Op 4 maart 2014 heeft de Rechtbank Noord-Nederland, zitting houdende in Assen, uitspraak gedaan in een ontnemingszaak tegen een verdachte die eerder was veroordeeld voor het aanwezig hebben van een hennepkwekerij en diefstal van elektriciteit. De officier van justitie had een ontnemingsvordering ingediend, waarin werd verzocht om het bedrag vast te stellen dat de verdachte wederrechtelijk had verkregen. Dit bedrag werd aanvankelijk geschat op € 89.993,--, maar na vermindering door de officier van justitie werd het bedrag vastgesteld op € 76.547,78, rekening houdend met een vordering van de benadeelde partij Enexis BV van € 13.445,--.
De rechtbank heeft de ontnemingsvordering toegewezen en vastgesteld dat de verdachte de verplichting heeft om dit bedrag aan de Staat te betalen. De rechtbank heeft daarbij de bewijsmiddelen in overweging genomen, waaronder het vonnis van 4 maart 2014 en een rapport over de berekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel. De rechtbank oordeelde dat de verdachte, ondanks zijn hoge schuldenlast en lichamelijke klachten, niet voldoende aannemelijk had gemaakt dat hij in de toekomst geen verdiencapaciteit zou hebben.
De rechtbank heeft de vordering van de benadeelde partij Enexis BV in rechte toegekend en het bedrag dat de verdachte aan de Staat dient te betalen vastgesteld op € 76.548,--. De beslissing is genomen op basis van artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht, dat de mogelijkheid biedt om ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel te vorderen. De uitspraak werd gedaan door de meervoudige kamer, onder leiding van voorzitter mr. O.J. Bosker, en de andere rechters mrs. E. Läkamp en C. Brouwer, met D.C. Witvoet als griffier.