ECLI:NL:RBNNE:2014:1416

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
28 februari 2014
Publicatiedatum
20 maart 2014
Zaaknummer
Awb 13/1197
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onrechtmatig ontslag van lerares door schoolbestuur na plaatsing in risicodragend deel van de formatie

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Nederland op 28 februari 2014 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, een lerares, en het bestuur van de Stichting Openbaar Primair Onderwijs Menterwolde, Stadskanaal en Veendam. Eiseres was sinds 2008 in dienst bij verweerder en had in 2010 een vaste aanstelling gekregen. In 2012 werd zij geplaatst in het risicodragend deel van de formatie (rddf) en enkele weken voor de zomervakantie van 2013 werd zij benaderd om de werkzaamheden van een vertrekkende docent over te nemen. Echter, op 24 april 2013 verleende verweerder haar eervol ontslag, wat eiseres aanvechtte.

De rechtbank oordeelde dat verweerder de aanstelling van eiseres voor onbepaalde tijd had moeten voortzetten. De rechtbank verklaarde het beroep gegrond en vernietigde het bestreden besluit van verweerder. De rechtbank stelde vast dat er tijdens het schooljaar 2013/2014 een passende functie beschikbaar was gekomen, die aan eiseres had moeten worden toebedeeld. Dit betekende dat het ontslag niet rechtmatig was, aangezien de CAO PO 2013 voorschrijft dat ontslag wegens opheffing van de betrekking niet eerder kan worden verleend dan nadat de functie een geheel schooljaar in het rddf is geplaatst.

De rechtbank oordeelde verder dat verweerder in redelijkheid niet kon volhouden dat er geen passende functie beschikbaar was, en dat de aanstelling van eiseres niet had mogen eindigen. De rechtbank droeg verweerder op om opnieuw op het bezwaar van eiseres te beslissen, met inachtneming van de uitspraak. Tevens werd verweerder veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten en het griffierecht aan eiseres.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Zittingsplaats Groningen
Afdeling bestuursrecht
zaaknummer: AWB 13/1197

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 28 februari 2014 in de zaak tussen

[naam eiseres], te Winschoten, eiseres

(gemachtigde: mr. E.A.C. Sietsma),
en
het bestuur van de Stichting Openbaar Primair Onderwijs Menterwolde, Stadskanaal en Veendam, thans de Scholengroep OPRON, verweerder,
(gemachtigde: mr. M. Boogers).

Procesverloop

Bij besluit van 11 oktober 2013 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres tegen het besluit van 24 april 2013, inhoudende dat aan eiseres per 1 augustus 2013 eervol ontslag is verleend, ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift (met producties) ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 14 februari 2014. Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Uit het dossier en het verhandelde ter zitting blijkt dat onder meer het hierna volgende aan het bestreden besluit vooraf is gegaan.
1.1. Verweerder is het bevoegd gezag van 20 basisscholen, een school voor speciaal basisonderwijs en een school voor (voortgezet) speciaal onderwijs. Eiseres is sinds 2008 als lerares in dienst bij verweerder. In 2010 heeft zij een vaste aanstelling gekregen bij de Wim Monneareauschool.
1.2.
In het op 16 november 2011 gedateerde
Meerjarenperspectief 2012-2015is op pagina 8 het navolgende vermeld:
‘Wanneer het huidige personeelsbestand als gevolg van de ontwikkelingen niet voldoende kan worden terugggedrongen door onder meer natuurlijk verloop, kan [verweerder] te maken krijgen met RDDF plaatsingen. [verweerder] hanteert ontslagbeleid. Dit houdt in dat de afvloeiingsvolgorde wordt gehanteerd vanuit het principe: “Last in, First out”.
1.3.
In het op 10 maart 2012 gedateerde
Bestuursformatieplan 2012-2013is op pagina 6 en pagina 20 het volgende vermeld:
‘Het bestuur heeft de CAO PO 2009 van toepassing verklaard op het personeel in dienst bij de scholengroep. Het bestuursformatieplan is mede gebaseerd op de van toepassing zijnde artikelen in de CAO PO.
(…)
Uit de meerjarenbegroting (…) blijkt dat de personele lasten (…) dienen te verminderen.
(…)
Gelet op het voorgaande en rekening houdend met de voorziene daling van het aantal leerlingen, wordt voor schooljaar 2012-2013 12 fte in het risico dragend deel (RDDF) van de formatie geplaatst. Dit geldt voor de basisscholen en de SBO school (Wim Monnereauschool).’
(…)
Daar waar het noodzakelijk is om de formatie (tijdelijk) uit te breiden, zal gebruik gemaakt gaan worden van de Pay-roll constructie. Zo wordt voorkomen dat ongewenste verplichtingen ontstaan. Door op deze wijze een flexibele schil in de formatie te laten ontstaan, kan in de toekomst het aantal RDDF plaatsingen worden verminderd.’
1.4.
In haar vergadering van 20 maart 2012 heeft de personeelsgeleding van de Gemeenschappelijke Medezeggenschapsraad ingestemd met het Bestuursformatieplan.
1.5.
In de op 11 mei 2012 opgestelde afvloeiingslijst zijn 255 leerkrachten opgenomen. Eiseres neemt, met een diensttijd van drie jaar, vijf maanden en veertien weken de laatste plaats in. Vanuit het principe “Last in, First out” behoort zij tot de hiervoor genoemde 12 fte.
1.6.
Bij besluit van 11 mei 2012 is de functie van eiseres met ingang van 1 augustus 2012 dan ook geplaatst in het risicodragend deel van de formatie (hierna: rddf).
Bij besluit van 27 september 2012 heeft verweerder het door eiseres tegen het besluit van
11 mei 2012 gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Tegen dit besluit is geen beroep ingesteld.
1.7.
Bij besluit van 1 augustus 2012 is eiseres met ingang van die datum door verweerder aangesteld voor onbepaalde tijd in de functie van lerares bij:
  • de O.B.S. de Musselhorst te Musselkanaal voor 0,4586 fte
  • de Wim Monneareauschool sbo te Veendam voor 0,4637 fte (totaal 0,9223 fte).
1.8.
Bij brief van 28 maart 2013 heeft verweerder het voornemen medegedeeld om eiseres per 1 augustus 2013 te ontslaan vanwege een niet te verantwoorden structurele bekostiging van haar functie.
1.9.
Bij (primair) besluit van 24 april 2013 heeft verweerder aan eiseres met ingang van
1 augustus 2013 eervol ontslag verleend op grond van artikel 4.7, aanhef en onder d, van de CAO PO 2013 in verband met opheffing van haar functie.
1.10.
Tegen het besluit van 24 april 2013 heeft eiseres op 4 juni 2013 bezwaar gemaakt.
1.11.
Verweerder is -naar eigen zeggen- nadien, in juni 2013, bekend geraakt met het vertrek van [naam collega van eiseres] een lerares met een vaste aanstelling. In verband met haar vertrek naar Engeland (voor onbepaalde tijd) is haar eervol ontslag verleend.
1.12.
Eiseres is vervolgens, enkele weken voor de start van de zomervakantie voor regio Noord, benaderd om in het schooljaar 2013/2014 de werkzaamheden van [naam collega van eiseres] voor haar rekening te gaan nemen.
1.13. Bij besluit van 1 augustus 2013 is eiseres met ingang van die datum tot 1 augustus 2014 door verweerder aangesteld in tijdelijke dienst in de functie van lerares voor 0,9223 fte op de Margaretha Hardenbergschool, een school voor (voortgezet) speciaal onderwijs te Veendam.
1.14.
Op 23 september 2013 is eiseres in het bijzijn van haar gemachtigde gehoord over het door haar gemaakte bezwaar tegen het besluit van 24 april 2013. Tijdens de hoorzitting is door de gemachtigde van eiseres onder meer de vraag gesteld of het ontslag niet had moeten worden ingetrokken, omdat er op het laatste moment ruimte voor eiseres beschikbaar is gekomen en verweerder de verplichting heeft om ontslag uit vaste dienst te voorkomen.
2.
Bij besluit van 11 oktober 2013 is het bezwaar tegen dit besluit ongegrond verklaard.
Hierbij is in reactie op de hiervoor vermelde vraag het volgende overwogen:
‘Het gegeven dat [eiseres] nu werkzaam is bij [verweerder] voor vervangingswerkzaamheden kan evenmin leiden tot heroverweging dan wel onrechtmatigheid van het ontslag.’
2.1.
Eiseres heeft in de gronden van beroep vooreerst betoogd waarom zij het niet eens is
met de rddf-plaatsing.
Eiseres heeft verder betoogd dat eiseres na 1 augustus 2013 een collega met een vaste aanstelling heeft vervangen en de aanstelling van eiseres onverkort had kunnen worden voortgezet. Volgens eiseres had het ontslag moeten worden ingetrokken en is aan haar ten onrechte een aanstelling voor bepaalde tijd gegeven.
2.2. Op 31 januari 2014 heeft verweerder een verweerschrift ingediend. In reactie op de aanstelling voor bepaalde tijd is het volgende gesteld:
‘Op het moment dat het ontslagbesluit werd genomen, was er nog geen sprake van vacatures. Circa twee weken voor het begin van de zomervakantie, in juni 2013, bleek dat er een tijdelijke vacature ontstond op de Margaretha Hardenbergschool (school voor speciaal basisonderwijs). Het ontslagbesluit was toen reeds verzonden.’
4.
De rechtbank ziet zich gesteld voor de vraag of verweerder in redelijkheid aan eiseres eervol ontslag per 1 augustus 2013 heeft kunnen verlenen.
5. Eiseres heeft vooreerst gesteld dat zij (bij besluit van 11 mei 2012) ten onrechte in het rddf is geplaatst.
5.1.
Nu de plaatsing van eiseres in het rddf met het onder 1.6. genoemde besluit van
27 september 2012 is vast komen te staan en eiseres tegen dit besluit geen beroep heeft ingesteld, kan zij middels onderhavige procedure niet alsnog opkomen tegen de plaatsing. Dit brengt met zich dat de rechtbank de gronden die hierop zien onbesproken laat.
De rechtbank merkt daarbij wel op dat eiseres niet aannemelijk heeft gemaakt dat het hanteren van de door haar voorgestelde afvloeiingslijsten ertoe zouden hebben geleid dat zij in 2012 niet in het rddf zou zijn geplaatst.
6.
Met betrekking tot de stelling dat ten onrechte geen gebruik is gemaakt van wel aanwezige mogelijkheden tot herplaatsing slaat de rechtbank acht op de met ingang van
1 januari 2013 in werking getreden CAO PO 2013.
6.1.
De rechtbank stelt daarbij voorop dat bij de uitleg van de bepalingen van de CAO de bewoordingen van de CAO en eventueel van de daarbij behorende schriftelijke toelichting, gelezen in het licht van de gehele tekst van die overeenkomst, van doorslaggevende betekenis zijn. Daarbij komt het niet aan op de bedoelingen van de partijen bij de CAO, voor zover deze niet uit de CAO-bepalingen en de toelichting daarbij kenbaar zijn, maar op de bewoordingen waarin de CAO en de toelichting zijn gesteld. Bij deze uitleg kan onder meer acht worden geslagen op de elders in de CAO gebruikte formuleringen en op de aannemelijkheid van de rechtsgevolgen waartoe de onderscheiden, op zichzelf mogelijke tekstinterpretaties zouden leiden (arrest Hoge Raad 11 april 2003, AF3422).
6.2.
In artikel 4.1. van de CAO PO 2013 is bepaald dat een aanstelling geschiedt voor bepaalde tijd dan wel onbepaalde tijd. In artikel 4.2. van de CAO PO 2013 is bepaald dat de aanstelling behoudens het bepaalde in de artikelen 4.2, 4.3 en 4.4 plaatsvindt voor onbepaalde tijd. In artikel 4.5. van de CAO PO 2013 is bepaald wanneer opvolgende dienstverbanden moeten worden aangemerkt als een aanstelling voor onbepaalde tijd.
6.3.
In artikel 10.4, zesde lid, van de CAO PO 2013 (voorheen: artikel 2.8. van de CAO PO 2009) is het volgende opgenomen:
‘Het besluit van de werkgever om een functie te plaatsen in het rddf, als bedoeld in bijlage III van deze cao wordt gemotiveerd en schriftelijk, zo spoedig mogelijk, doch uiterlijk vóór de zomervakantie, aan de werknemer meegedeeld.’
6.4.
In het zesde en achtste lid van voornoemde bijlage III is het volgende vermeld:
‘Indien vacatureruimte ontstaat bij de werkgever, wordt deze aan de werknemer toebedeeld, tenzij dit in het licht van een goede en doelmatige uitvoering van de aan de instelling te verrichten werkzaamheden in redelijkheid niet van de werkgever kan worden gevergd.
(…)
Indien de werkgever besluit over te gaan tot opheffing van een betrekking, dient hij eerst zorgvuldig te onderzoeken of het in redelijkheid mogelijk is de werknemer een mede in verband met zijn persoonlijkheid en omstandigheden voor hem passende functie bij de werkgever aan te bieden. Indien een in de eerste zin bedoelde functie beschikbaar is, vindt ontslag wegens opheffing van de betrekking plaats onder gelijktijdige benoeming of aanstelling in de nieuwe functie.’
6.5.
In de toelichting bij artikel 2.8. van de CAO PO 2013 (de rechtbank leest: artikel 10.4, zesde lid, van de CAO PO 2009) is het navolgende vermeld:
‘Plaatsing van werknemers in een functie in het rddf heeft geen gevolgen voor de aard van hun dienstverband. Werknemers in dienst voor onbepaalde tijd behouden in dat geval een dienstverband voor onbepaalde tijd.
Ontslag in verband met opheffing van de betrekking kan niet eerder worden verleend dan nadat de functie een geheel schooljaar is geplaatst in het rddf. Aangezien een plaatsing in het rddf geen terugwerkende kracht kan hebben, betekent dit dat een schriftelijke kennisgeving (aangetekend schrijven) ter zake zo spoedig mogelijk, doch in ieder geval vóór de aanvang van de zomervakantie van enig schooljaar dient plaats te vinden.’
7.
De rechtbank overweegt als volgt.
7.1.
Plaatsing in het rddf vindt enkel plaats bij medewerkers die een aanstelling hebben voor onbepaalde tijd. Plaatsing in het rddf heeft blijkens de CAO PO 2013 geen gevolgen voor de aard van hun dienstverband.
7.2.
Verweerder heeft eiseres met ingang van 1 augustus 2012 in het rddf geplaatst.
Uit de toelichting bij artikel 10.4., zesde lid, van de CAO PO 2013 volgt dat een functie een geheel schooljaar dient te worden geplaatst in het rddf.
De rechtbank leest de hiervoor opgenomen bepalingen van de CAO PO 2013 daarnaast zo dat verweerder gedurende het gehele schooljaar was gehouden om naar mogelijkheden te zoeken om de aanstelling voor onbepaalde tijd van eiseres voort te kunnen zetten. Deze uitleg sluit aan bij de aansporing aan de werkgever om ontslag gedurende het schooljaar te voorkomen en sluit ook aan bij hetgeen in artikel 4.5. is bepaald over opvolgende dienstverbanden.
7.3. Bij verweerder is tijdens het schooljaar (in ieder geval enkele weken voor het begin van de zomervakantie op 6 juli 2013) een passende functie voor eiseres beschikbaar gekomen; te weten een vacature bij een school voor (voortgezet) speciaal onderwijs. Deze vacature is, conform de CAO PO 2013, aan eiseres toebedeeld. Dit betekent dat verweerder niet kan volhouden dat er tijdens de rddf-plaatsing geen passende functie beschikbaar was.
7.4.
De rechtbank is van oordeel dat dit met zich brengt dat verweerder de met eiseres aangegane aanstelling voor onbepaalde tijd had dienen voort te zetten.
7.5.
In het gegeven dat de vacature eerst na het ontslagbesluit van 24 april 2013 beschikbaar is gekomen, ziet de rechtbank geen aanleiding voor het oordeel dat niet meer conform de CAO PO 2013 behoefde te worden gehandeld. Zulks volgt in ieder geval niet uit de CAO PO 2013, waarin plaatsing gedurende een geheel schooljaar is voorgeschreven.
7.6.
In de omstandigheid dat de vacature kort voor de zomervakantie beschikbaar is gekomen, en voor het schooljaar 2013/2014 opnieuw leraren in het rddf zijn geplaatst, ziet de rechtbank evenmin aanleiding voor een ander oordeel. Verweerder stond het (destijds) immers vrij om eiseres aan te stellen voor onbepaalde tijd in de functie van lerares bij de Margaretha Hardenbergschool en haar voor de zomervakantie van het schooljaar 2013/2014 opnieuw te plaatsen in het rddf. Eiseres heeft ter zitting desgevraagd geantwoord dat zij hierbij baat had gehad.
8.
Het beroep is gegrond en het bestreden besluit dient te worden vernietigd. Verweerder dient opnieuw op het bezwaar te beslissen. De rechtbank wijst er daarbij op dat plaatsing in het rddf voor wat betreft het schooljaar 2013/2014 niet mogelijk meer is, nu dit volgens de onder 6.5. opgenomen toelichting niet met terugwerkende kracht kan geschieden.
9.
Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt zij dat verweerder aan eiseres het door haar betaalde griffierecht van € 160,- vergoedt.
10.
De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiseres gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de beroepsfase vast op € 974,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 487,- en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • bepaalt dat verweerder opnieuw op het bezwaar moet beslissen met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen;
  • draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 160,- (zegge: honderdzestig euro),
aan eiseres te vergoeden;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten tot een bedrag van € 974,- (zegge:
negenhonderdvierenzeventig euro).
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.W. Wassink, rechter, in aanwezigheid van
mr. E.A. Ruiter, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 28 februari 2014.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

RechtsmiddelTegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.