ECLI:NL:RBNNE:2014:1978

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
18 april 2014
Publicatiedatum
17 april 2014
Zaaknummer
18/820504-13
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van verdachte in zaak van bootongeluk met dodelijke afloop

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Nederland op 18 april 2014 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die betrokken was bij een bootongeluk op 23 augustus 2013, waarbij een van de opvarenden, [slachtoffer], is overleden. De verdachte, die als schipper van de motorboot 'Jolanda' fungeerde, werd beschuldigd van het veroorzaken van de dood van [slachtoffer] door onvoorzichtig varen en het niet gebruiken van de dodemansknop, terwijl hij onder invloed van alcohol verkeerde. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte op het moment van het ongeluk aan het roer stond, maar dat er onvoldoende bewijs was dat zijn handelen direct heeft geleid tot het ongeval. De rechtbank concludeerde dat niet kon worden uitgesloten dat een externe factor, zoals een boomstronk in de schroef, de oorzaak was van het plotselinge uitwijken van de boot. Bovendien was er geen bewijs dat het alcoholgebruik van de verdachte een bijdrage heeft geleverd aan het ongeval of dat het niet gebruiken van de dodemansknop de dood van [slachtoffer] heeft veroorzaakt. De rechtbank sprak de verdachte vrij van alle ten laste gelegde feiten, omdat niet bewezen kon worden dat zijn gedrag de dood van [slachtoffer] heeft veroorzaakt. De uitspraak benadrukt de noodzaak van een causaal verband tussen de gedragingen van de verdachte en de gevolgen daarvan voor de slachtoffers.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND
Afdeling strafrecht
Locatie Groningen
Parketnummer: 18/820504-13
Vonnis van de meervoudige strafkamer d.d. 18 april 2014 in de zaak van het openbaar ministerie tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats],
wonende op het adres [adres].
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van
7 april 2014.
De verdachte is verschenen, bijgestaan door zijn raadsvrouw mr. L.H. Haarsma,
advocaat te Paterswolde.
Het Openbaar Ministerie werd ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr. B. Looijestijn,
officier van justitie.

Tenlastelegging

Aan verdachte is, na wijziging van de tenlastelegging, ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 23 augustus 2013 te of bij Scheemda, in de gemeente
Oldambt, in elk geval in Nederland, als schipper, althans roerganger van een
schip (een snelle motorboot, type Jan van Gent, genaamd "Jolanda"), zijnde
geen klein schip in de zin van artikel 27, zesde lid van de
Scheepvaartverkeerswet, daarmede, het roer bedienende, heeft gevaren op het
openbare, voor de scheepvaart openstaande vaarwater, het Winschoterdiep,
komende uit de richting van Zuidbroek en varende in de richting van Scheemda,
terwijl hij, verdachte, tijdens het varen niet ten allen tijde gebruik heeft
gemaakt van de technische inrichting, bedoeld in artikel 8.03, onderdeel d van
het Binnenvaartpolitiereglement, te weten een technische inrichting, waardoor
bij het onderbreken van de besturing de middelen tot voortstuwing onmiddellijk
tot stilstand of nagenoeg tot stilstand komen (dodemansknop) en terwijl
verdachte op dat moment onder zodanige invloed van alcohol verkeerde, dat het
alcoholgehalte van zijn, verdachtes, adem bij een onderzoek, als bedoeld in
artikel 27, tweede lid, onder a van de Scheepvaartverkeerswet, 330 microgram,
in ieder geval hoger dan 220 microgram alcohol per liter uitgeademde lucht
bleek te zijn, en toen hoogst, althans aanmerkelijk onvoorzichtig en/of
onoplettend, mede gelet op het aantal opvarenden (vijf) wat toen aan boord van
dat schip was, met een snelheid van (ongeveer) 15 kilometer per uur,
meermalen, in ieder geval eenmaal, tegen de (gezien zijn, verdachtes
vaarrichting) aan stuurboordzijde gelegen walbeschoeiing is aangevaren of
opgebotst, tengevolge waarvan alle opvarenden van dat schip overboord zijn
gevallen en dat schip onbemand verder is gevaren om, na dat vaarwater
diagonaal te zijn overgestoken en tegen de aan bakboordzijde gelegen
walbeschoeiing te zijn aangevaren of opgebotst, (vervolgens) te zinken,
waarbij één dier opvarenden (te weten [slachtoffer]) zodanig ernstig letsel (te
weten een afgerukt been) heeft bekomen, dat die [slachtoffer] als gevolg daarvan is
overleden;
art 169 ahf/sub 2 Wetboek van Strafrecht
althans, indien terzake van het vorenstaande geen veroordeling mocht volgen, dat
hij op of omstreeks 23 augustus 2013 te of bij Scheemda, in de gemeente
Oldambt, grovelijk, althans aanmerkelijk onvoorzichtig en/of onachtzaam en/of
nalatig, als schipper, althans roerganger van een schip (een snelle motorboot,
type Jan van Gent, genaamd: "Jolanda"), daarmede, het roer bedienende, heeft
gevaren op het openbare, voor de scheepvaart openstaande vaarwater, het
Winschoterdiep, komende uit de richting van Zuidbroek en varende in de
richting van Scheemda, met een snelheid van (ongeveer) 15 kilometer per uur,
terwijl hij, verdachte, tijdens het varen niet ten allen tijde gebruik heeft
gemaakt van de technische inrichting, bedoeld in artikel 8.03, onderdeel d van
het Binnenvaartpolitiereglement, te weten een technische inrichting, waardoor
bij het onderbreken van de besturing de middelen tot voortstuwing onmiddellijk
tot stilstand of nagenoeg tot stilstand komen (dodemansknop) en terwijl
verdachte op dat moment onder zodanige invloed van alcohol verkeerde, dat het
alcoholgehalte van zijn, verdachtes, adem bij een onderzoek, als bedoeld in
artikel 27, tweede lid, onder a van de Scheepvaartverkeerswet, 330 microgram,
in ieder geval hoger dan 220 microgram alcohol per liter uitgeademde lucht
bleek te zijn, meermalen, in ieder geval eenmaal, tegen de (gezien verdachtes vaarrichting)
aan stuurboord gelegen walbeschoeiing is aangevaren of opgebotst, tengevolge
waarvan alle (vijf) opvarenden van dat schip overboord zijn gevallen, waarbij
het linkerbeen van een dier opvarenden (te weten [slachtoffer]) door de draaiende
schroef van dat schip zodanig werd geraakt, dat dit been werd afgerukt of
afgescheurd en tengevolge waarvan dat schip onbemand verder is gevaren om, na
dat vaarwater diagonaal te zijn overgestoken en tegen de aan bakboordzijde
gelegen walbeschoeiing te zijn aangevaren of opgebotst, (vervolgens) te
zinken, waardoor het aan zijn schuld te wijten is geweest dat die [slachtoffer]
zodanig letsel heeft bekomen, dat deze aan de gevolgen daarvan is overleden;
art 307 lid 1 Wetboek van Strafrecht
althans, indien terzake van het vorenstaande geen veroordeling mocht volgen, dat
hij op of omstreeks 23 augustus 2013 te of bij Scheemda, in de gemeente
Oldambt, als schipper, althans roerganger van een schip, te weten een snelle
motorboot (type Jan van Gent, genaamd: "Jolanda"), daarmede varende op het
Winschoterdiep, zijnde een openbaar voor de scheepvaart openstaand water in
het Rijk gelegen, terwijl uitdrukkelijke voorschriften in het
Binnenvaartpolitiereglement ontbraken, niet alle voorzorgsmaatregelen heeft
genomen die volgens goede zeemanschap en/of door omstandigheden waarin dat
schip of dat samenstel zich bevond in het belang van de veiligheid en/of de
goede orde van de scheepvaart waren geboden, teneinde te voorkomen dat het
leven van personen in gevaar werd gebracht en/of schade werd veroorzaakt aan
een ander schip/andere schepen en/of aan een andere drijvende voorwerpen, aan
oevers en/of aan werken en/of inrichtingen die zich in de vaarweg en/of op de
oevers daarvan bevonden en/of de veiligheid of het vlotte verloop van de
scheepvaart in gevaar werd gebracht, immers is hij, verdachte, varende met een
snelheid van (ongeveer) 15 kilometer per uur, terwijl hij, verdachte, tijdens het varen niet ten allen tijde gebruik heeft gemaakt van de technische inrichting, bedoeld in artikel 8.03, onderdeel d van het Binnenvaartpolitiereglement, te weten een technische inrichting, waardoor bij het onderbreken van de besturing de middelen tot voortstuwing onmiddellijk
tot stilstand of nagenoeg tot stilstand komen (dodemansknop) en terwijl verdachte op dat moment onder zodanige invloed van alcohol verkeerde, dat het alcoholgehalte van zijn, verdachtes, adem bij een onderzoek, als bedoeld in artikel 27, tweede lid, onder a van de Scheepvaartverkeerswet, 330 microgram, in ieder geval hoger dan 220 microgram alcohol per liter uitgeademde lucht bleek te zijn, meermalen, in ieder geval eenmaal, tegen de (gezien verdachtes vaarrichting) aan stuurboord gelegen walbeschoeiing aangevaren of opgebotst, waarbij alle (vijf) opvarenden van dat schip overboord zijn gevallen en dat schip onbemand verder is gevaren om, na dat vaarwater diagonaal te zijn overgestoken en tegen de aan bakboordzijde gelegen walbeschoeiing te zijn aangevaren of opgebotst, (vervolgens) te zinken;
zijnde de terminologie in deze tenlastelegging gebezigd in de zin van het
Binnenvaartpolitiereglement.
art 1.04 ahf/ond a Binnenvaartpolitiereglement
art 1.04 ahf/ond b Binnenvaartpolitiereglement
art 1.04 ahf/ond c Binnenvaartpolitiereglement

Bewijsvraag

Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het primair ten laste gelegde niet bewezen kan worden, omdat er geen causaal verband bestaat tussen het zinken van de boot en de dood van [slachtoffer], wat wel vereist is voor een veroordeling op grond van artikel 169 van het Wetboek van Strafrecht.
Het subsidiair ten laste gelegde kan volgens de officier van justitie wel worden bewezen. Het is namelijk aan de schuld van verdachte te wijten dat [slachtoffer] is overleden. In de eerste plaats valt hem te verwijten dat hij de boot bestuurde terwijl hij te veel had gedronken. Mogelijk is dit van invloed geweest op zijn reactievermogen. In de tweede plaats valt hem te verwijten dat hij geen gebruik heeft gemaakt van de dodemansknop, wat gelet op het type boot wel verplicht was. Als hij de dodemansknop wel zou hebben gebruikt, zou de motor van de boot namelijk zijn afgeslagen op het moment dat verdachte overboord viel en zou het been van [slachtoffer] niet in de schroef van de boot terecht zijn gekomen. [slachtoffer] zou in dat geval nog hebben geleefd.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft ten aanzien van alle ten laste gelegde feiten vrijspraak bepleit.
Ten aanzien van het primair en subsidiair ten laste gelegde heeft zij aangevoerd dat het ongeval en daarmee de dood van [slachtoffer] niet aan de schuld van verdachte is te wijten. Verdachte heeft namelijk niet hoogst dan wel aanmerkelijk onvoorzichtig en/of onoplettend gevaren. Uit verklaringen van verdachte en de overige opvarenden blijkt dat dat de boot plotseling een beweging naar rechts maakte. Niet uit te sluiten is dat sprake is geweest van een van buiten komende oorzaak. Mogelijk is er een boomstam in de schroef terecht gekomen en heeft deze de schroef geblokkeerd, waardoor de boot uit het roer is gelopen. Het feit dat verdachte geen gebruik heeft gemaakt van de dodemansknop kan hem niet worden verweten, aangezien hij hierop noch door [slachtoffer] noch door [betrokkene 1] was gewezen. Bovendien staat niet vast dat [slachtoffer] zijn been is verloren doordat deze in aanraking is gekomen met de schroef. Daardoor is niet uit te sluiten dat ook als verdachte de dodemansknop wel zou hebben gebruikt, [slachtoffer] zijn been zou hebben verloren. Voorts kan niet worden bewezen dat het feit dat verdachte alcohol had genuttigd het ongeval heeft veroorzaakt.
Ten aanzien van het meer subsidiair ten laste gelegde heeft de raadsvrouw aangevoerd dat verdachte niet de schipper van de boot was, maar slechts kort op verzoek van [betrokkene 1] het roer had overgenomen. Nu artikel 1.04 van het Binnenvaartpolitiereglement zich slechts richt tot de schipper, kan verdachte niet verantwoordelijk worden gehouden voor naleving van de bepalingen in dit artikel. Bovendien kan niet bewezen worden dat verdachte tegen de wal is aangevaren, nu niet uit te sluiten is dat de boot de wending naar rechts heeft gemaakt ten gevolge van een van buiten komende oorzaak.
Beoordeling door de rechtbank
Feiten en omstandigheden
Op grond van het dossier gaat de rechtbank uit van de volgende feiten en omstandigheden.
Op 23 augustus 2013 heeft een bootongeluk plaatsgevonden, waarbij [slachtoffer] is overleden. Verdachte was die dag samen met [slachtoffer], [betrokkene 1], [betrokkene 2] en [betrokkene 3] een dagje aan het varen op het Winschoterdiep. Onderweg dronken zij bier. De motorboot, de “Jolanda”, waarin zij voeren was eigendom van [slachtoffer], was 8,20 meter lang en had een diesel inbouwmotor. Met een dergelijke boot kan ongeveer 30 à 40 kilometer per uur worden gevaren. In de boot was een dodemansknop aanwezig. Daar werd echter geen gebruik van gemaakt. Het uiteinde, waarmee de bestuurder gewoonlijk is verbonden, was namelijk bevestigd aan de brandblusser. Er waren geen afspraken gemaakt over wie die dag de schipper was. [betrokkene 1] was degene die het grootste gedeelte van de dag aan het roer stond. Toen [betrokkene 1] op een gegeven moment moest plassen, nam verdachte, die geen ervaring had met het besturen van boten, het roer even van hem over. Niemand heeft verdachte op dat moment iets uitgelegd. De boot voer steeds ongeveer 15 kilometer per uur. Verdachte was enkele minuten aan het varen op een recht stuk in het kanaal toen de boot plotseling naar rechts uitweek. Verdachte stuurde weer naar links, maar daar reageerde de boot niet op. De boot botste vervolgens tegen de aan stuurboordzijde gelegen walbeschoeiing op, waarna alle vijf de opvarenden in het water vielen. Terwijl verdachte en de anderen [slachtoffer] uit het water hielpen, bleek dat het linkerbeen van [slachtoffer] eraf was. Toen zij hem op de wal hadden gekregen, was [slachtoffer] al buiten bewustzijn. Hulp mocht niet meer baten en [slachtoffer] overleed ter plaatse. Toen zij allen van de boot waren afgevallen, is de boot onbemand verder gevaren en tegen de walbeschoeiing aan de overkant aangevaren en gezonken. Uit een ademanalyse bleek dat het alcoholgehalte van verdachtes adem 330 microgram alcohol per liter uitgeademde lucht was.
Ten aanzien van het primair ten laste gelegde
Met de officier van justitie en de raadsvrouw is de rechtbank van oordeel dat niet bewezen kan worden dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het primair ten laste gelegde. Verdachte zal daarvan dan ook worden vrijgesproken.
Ten aanzien van het subsidiair ten laste gelegde
Onder het subsidiair ten laste gelegde wordt verdachte verweten schuldig te zijn aan de dood van [slachtoffer]. Onder schuld in de zin van artikel 307 van het Wetboek van Strafrecht wordt een min of meer grove of aanmerkelijke schuld, onachtzaamheid of nalatigheid verstaan. Of sprake is van dergelijke schuld wordt bepaald door de manier waarop die schuld in de tenlastelegging nader is geconcretiseerd en is voorts afhankelijk van het geheel van de gedragingen van de verdachte, de aard en de ernst daarvan en de overige omstandigheden van het geval. Met betrekking tot de vraag of verdachte in het onderhavige geval strafrechtelijk een verwijt valt te maken, overweegt de rechtbank het volgende.
Verdachte was degene die op het moment van het ongeluk aan het roer van de boot stond. Hij heeft slechts heel kort gevaren, hij had het roer namelijk overgenomen van [betrokkene 1]. Uit verklaringen van verdachte en andere opvarenden blijkt dat er heel rustig is gevaren, namelijk ongeveer 15 kilometer per uur. Zij verklaren ook allen dat de boot plotseling een haakse beweging naar rechts maakte en dat de boot kort hierna tegen de walbeschoeiing is aangevaren. Na het ongeval is de “Jolanda” onderzocht door het Team Verkeers Specialisten van de politie. Uit dit onderzoek blijkt dat de “Jolanda” voor het ongeval in zeer goede staat van onderhoud verkeerde en dat de besturing naar behoren functioneerde. Verder blijkt dat de bladen van de schroef verbogen waren. Volgens het rapport van expertise door Halyard Survey B.V. d.d. 27 november 2013 kan deze schade aan de schroef het gevolg zijn van het in de schroef geraken van een hard, zich onder water bevindend voorwerp, zoals een boomstronk. Uit dit rapport blijkt voorts dat het plotseling naar stuurboord uitwijken van de “Jolanda” veroorzaakt kan zijn doordat er een hard voorwerp in de schroef terecht is gekomen, waardoor deze plotseling is geblokkeerd raakte.
Nu niet uitgesloten kan worden dat een van buiten komende omstandigheid de oorzaak is van het feit dat de boot plotseling naar rechts uitweek, is de rechtbank van oordeel dat niet kan worden bewezen dat tegen de walbeschoeiing is aangevaren door toedoen van verdachte. Omdat uit de verklaringen van verdachte en de overige opvarenden volgt dat het allemaal zo snel ging dat verdachte geen tijd meer had om een botsing te voorkomen, bijvoorbeeld door het terugnemen van het gas, is de rechtbank voorts van oordeel dat het verdachte niet kan worden verweten dat de boot tegen de walbeschoeiing is aangevaren. Naar het oordeel van de rechtbank is onvoldoende komen vast te staan dat verdachte invloed heeft gehad op het ontstaan van het ongeluk, of dat hij dit op enigerlei wijze heeft kunnen voorkomen.
Anders dan de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat het feit dat het alcoholgehalte in verdachtes bloed hoger was dan het wettelijk toegestane maximum, in het onderhavige geval niet maakt dat verdachte schuldig is aan de dood van [slachtoffer], nu niet gebleken is dat deze omstandigheid een bijdrage heeft geleverd aan het tegen de walbeschoeiing aanvaren van de boot of van invloed is geweest op het voorkomen hiervan. Ook het feit dat verdachte geen gebruik heeft gemaakt van de dodemansknop, wat op grond van artikel 8.03 in combinatie met artikel 1.01, 17° van het Binnenvaartpolitiereglement wel verplicht was, nu uit het dossier blijkt dat de “Jolanda” sneller dan 20 kilometer per uur kon varen, levert naar de oordeel van de rechtbank geen schuld op, aangezien uit het dossier niet is gebleken dat het been van [slachtoffer] is afgerukt doordat deze in aanraking is gekomen met de draaiende schroef. Mogelijk is dat [slachtoffer] zijn been op andere wijze is verloren, bijvoorbeeld doordat het been beklemd is geraakt tussen wal en schip. Hierdoor is niet uit te sluiten dat, indien verdachte de dodemansknop wel zou hebben gebruikt en de motor zou zijn afgeslagen op het moment dat hij overboord viel, [slachtoffer] ook dan zijn been zou zijn verloren en zou zijn doodgebloed.
Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat niet bewezen kan worden dat verdachte zich hoogst dan wel aanmerkelijk onvoorzichtig en/of onoplettend heeft gedragen dat de dood van [slachtoffer] aan zijn schuld te wijten is. Verdachte zal daarom worden vrijgesproken van het subsidiair ten laste gelegde.
Ten aanzien van het meer subsidiair ten laste gelegde
In het subsidiair ten laste gelegde wordt verdachte, zakelijk weergegeven, verweten dat hij tegen de walbeschoeiing is aangevaren, terwijl hij onder invloed was van alcohol en hij de dodemansknop niet gebruikt heeft. Nu, zoals reeds hiervoor is overwogen, de rechtbank van oordeel is dat niet bewezen kan worden dat door toedoen van verdachte tegen de walbeschoeiing is aangevaren, kan ook het meer subsidiair ten laste gelegde niet worden bewezen. Het feit dat verdachte geen gebruik heeft gemaakt van de dodemansknop en het feit dat hij onder invloed van alcohol verkeerde, kan door de wijze van tenlastelegging niet leiden tot een bewezenverklaring. Verdachte zal daarom van dit feit worden vrijgesproken.
DE UITSPRAAK VAN DE RECHTBANK LUIDT:
De rechtbank verklaart het onder primair, subsidiair en meer subsidiair tenlastegelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.J. Schoemaker, voorzitter, mr. G. Eelsing en
mr. E. Läkamp, rechters, bijgestaan door mr. K.R. Starreveld, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 18 april 2014.