Uitspraak
RECHTBANK NOORD-NEDERLAND
1.De procedure
2.De feiten
3.Het standpunt van [A]
"Op welke manier heeft [A] stenen gekocht van uw vader?"Gezien het feit dat [A] had betwist dát hij stenen had gekocht van [B] was deze vraag volledig buiten de orde en getuigde deze van vooringenomenheid.
4.Het standpunt van mr. Hoogslag
-het volgende tegen het wrakingsverzoek aangevoerd. Mr. Hoogslag betwist dat hij de getuigen te weinig kritisch heeft ondervraagd. Toen [A] de gelegenheid kreeg om de eerste getuige te ondervragen, gaf mr. Bood aan veel vragen te willen stellen. Mr. Hoogslag heeft toen mr. Bood er enige malen op gewezen dat de vragen zich dienden te bepalen tot het bewijsthema. Ook heeft mr. Hoogslag hem erop gewezen dat indien er ongerijmdheden zouden zitten in de diverse verklaringen de conclusie na enquête de gelegenheid biedt die tegenstrijdigheden aan de kaak te stellen.
"Op welke manier heeft [A] stenen gekocht van uw vader?"dient in het licht van het totaal van de ondervraging te worden bezien. Daarin heeft mr. Hoogslag kritisch nagelopen wat de getuige van het gesprek tussen zijn vader en [A] had opgevangen. Het klopt dat mr. Hoogslag, zoals [A] stelt, aan de derde getuige heeft gevraagd:
"Er schijnt een bijeenkomst te zijn geweest waarbij stenen zijn verkocht. Heeft u herinnering aan de verkoop van stenen?"Het woord "schijnt" in deze vraagstelling geeft al aan dat mr. Hoogslag niet aan de getuige heeft willen suggereren dat hij zou uitgaan van het bestaan van een dergelijke overeenkomst. Ook gezien de andere vragen die blijkens het proces-verbaal van het getuigenverhoor zijn gesteld is geen sprake van enige schijn van vooringenomenheid bij mr. Hoogslag. Mr. Hoogslag heeft de vierde getuige gevraagd of hij uit eigen wetenschap kon verklaren of [A] een akkoord had gegeven aan [B]. Dat is geen vraag om een antwoord bij de getuige in de mond te leggen maar een vraag om feiten boven tafel te krijgen die van belang zijn voor het bewijsthema.