven tot onduidelijkheid. Nu verdachte dit punt aan de kantonrechter heeft willen voorleggen om daarover duidelijkheid te verkrijgen en hij niet eerder is veroordeeld, is de kantonrechter van oordeel dat in dit geval kan worden volstaan met het opleggen van een voorwaardelijke geldboete van na te noemen hoogte, met een proeftijd van 1 jaar.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De kantonrechter heeft gelet op de artikelen 14a, 14b, 14c, 23, 24, 24c van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 2:53, 6:1 van Algemene Plaatselijke Verordening Groningen, zoals deze artikelen golden ten tijde van het bewezen verklaarde.

DE UITSPRAAK VAN DE KANTONRECHTER LUIDT:

De kantonrechter vernietigt de strafbeschikking d.d. 27 maart 2013.
Verklaart het ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen zoals hiervoor is aangegeven, te kwalificeren als voormeld en verklaart het bewezen verklaarde strafbaar.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan het bewezen verklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart verdachte voor het bewezen verklaarde strafbaar.
Veroordeelt verdachte voor het bewezen- en strafbaar verklaarde tot:
een geldboete van 90 euro subsidiair 1 dag hechtenis voorwaardelijk met een proeftijd van 1 jaar.
Indien in deze zaak hoger beroep wordt ingesteld, is het verlofstelsel van toepassing.
Dit vonnis is gewezen door mr. D.M. Schuiling, kantonrechter, bijgestaan door
F. Schoonhoven, griffier en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 17 april 2014.