In deze zaak stond de vraag centraal of de inspecteur van de Belastingdienst het door een verzekeringsmaatschappij aan eiser uitbetaalde bedrag van € 250.000 terecht had belast als loon, dat is genoten ter vervanging van gederfd of te derven loon. Eiser had in 2005 een navorderingsaanslag ontvangen, waarbij dit bedrag door de Belastingdienst als belastbaar inkomen werd aangemerkt. Eiser had eerder een civiele procedure aangespannen tegen de verzekeringsmaatschappij, waarin hij schadevergoeding eiste wegens het niet nakomen van een overeenkomst. De rechtbank 's Gravenhage had in 2002 geoordeeld dat de verzekeringsmaatschappij onrechtmatig had gehandeld door geen uitvoering te geven aan de overeenkomst, wat resulteerde in een minnelijke regeling waarbij het bedrag van € 250.000 werd uitgekeerd aan eiser. De rechtbank oordeelde dat deze uitbetaling moest worden aangemerkt als vervangend loon, omdat het bedrag voortvloeide uit gederfde inkomsten die eiser had kunnen ontvangen indien de dienstbetrekking bij de nieuwe vennootschap tot stand was gekomen. Eiser voerde aan dat het bedrag niet voor hem, maar voor zijn kleinzoon was bestemd en dat het een netto-bedrag betrof. De rechtbank verwierp deze argumenten en concludeerde dat de inspecteur terecht het bedrag als belastbaar loon had aangemerkt. De rechtbank verklaarde de beroepen ongegrond en bevestigde de beslissing van de Belastingdienst.