ECLI:NL:RBNNE:2014:174

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
15 januari 2014
Publicatiedatum
15 januari 2014
Zaaknummer
C-17-127311 HA ZA 13-161
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • E.Th.M. Zwart-Sneek
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verdeling gemeenschap en verhouding onderlinge verrekeningsbevoegdheid t.o.v. executiebevoegdheid

In deze zaak, die op 15 januari 2014 door de Rechtbank Noord-Nederland is behandeld, gaat het om de verdeling van een gemeenschap tussen de eisers [A] en [B] en de gedaagde [C]. De eisers zijn ieder voor de helft eigenaar van een woning, terwijl [C] conservatoir beslag heeft gelegd op het aandeel van [B] in de woning ter verzekering van een vordering. De rechtbank heeft eerder in een vonnis van 21 december 2011 bepaald dat [A] en [B] binnen een maand tot verdeling van de gemeenschap moeten overgaan, maar dit is niet gebeurd. [C] heeft vervolgens een procedure aangespannen om de verdeling af te dwingen.

De rechtbank oordeelt dat de vordering van [A] en [B] om de woning aan [A] toe te delen, niet kan worden toegewezen. De rechtbank stelt vast dat [C] een aanzienlijke vordering heeft op [B] en dat zij recht heeft op de opbrengst van de woning. De rechtbank overweegt dat de belangen van [C] bij de executie van haar vordering zwaarder wegen dan de belangen van [A] bij de voorgestelde verdeling. De rechtbank wijst de vorderingen van [A] en [B] af en oordeelt dat [C] gerechtigd is om de woning openbaar te verkopen.

In reconventie vordert [C] schadevergoeding van [A] en [B] omdat zij niet tijdig tot verdeling zijn overgegaan. De rechtbank oordeelt dat [A] en [B] niet toerekenbaar tekort zijn geschoten, omdat zij een voorstel tot verdeling hebben gedaan, dat door [C] is afgewezen. De rechtbank wijst ook deze vordering af. De proceskosten worden gecompenseerd, zodat iedere partij de eigen kosten draagt.

Uitspraak

VONNIS

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling Privaatrecht
Locatie Leeuwarden
zaaknummer / rolnummer: C/17/127311 / HA ZA 13-161
Vonnis van 15 januari 2014
in de zaak van

1.[A],

wonende te[woonplaats],

2.[B],

wonende te [woonplaats],
eisers in conventie,
verweerders in reconventie,
advocaat: mr. N.E.P. Gustings te Den Haag,
tegen
[C],
wonende te [woonplaats],
gedaagde in conventie,
eiseres in reconventie,
advocaat: mr. M.L. Wierstra te Den Haag.
Partijen zullen hierna afzonderlijk [A], [B] en [C] genoemd worden en eisers tezamen ook [A] c.s.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
I. de dagvaarding;
II. de conclusie van antwoord, tevens houdende eis in reconventie;
III. het mondeling tussenvonnis van 7 augustus 2013, waarbij een comparitie van partijen is bepaald;
IV. het proces-verbaal van de op 12 november 2013 gehouden comparitie, ter gelegenheid waarvan [A] c.s. zijn eis heeft gewijzigd, welke wijziging door de rechtbank is toegestaan nu in de dagvaarding reeds de overwegingen staan waarop deze eiswijziging is gebaseerd en [C] hierdoor niet in haar belangen is geschaad.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten zowel in conventie als in reconventie

2.1.
[A] en [B] zijn ieder voor de onderdeelde helft eigenaar van de woning staande en gelegen aan het [adres] (hierna te noemen: de woning).
2.2.
Ter verzekering van een vordering op [B] heeft [C] ten laste van [B] op 14 januari 2008 conservatoir beslag gelegd op diens onverdeelde aandeel in de woning.
2.3.
Bij vonnis van de meervoudige strafkamer van de rechtbank te Amsterdam van 23 juni 2009 is [B] veroordeeld wegens oplichting van (onder meer) [C].
2.4.
Bij vonnissen van de civiele kamer van de rechtbank te Amsterdam van 21 april 2010 en 3 augustus 2011 is [B] op vordering van [C] - kort gezegd - veroordeeld tot betaling aan [C] van een bedrag van € 701.164,98 respectievelijk € 328.340,00. Ten gevolge van deze vonnissen is het hiervoor genoemde conservatoire beslag executoriaal geworden.
2.5.
[B] heeft tegen bovenstaande vonnissen hoger beroep ingesteld. Bij arrest van 22 januari 2013 heeft het gerechtshof te Amsterdam het vonnis van 21 april 2010 vernietigd, doch uitsluitend voor zover de veroordeling het bedrag van € 22.620,00 omvat, dus met instandhouding van de veroordeling tot betaling van het bedrag van € 678.544,98. Het vonnis van 3 augustus 2011 heeft het gerechtshof bij arrest van (eveneens) 22 januari 2013 bekrachtigd.
2.6.
Voorts heeft [C] bij dagvaarding van 25 maart 2011 een procedure opgestart tegen [A] c.s. ten einde - kort gezegd - hem te bewegen tot verdeling van gemeenschap over te gaan. Bij eindvonnis van 21 december 2011 heeft de rechtbank te Amsterdam onder andere het volgende opgenomen in het dictum:
'3.1. beveelt [B] en [A] om binnen een maand over te gaan tot verdeling van de gemeenschap waarin [B] en [A] deelgenoten zijn en waarin de onroerende zaak (…) zich bevindt, op een wijze waarmee [C] instemt;
3.2.
bepaalt, voor het geval dat [B] en [A] niet binnen een maand tot een verdeling komen waarmee [C] instemt:
- dat de gemeenschap zal worden verdeeld door openbare verkoop van de onroerende zaak en verdeling van de opbrengst van de verkoop (…);
- dat deze verkoop zal plaatsvinden tegen een door partijen (…) overeen te komen marktconforme prijs;
- dat deze verkoop, indien partijen niet (…) overeenstemming bereiken over de marktconforme prijs, zal plaatsvinden tegen een prijs die niet lager is dan de door een deskundige vastgestelde taxatiewaarde in onbewoonde staat,
3.3.
benoemt, voor het geval dat partijen niet (…) overeenstemming hebben bereikt over de marktconforme prijs, Th. Groen(hierna te noemen: Groen, toevoeging van de rechtbank),
makelaar te Sneek (…), tot deskundige om de voornoemde taxatiewaarde vast te stellen;
3.4.
benoemt, voor zover [B] en [A] niet meewerken aan de verdeling van de gemeenschap, Th. Groen voornoemd als onzijdig persoon ter vertegenwoordiging van [B] en [A] en ter behartiging van hun belangen;
3.5.
benoemt mr. G. Elsinga(hierna te noemen: Elsinga, toevoeging van de rechtbank),
notaris te Sneek (…), tot notaris ten overstaan van wie de werkzaamheden der verdeling zullen plaatsvinden en ten behoeve van de openbare verkoop van het huis voor het geval partijen hierover geen overeenstemming bereiken.'
2.7.
Groen heeft de waarde van de woning in zijn taxatierapport van 24 april 2012 op een bedrag van € 225.000,00 bepaald.
2.8.
Nadat openbare verkoop tegen (tenminste) de door Groen bepaalde waarde niet slaagde en [C] Elsinga niet bereid vond tot het houden van een veiling over te gaan zonder betaling van een voorschotbedrag van € 9.000,00, heeft [C] [A] c.s. in kort geding gedagvaard. Bij vonnis van 6 december 2012 heeft de voorzieningenrechter te Amsterdam op vordering van [C] onder andere het volgende opgenomen in het dictum:
'5.1. bepaalt dat [B] en [A] geen rechten kunnen ontlenen aan de voorwaarden die zijn opgenomen na de laatste twee gedachtestreepjes van 3.2 van het vonnis van 21 december 2011 (…);
5.2.
benoemt mr. G. Vellinga, notaris te Sneek, tot notaris ten overstaan van wie de werkzaamheden der verdeling (als bedoeld in 3.1 van het vonnis van 21 december 2011) zullen plaatsvonden en ten behoeve van de openbare verkoop van de woning als bedoeld in 3.2 van het vonnis van 21 december 2011)'
2.9.
[A] c.s. heeft bij dagvaarding van 10 december 2012 tegen bovenstaande uitspraak hoger beroep ingesteld. Het gerechtshof te Amsterdam heeft bij arrest van 16 juli 2013 voornoemd vonnis bekrachtigd. Daartoe heeft het gerechtshof onder andere het volgende overwogen:
'3.11. In het vonnis van 21 december 2011 (…) is bepaald dat [A] en [B] binnen een maand na het vonnis dienen over te gaan tot verdeling van de gemeenschap. Vast staat dat zij dit niet binnen een maand na het vonnis hebben gedaan, zoals bepaald in het dictum van dat vonnis onder 3.1 (…). Dit betekent dat de daarop volgende beslissing van de rechtbank geldt (…), namelijk dat de gemeenschap zal worden verdeeld door openbare verkoop van de woning en verdeling van de opbrengst daarvan, minus de kosten. De discussie spitst zich thans toe op de vraag of [C] aanspraak kan maken op de door haar gewenste openbare verkoop van de woning (…), zonder dat daarvoor een minimumprijs moet gelden, op de wijze die is neergelegd in het vonnis van 21 december 2011.
Naar 's hofs oordeel moet die vraag bevestigend worden beantwoord. Vast staat dat [C] een aanzienlijke, opeisbare vordering op [B] heeft. Niet is gesteld of gebleken dat [C] zich op andere vermogensbestanddelen kan verhalen dan op de woning. De woning is derhalve nodig voor het verhaal van haar vordering op [B]. Hiermee is gegeven dat [C] in beginsel verdeling van de gemeenschap kan vorderen. Zowel [A] als [B] is als deelgenoot gehouden tot medewerking aan de verdeling. Weliswaar is aannemelijk dat [A] (…) in zijn belangen wordt getroffen door een verdeling, zeker wanneer de woning tegen elke prijs kan worden verkocht. Onvoldoende aannemelijk is echter geworden dat de executie niets, of een verwaarloosbaar bedrag zal opleveren voor [C]. Het hof weegt hierbij mee dat thans niet als vaststaand kan worden aangenomen dat [A] eerst een bedrag kan verrekenen met het aandeel van [B] in de opbrengst van de woning, alvorens [C] zich daarop kan verhalen. (…) Derhalve is onvoldoende aannemelijk geworden dat de belangen van [A] (…) aanmerkelijk groter zijn dan de belangen van [C] bij verdeling op de door [C] gewenste wijze. (…) Met dit oordeel is ook gegeven dat [C] geen misbruik van recht maakt met haar vordering de woning openbaar te mogen verkopen.'
2.10.
[A] en [B] hebben aan [C] te kennen gegeven dat zij de gemeenschap waarin zij beiden deelgenoten zijn, dusdanig wensen te verdelen, dat de eigendom van de woning van [B] op [A] over gaat. [C] heeft geweigerd akkoord te gaan met deze voorgestelde wijze van verdeling.

3.De vordering

in conventie

3.1.
De (gewijzigde) vorderingen van [A] c.s. strekken ertoe, dat de rechtbank bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
V. de verdeling vaststelt van de woning te [kadastrale gegevens] in die zin dat na verdeling deze woning in zijn geheel toebehoort aan [A], middels verrekening van zijn vordering op [B] tot het beloop van de waarde van de helft van de woning en dat [C] met deze wijze van verdeling instemt en voor zover zij dat niet doet, de rechtbank vervangende toestemming hiervoor zal verlenen;
VI. [C] veroordeelt in de kosten van dit geding.
3.2.
[C] voert verweer, waarbij zij heeft geconcludeerd tot afwijzing van het gevorderde met veroordeling van [A] c.s. - bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad - in de kosten van de procedure, te vermeerderen met de nakosten ad € 131,00 (in geval van betekening € 199,00), te vermeerderen met de wettelijke rente over de (na)kosten vanaf veertien dagen na het in deze te wijzen vonnis.
3.3.
Op de stellingen en verweren van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
in reconventie
3.4.
De vorderingen van [C] strekken ertoe, dat de rechtbank bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
I. voor recht verklaart dat [A] en [B] hoofdelijk aansprakelijk zijn voor de schade geleden door [C] vanwege het niet binnen een maand na het vonnis van 21 december 2011 van de rechtbank Amsterdam (zaak- en rolnummer 486783 HA ZA 11-21001) tot verdeling over gaan van de gemeenschap waarin [A] en [B] deelgenoten zijn en waarin de omroerende zaak aan het [adres] zich bevindt op een wijze waarop [C] zou kunnen instemmen;
II. [A] en [B] hoofdelijk veroordeelt - des de een betalende de ander zal zijn bevrijd - tot vergoeding van de door [C] geleden en nog te lijden schade, zoals bedoeld onder I, zulks nader op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet;
VII. [A] en [B] hoofdelijk veroordeelt - des de een betalende de ander zal zijn bevrijd - in de kosten van dit geding, te vermeerderen met de nakosten ad € 131,00 (in geval van betekening € 199,00), te vermeerderen met de wettelijke rente over de (na)kosten vanaf veertien dagen na het in deze te wijzen vonnis.
3.5.
[A] c.s. voert verweer, waarbij hij heeft geconcludeerd tot afwijzing van het gevorderde met veroordeling van [C] in de kosten van de procedure.
3.6.
Op de stellingen en verweren van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.Het geschil en de beoordeling daarvan

in conventie

4.1.
[A] c.s. heeft gesteld tot verdeling van de gemeenschap over te willen gaan en wel op zodanige wijze dat de eigendom van de onverdeelde helft van de woning van [B] aan [A] wordt overgedragen. Dit vanwege het feit dat i) [A] de woning volledig heeft gefinancierd, ii) [B] nimmer woonachtig is geweest in de woning, iii) [A] alle onderhoudskosten van de woning op zich heeft genomen en iv) [A] in totaal een vordering op [B] heeft ter grootte van € 350.000,00. [A] wenst zijn vordering op [B] op grond van artikel 6:127 BW te verrekenen met de vordering die [B] op [A] heeft wegens toebedeling van de woning (in het kader van de verdeling). Weliswaar is de vordering van [A] op [B] concurrent aan de vordering van [C] op [B], doch in onderhavige zaak spelen, aldus [A] c.s., twee zaken die [A] voorrang verlenen boven het beslag van [C]. Allereerst vanwege het feit dat op de verdeling van de gemeenschap expliciet artikel 6:2 BW van toepassing is verklaard ingevolge artikel 3:166 lid 3 BW. Gelet op bovenstaande geschetste omstandigheden is het in strijd met de redelijkheid en billijkheid indien [C] als schuldeiser de belangen van [A] zou kunnen omzeilen. Voorts vanwege het feit dat [A] ten aanzien van zijn vordering op [B] beschikt over de mogelijkheid tot verrekening op grond van artikel 6:127 BW. [A] c.s. meent dat de bevoegdheid van [A] tot verrekening aan de executiebevoegdheid van [C] vooraf gaat, waarbij [A] c.s. tevens wijst op artikel 3:184 BW.
4.2.
[C] heeft de vordering betwist daartoe primair aanvoerend dat [A] c.s. niet-ontvankelijk verklaard moet worden, nu de vordering, aldus [C], zich niet tegen haar richt. Voorts betwist [C] - kort gezegd - dat sprake is van een vordering van [A] op [B] die voor verrekening in aanmerking komt alsmede dat de vermeende verrekeningsbevoegdheid van [A] boven haar recht tot executie gaat.
4.3.
De rechtbank oordeelt als volgt.
niet-ontvankelijkheid
4.4.
[C] heeft als meest verstrekkend verweer aangevoerd dat [A] c.s. niet-ontvankelijk verklaard dient te worden, omdat de vorderingen van [A] c.s. [C] niet zouden regarderen. Anders dan [C] is de rechtbank van oordeel dat de vordering zich wel jegens [C] richt. [A] c.s. vordert immers dat [C] met de door [A] c.s. voorgestelde wijze van verdeling (waarbij na verdeling de woning in zijn geheel zal toebehoren aan [A]) zal instemmen en voor zover zij dat niet doet, de rechtbank vervangende toestemming hiervoor zal verlenen. Het beroep van [C] op niet-ontvankelijkheid van [A] c.s. zal dan ook worden verworpen.
redelijkheid & billijkheid
4.5.
Daarmee komt de rechtbank toe aan een inhoudelijk oordeel van de vorderingen van [A] c.s. De stelling van [A] c.s. dat het gelet op alle omstandigheden van het geval (zoals genoemd in rechtsoverweging 4.1) op grond van artikel 3:166 BW juncto artikel 6:2 BW in strijd is met de redelijkheid en billijkheid indien [C] als schuldeiser de belangen van [A] zou kunnen omzeilen, dient naar het oordeel van de rechtbank te worden verworpen. Zij overweegt daartoe het volgende.
4.5.1.
Ingevolge artikel 3:166 BW is gemeenschap aanwezig, wanneer één of meer goederen, in het onderhavige geval de woning, toebehoren aan twee of meer deelgenoten gezamenlijk. Op grond van lid 3 van voornoemd artikel is op de rechtsbetrekkingen tussen de deelgenoten, in casu [A] en [B], artikel 6:2 BW van overeenkomstige toepassing, in welke artikel is bepaald dat de schuldeiser en schuldenaar jegens elkaar verplicht zijn zich te gedragen overeenkomstig de eisen van de redelijkheid en billijkheid. Dit brengt met zich dat de rechtsbetrekkingen tussen de deelgenoten ook - voor zover zij niet van verbintenisrechtelijk aard zijn - worden beheerst door de eisen van de redelijkheid en billijkheid. [C] is evenwel van [A] noch van [B] een deelgenoot in enige gemeenschap, zodat er geen sprake is van een rechtsbetrekking tussen [A] c.s. en [C], waarop artikel 3:166 BW juncto artikel 6:2 BW van toepassing is.
4.5.2.
Voor zover [A] c.s. zich enkel op artikel 6:2 BW heeft willen beroepen, overweegt de rechtbank dat [C] een vordering op [B] heeft en derhalve geen schuldeiser van [A] is en [A] op zijn beurt geen schuldenaar van [C] is. Niet geoordeeld kan dan ook worden dat [C] als schuldeiser en [A] als schuldenaar jegens elkaar verplicht zijn zich te gedragen overeenkomstig de eisen van redelijkheid en billijkheid.
verrekeningsbevoegdheid voorafgaand aan verdeling en executiebevoegdheid
4.6.
Voorts heeft [A] c.s. gesteld dat de verrekeningsbevoegdheid van [A] ex artikel 6:127 BW aan de executiebevoegdheid van [C] vooraf gaat. [C] heeft het bestaan van voor verrekening vatbare vorderingen betwist. Daargelaten of [A] een vordering heeft op [B] die verrekend kan worden met een vordering die [B] op [A] heeft wegens toebedeling van de woning (in het kader van de verdeling), miskent [A] c.s. dat voor een zodanige wijze van verdeling instemming van [C] nodig is ingevolge het (onherroepelijk geworden) vonnis van de rechtbank Amsterdam van 21 december 2011. [C] heeft met deze wijze van verdeling niet ingestemd, nu het gevolg van de door [A] c.s. voorgestelde wijze van verdeling zou zijn, dat [C] zich niet meer op de helft van de verkoopopbrengst van de woning zou kunnen verhalen. Voor zover [A] c.s. heeft willen betogen dat [C] als gevolg van het niet instemmen met de voorgestelde verdeling misbruik maakt van recht (ingevolge artikel 3:13 BW), overweegt de rechtbank dat hiervan geen sprake is. Immers, niet in geschil is dat [C] beschikt over een uitvoer bij voorraad verklaarde executoriale titel, waardoor zij gerechtigd is die titel ten uitvoer te leggen. Hierbij mag zij zich in beginsel op alle vermogensbestanddelen van [B] verhalen, zo ook op zijn onverdeelde helft van de woning. Niet is gesteld of gebleken dat [C] zich op andere vermogensbestanddelen kan verhalen dan op de woning. De woning is derhalve nodig voor het verhaal van haar vordering op [B]. De enkele omstandigheid dat [A] hierdoor als deelgenoot in de gemeenschap schade zal lijden - wat hier verder ook van zij - maakt dit niet anders. Kenmerk van een gemeenschap is immers dat de schuldeiser - in casu [C] - van één van de deelgenoten - in casu [B] - zich kan verhalen op de vermogensbestanddelen die de gemeenschap toebehoren. Van onevenredigheid tussen het belang van [C] bij tenuitvoerlegging van het vonnis van 21 december 2011 en het belang van [A] dat door die tenuitvoerlegging (mogelijkerwijs) wordt geschaad, is naar het oordeel van de rechtbank geen sprake.
4.6.1.
Het door [A] c.s. gedane beroep op artikel 3:184 BW kan [A] c.s. evenmin baten. Op grond van artikel 3:184 BW kan ieder van de deelgenoten bij de verdeling verlangen dat op een aandeel van een andere deelgenoot diens schuld aan de gemeenschap wordt toegerekend. Gesteld noch gebleken is evenwel dat [B] aan de gemeenschap een schuld heeft. De vorderingen die [A] en [B] op elkaar zeggen te hebben, vallen niet onder de reikwijdte van artikel 3:184 BW. Daarbij gaat het om een onderlinge schuldverhouding, die geen enkele invloed heeft op de eenvoudige gemeenschap die de gemeenschappelijke eigendom van de woning betreft.
conclusie
4.7.
Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen zal de rechtbank de vordering om de verdeling vast te stellen van de woning te[plaats] als onder 3.1 onder I omschreven, afwijzen.
in reconventie
4.8.
[C] stelt dat nu [A] c.s. heeft nagelaten binnen een maand na het vonnis van 21 december 2011 tot verdeling over te gaan, [A] c.s. jegens haar toerekenbaar tekort is geschoten, althans onrechtmatig heeft gehandeld en dientengevolge jegens haar schadeplichtig is. Bij een aan [C] toekomende opbrengst van de woning van een bedrag van € 100.000,00 is de schade (gederfde wettelijke rente) over de periode vanaf 21 januari 2012 (een maand na het vonnis van 21 december 2011) tot 19 maart 2013 reeds een bedrag van € 3.935,75. Nu de precieze schade onder andere afhankelijk zal zijn van de verkoopopbrengst van de woning, vordert [C] een verklaring voor recht, inhoudende dat [A] en [B] hoofdelijk aansprakelijk zijn voor voormelde schade, zulks nader op te maken bij staat.
4.9.
[A] c.s. heeft de vordering betwist en heeft daartoe - kort gezegd – aangevoerd dat van een tekortschieten dan wel onrechtmatige daad geen sprake is, noch van schade.
4.10.
De rechtbank oordeelt als volgt.
4.11.
De rechtbank overweegt dat [A] en [B] bij vonnis van 21 december 2011 zijn bevolen over te gaan tot verdeling van de gemeenschap waarin [B] en [A] deelgenoten zijn en waarin de woning zich bevindt op een wijze waarmee [C] instemt. Vast is komen te staan dat [A] c.s. een voorstel tot verdeling heeft gedaan (waarbij de woning na verdeling in zijn geheel zou toebehoren aan [A] middels verrekening van zijn vordering op [B]) waarmee [C] om haar moverende redenen niet heeft willen instemmen. Nu er door [A] c.s. wèl een voorstel tot verdeling is gedaan kan, zonder nadere onderbouwing die ontbreekt, niet geoordeeld worden dat [A] c.s. jegens [C] toerekenbaar tekort is geschoten dan wel onrechtmatig heeft gehandeld.
4.12.
Voor zover [C] heeft willen betogen dat [A] c.s. onrechtmatig jegens haar heeft gehandeld doordat [A], aldus [C], geweigerd heeft een door de notaris opgestelde volmacht te tekenen op basis waarvan [A] mee zou moeten werken aan de overdracht van de onverdeelde helft van de woning, overweegt de rechtbank dat deze stelling dient te worden verworpen. Immers, [C] is ingevolge het vonnis van 21 december 2011 zelf bevoegd om over te gaan tot openbare verkoop van de woning en daarbij is Groen - voor het geval [A] c.s. niet zou meewerken aan de verdeling van de gemeenschap - als onzijdig persoon benoemd die namens [A] kon handelen, zodat de medewerking van [A] niet nodig was. Dat, zoals voorts is betoogd door [C], Groen als gevolg van een door [A] c.s. ingediende (en inmiddels ook weer ingetrokken) klacht geen medewerking meer wil verlenen, waardoor [C] op zoek zal moeten naar een ander onzijdig persoon, maakt - wat hier verder ook van zij - evenmin dat [A] c.s. onrechtmatig heeft gehandeld jegens [C]. [C] heeft hiertoe overigens ook onvoldoende gesteld.
conclusie
4.13.
Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen zal de vordering van [C] jegens [A] c.s. worden afgewezen.
in conventie en reconventie
4.14.
In het feit dat partijen over en weer in het ongelijk worden gesteld, ziet de rechtbank aanleiding om de proceskosten te compenseren, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.

5.De beslissing

De rechtbank
in conventie
5.1.
wijst de vorderingen van [A] c.s. af;
in reconventie
5.2.
wijst de vorderingen van [C] af;
zowel in conventie als in revonventie
5.3.
compenseert de kosten aldus dat iedere partij de eigen kosten draagt.
Dit vonnis is gewezen door mr. E.Th.M. Zwart-Sneek, in het openbaar uitgesproken op
15 januari 2014, in tegenwoordigheid van de griffier.
fn 375