In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Nederland op 2 april 2014 een beslissing genomen op een verzoek tot wraking van mr. N.R. Boonstra, rechter in deze rechtbank, door verzoeker [A], vertegenwoordigd door mr. G.H. Thasing. Het wrakingsverzoek werd ingediend naar aanleiding van een zitting op 5 februari 2014, waarbij verzoeker zich niet veilig voelde en meende dat de rechterlijke onpartijdigheid in het geding was. De wrakingskamer, bestaande uit mrs. H. Wolthuis, E. Läkamp en J.S. Bartstra, heeft het verzoek op 12 maart 2014 behandeld, maar ook zij werden gewraakt door verzoeker. De 2e wrakingskamer heeft vervolgens op 25 maart 2014 het verzoek tot wraking van de leden van de 1e wrakingskamer behandeld. Verzoeker voerde aan dat de 1e wrakingskamer partijdig was en dat zij zich niet hadden gelegitimeerd. De rechtbank overwoog dat het enkele feit dat de leden van de 1e wrakingskamer niet hadden geantwoord op verzoekers verzoeken om legitimatie, niet voldoende was om aan hun onpartijdigheid te twijfelen. De rechtbank concludeerde dat verzoeker de geldende wettelijke bepalingen en procedures niet erkende, wat niet automatisch leidde tot een conclusie van vooringenomenheid. Uiteindelijk werd het wrakingsverzoek afgewezen, en werd bepaald dat de procedure in de stand waarin deze zich bevond, werd voortgezet. De beslissing werd openbaar uitgesproken op 2 april 2014.