ECLI:NL:RBNNE:2014:1130

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
26 februari 2014
Publicatiedatum
5 maart 2014
Zaaknummer
14/322
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de bevoegdheid van de burgemeester tot sluiting van een pand op basis van de Opiumwet

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Noord-Nederland op 26 februari 2014 uitspraak gedaan in een verzoek om een voorlopige voorziening. Verzoekers, wonende te [plaats], hebben bezwaar gemaakt tegen een besluit van de burgemeester van de gemeente Coevorden, waarbij alle gebouwen op hun percelen voor een periode van drie maanden zijn gesloten wegens overtreding van de Opiumwet. De sluiting ging in op 3 februari 2014 en eindigde op 3 mei 2014. Verzoekers hebben op 10 februari 2014 de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen, omdat zij van mening zijn dat het besluit onbevoegd is genomen en dat de sluiting van het pand onterecht is.

De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat de burgemeester bevoegd is om een last onder bestuursdwang op te leggen op basis van artikel 13b van de Opiumwet. Dit artikel geeft de burgemeester de bevoegdheid om op te treden bij overtredingen van de Opiumwet in woningen of lokalen. De voorzieningenrechter heeft geoordeeld dat de burgemeester het besluit van 29 januari 2014 heeft bekrachtigd en dat het besluit bevoegd is genomen. De voorzieningenrechter heeft ook overwogen dat de aangetroffen hoeveelheid hennepplanten op de percelen, die aanzienlijk hoger was dan de toegestane hoeveelheid voor eigen gebruik, voldoende grond biedt voor de sluiting van het pand.

De voorzieningenrechter heeft het beleid van de gemeente Coevorden, dat bij een eerste overtreding van de Opiumwet sluiting voor drie maanden voorschrijft bij een handelshoeveelheid van meer dan 20 hennepplanten, niet kennelijk onredelijk geacht. Dit beleid is gericht op het terugdringen van de productie van softdrugs en het verminderen van drugscriminaliteit. De voorzieningenrechter heeft geconcludeerd dat de burgemeester in dit geval terecht heeft besloten tot sluiting van het pand, omdat dit noodzakelijk was om de negatieve effecten van de hennepteelt te bestrijden. Het verzoek om een voorlopige voorziening is afgewezen, en de voorzieningenrechter heeft geen termen gezien voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling Bestuursrecht
locatie Groningen
zaaknummer: AWB 14/322

uitspraak van de voorzieningenrechter van 26 februari 2014 in de zaak tussen

[verzoekers], wonende te [plaats], verzoekers,

(gemachtigde: mr. H.W. Knottenbelt)
en

de burgemeester van de gemeente Coevorden, verweerder,

(gemachtigden: J. Buurman en E. Mistric).

Procesverloop

Bij besluit van 29 januari 2013 (het bestreden besluit) zijn alle gebouwen op de percelen behorende bij de [adres]te [plaats] voor een periode van drie maanden gesloten wegens overtreding van de Opiumwet. De tijdelijke sluiting gaat in op 3 februari 2014 en eindigt op 3 mei 2014.
Tegen dit besluit hebben verzoekers verzoeker bezwaar gemaakt. Tevens hebben verzoekers op 10 februari 2014 de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
Het geschil is behandeld op de zitting van 24 februari 2014. Verzoekers zijn verschenen, bijgestaan door hun gemachtigde. Verweerder is vertegenwoordigd door zijn gemachtigden.

Overwegingen

1.
Ingevolge artikel 8:81, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), kan, indien tegen een besluit bij de rechtbank voorafgaand aan een mogelijk beroep bij de rechtbank, bezwaar is gemaakt, de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd kan worden in de hoofdzaak op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
1.1.
Voor zover deze toetsing meebrengt dat een oordeel wordt gegeven over het geschil in de bodemprocedure, heeft dit oordeel een voorlopig karakter en bindt dit de rechtbank niet bij haar beslissing in die procedure.
1.2.
Aangezien tijdig bezwaar is gemaakt tegen het besluit waarop het verzoek betrekking heeft en deze rechtbank in de hoofdzaak bevoegd zal zijn, is voldaan aan het connexiteitsvereiste. Ook overigens is er geen beletsel het verzoek om een voorlopige voorziening ontvankelijk te achten.
2.
De voorzieningenrechter acht het spoedeisende belang in onderhavig geval gegeven, aangezien het besluit tot sluiting van woning op 3 februari 2014 is geëffectueerd.
3.
Verzoekers zijn gebruiker van de gebouwen op de percelen [adres]te [plaats], kadastraal bekend onder de aanduidingen [aanduidingen]. Bij een door een door de politie op 15 januari 2014 uitgevoerd onderzoek is op deze percelen een hennepplantage aangetroffen
.Verder is vastgesteld dat sprake is van diefstal van stroom. Naar aanleiding hiervan is besloten als last onder bestuursdwang op te leggen de sluiting van voornoemde percelen gedurende drie maanden.
4.
Verzoekers hebben in de eerste plaats aangevoerd dat het bestreden besluit niet is genomen door de burgemeester van de gemeente Coevorden, maar door het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Coevorden. Hiermee kan het besluit als zijnde onbevoegd genomen niet in stand blijven.
4.1.
Op grond van artikel 13b, eerste lid, van de Opiumwet, is de burgemeester bevoegd tot oplegging van een last onder bestuursdwang indien in woningen of lokalen dan wel in of op bij woningen of zodanige lokalen behorende erven een middel als bedoeld in lijst I of II wordt verkocht, afgeleverd of verstrekt dan wel daartoe aanwezig is.
4.2.
De voorzieningenrechter stelt vast dat de burgemeester van de gemeente Coevorden bij brief van 17 februari 2014 heeft aangegeven dat het besluit van 29 januari 2014 geacht moet worden door hem te zijn genomen. Nu deze brief van 17 februari 2014 is ondertekend door de burgemeester van de gemeente Coevorden zelf, heeft naar het oordeel van de voorzieningenrechter de burgemeester het besluit van 29 januari 2014 voor zover noodzakelijk bekrachtigd dan wel dit besluit voor zijn rekening genomen. Dat in de brief van 17 februari 2014 door de burgemeester wordt gesproken van een correctie van het besluit van 29 januari 2014 in de zin dat deze door hem is genomen en namens hem door de Teamleider Handhaving wordt ondertekend, doet daar niet aan af.
Aldus is de voorzieningenrechter van oordeel dat het besluit van 29 januari 2014 bevoegd is genomen. Of de teamleider Handhaving op grond van een mandaatbesluit bevoegd is namens de burgemeester besluiten te ondertekenen kan gelet op vorenstaande buiten beschouwing blijven.
5.
De voorzieningenrechter overweegt vervolgens inhoudelijk dat door verzoekers niet wordt ontkend dat op 15 januari 2014 in ieder geval 1092 hennepplanten zijn aangetroffen op meergenoemde percelen.
Hennepplanten worden vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II, welke lijst softdrugs vermeldt. De hoeveelheid aangetroffen hennepplanten overschrijdt de door het openbaar ministerie als voor eigen gebruik aangemerkte hoeveelheid van maximaal vijf planten. Derhalve is in beginsel aannemelijk dat de hennepplanten bestemd waren voor verkoop, aflevering of verstrekking vanaf het perceel. Er hoeft naar het oordeel van de voorzieningenrechter, gezien jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (AbRS), geen bewijs voorhanden te zijn dat daadwerkelijk hennep is verkocht, afgeleverd of verstrekt vanaf het perceel (zie de uitspraak in zaak nr. 201300425/1/A3). Naar het oordeel van de voorzieningenrechter kan in hetgeen namens verzoekers is aangevoerd, geen grond worden gevonden om de vaste jurisprudentie van de AbRS niet te volgen.
Dientengevolge was verweerder bevoegd om krachtens artikel 13b, eerste lid, van de Opiumwet een last onder bestuursdwang in de vorm van sluiting van de woning op te leggen. Nu verzoekers onweersproken gebruiker zijn van de gebouwen op het perceel waar de hennepplanten zijn aangetroffen, zijn verzoekers verantwoordelijk voor hetgeen plaatsvindt op de bij hen in gebruik zijnde percelen en kon verweerder de last dan ook rechtens aan verzoekers opleggen.
6.
Bij het uitoefenen van zijn bevoegdheid op grond van artikel 13b, eerste lid, van de Opiumwet heeft verweerder beleidsvrijheid. Daaruit vloeit voort dat de rechter de invulling van die bevoegdheid door de burgemeester terughoudend moet toetsen. De geschiedenis van de totstandkoming van artikel 13b van de Opiumwet doet daaraan niet af. Dit betekent dat hetgeen in de Kamerstukken (Kamerstukken II 2005/06, 30 515, nr. 3, blz. 8, en Kamerstukken II 2006/07, 30 515, nr. 6, blz. 1 en 2) in algemene zin is vermeld, te weten dat bij een eerste overtreding, behoudens ernstige gevallen, nog niet tot sluiting van de woning dient te worden overgegaan, maar moet worden volstaan met een waarschuwing of soortgelijke maatregel, geen wettelijke begrenzing aangeeft van de reikwijdte van de in artikel 13b van de Opiumwet neergelegde bevoegdheid.
6.1.
Verweerder heeft de “Beleidsregel handhaving hard- en softdrugs gemeente Coevorden” vastgesteld. Op grond van dit beleid wordt bij een eerste constatering van overtreding van de Opiumwet in een woning bij een handelshoeveelheid van minder dan 50 gram of 5 tot 20 hennepplanten een last onder dwangsom opgelegd. Bij een eerste constatering van overtreding van de Opiumwet in een woning bij een handelshoeveelheid van meer dan 50 gram of 20 of meer hennepplanten, vindt sluiting voor de duur van drie maanden plaats.
De voorzieningenrechter acht dit beleid in zijn algemeenheid niet kennelijk onredelijk. Anders dan verzoekers hebben betoogd, gaat het beleid, zoals ook volgt uit het onder rechtsoverweging 6 vermelde, de grenzen van de bevoegdheid van verweerder niet te buiten. Het beleid van verweerder heeft als doel om de productie van softdrugs terug te dringen vanwege de negatieve effecten die dit heeft binnen de gemeente. Door een tijdelijke sluiting van het pand wordt beoogd om de loop naar het drugspand door telers, dealers, klanten en bezoekers te beëindigen. Hiermee wordt beoogd de drugscriminaliteit te verminderen en daarmee de veiligheid en leefbaarheid van de samenleving te vergroten. Dit beleid bestaat uit verschillende middelen die in zwaarte oplopen en verschillen naar gelang sprake is van een woning of een bedrijf/lokaal waar middelen van lijst I of II van de Opiumwet worden aangetroffen en afhankelijk van de aangetroffen hoeveelheid. Het beleid is mede gelet op de uit de wet voortvloeiende doelstellingen naar het oordeel van de voorzieningenrechter niet in strijd met het proportionaliteits- en subsidiariteitsbeginsel.
7.
Verweerder heeft – onder verwijzing naar de “Beleidsregel handhaving hard- en softdrugs gemeente Coevorden” – aangegeven dat in onderhavig geval sluiting van de percelen voor de duur van drie maanden is gelast omdat – gelet op de aangetroffen hoeveelheid hennepplanten – een risico op overlast in de onder overweging 6.1. zin bestaat. Dat deze overlast, zoals verzoekers niet onderbouwd hebben gesteld, er niet zou zijn geweest of niet zou zijn te vrezen, maakt naar het voorlopige oordeel van de voorzieningenrechter niet dat verweerder niet tot sluiting van het perceel mocht overgaan. Met het uitoefenen van de in artikel 13b van de Opiumwet neergelegde bevoegdheid wordt immers juist beoogd het risico daarop tegen te gaan door middel van sluiting van een pand of perceel.
7.1.
Dat in voornoemd beleid alleen over woningen en niet expliciet over erven wordt gesproken maakt volgens de voorzieningenrechter niet, anders dan namens verzoekers is betoogd, dat verweerder niet bevoegd zou zijn tot sluiting van een perceel of percelen. Artikel 13b van de Opiumwet spreekt immers over het opleggen van een last onder bestuursdwang indien in of op bij woningen of lokalen
behorende erveneen middel als bedoeld in lijst I of II wordt verkocht, afgeleverd of verstrekt dan wel daartoe aanwezig is.
Het door verweerder opgestelde beleid dient ter uitvoering van deze bepaling en moet volgens de voorzieningenrechter dan ook zo te worden gelezen dat ook tot sluiting van een perceel of percelen kan worden overgegaan, als hier aan de orde.
Die sluiting kan ook aangewezen worden geacht, gelet op het eerder genoemde doel om de productie van softdrugs terug te dringen vanwege de negatieve effecten die dit heeft binnen de gemeente.
7.2.
Verzoekers hebben aangevoerd dat sluiting van het gehele perceel, en daarmee ook van de prostitutie-inrichting, verder gaat dan noodzakelijk is om voornoemd doel te bereiken, nu de hennepkwekerij in het achterste gedeelte van de tuin bij de blokhut lag. De prostitutie-inrichting heeft niets van doen met de teelt van hennep; er is onweersproken nooit gehandeld vanuit de prostitutie-inrichting. Verzoekers worden door het besluit van verweerder dan ook ernstig benadeeld. Naast hun woning verliezen zij ook de beschikking over hun inkomstenbron.
7.2.1.
De voorzieningenrechter overweegt in dit verband dat niet in geschil is dat met de sluiting van het perceel verzoekers inkomsten missen uit de prostitutie-inrichting. Verweerder heeft hierin naar het oordeel van de voorzieningenrechter evenwel geen aanleiding hoeven zien niet over te gaan tot sluiting van de in geding zijnde percelen. In dit verband heeft verweerder aangegeven dat, indien niet het gehele perceel zou worden gesloten, het doel van de “Beleidsregel handhaving hard- en softdrugs gemeente Coevorden” niet wordt gehaald. Doel is immers niet alleen dat geen hennepkwekerij op het perceel aanwezig is, maar ook om de loop naar het perceel door telers, dealers, klanten en bezoekers te beëindigen. Dit doel kan volgens verweerder enkel worden bereikt door tot sluiting van het gehele perceel over te gaan. De voorzieningenrechter volgt verweerder hierin.
7.3.
Verweerder heeft gelet op het voorgaande naar voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter deugdelijk gemotiveerd waarom hij is overgegaan tot het gelasten van de sluiting van het perceel voor de duur van drie maanden. Hierbij acht de voorzieningenrechter tevens van belang dat is vastgesteld dat sprake is van diefstal van stroom. Verzoekers hebben dit niet weersproken.
De voorzieningenrechter ziet dan ook geen aanleiding om een voorlopige voorziening te treffen.
8.
De voorzieningenrechter wijst het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorzienig af. De voorzieningenrechter acht geen termen aanwezig voor een proceskostenveroordeling.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. T.F. Bruinenberg, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. C.T. Hofman als griffier.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 26 februari 2014.
De griffier De voorzieningenrechter

Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.

Afschrift verzonden op: