ECLI:NL:RBNNE:2014:1088

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
4 maart 2014
Publicatiedatum
4 maart 2014
Zaaknummer
18.920362-13 (ontneming)
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel in strafzaak

Op 4 maart 2014 heeft de Rechtbank Noord-Nederland, zitting houdende in Assen, uitspraak gedaan in een ontnemingszaak tegen een verdachte die eerder was veroordeeld voor het aanwezig hebben van een hennepkwekerij en diefstal van elektriciteit. De officier van justitie had een ontnemingsvordering ingediend, waarin werd verzocht om het bedrag vast te stellen dat de verdachte wederrechtelijk had verkregen. Dit bedrag werd aanvankelijk geschat op € 89.993,--, maar na vermindering door de officier van justitie werd het bedrag vastgesteld op € 76.547,78, rekening houdend met een vordering van de benadeelde partij Enexis BV van € 13.445,--.

De rechtbank heeft de ontnemingsvordering toegewezen en vastgesteld dat de verdachte de verplichting heeft om dit bedrag aan de Staat te betalen. De rechtbank heeft daarbij de bewijsmiddelen in overweging genomen, waaronder het vonnis van 4 maart 2014 en een rapport over de berekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel. De rechtbank oordeelde dat de verdachte, ondanks zijn hoge schuldenlast en lichamelijke klachten, niet voldoende aannemelijk had gemaakt dat hij in de toekomst geen verdiencapaciteit zou hebben.

De rechtbank heeft de vordering van de benadeelde partij Enexis BV in rechte toegekend en het bedrag dat de verdachte aan de Staat dient te betalen vastgesteld op € 76.548,--. De beslissing is genomen op basis van artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht, dat de mogelijkheid biedt om ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel te vorderen. De uitspraak werd gedaan door de meervoudige kamer, onder leiding van voorzitter mr. O.J. Bosker, en de andere rechters mrs. E. Läkamp en C. Brouwer, met D.C. Witvoet als griffier.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling Strafrecht

Locatie Assen

Parketnummer: 18.920362-13
Beslissing van de Meervoudige kamer d.d. 04 maart 2014 in de zaak van het openbaar ministerie tegen:
[verdachte],
geboren te[geboorteplaats] op [datum] 1966,
wonende te[woonplaats]

1.Gang van zaken

1.1.
De officier van justitie heeft een ontnemingsvordering ingediend die ertoe strekt dat de rechtbank het bedrag vaststelt waarop het door verdachte wederrechtelijk verkregen voordeel als bedoeld in artikel 36e, lid 4 van het Wetboek van Strafrecht, wordt geschat en dat aan verdachte de verplichting wordt opgelegd aan de Staat het geschatte voordeel tot een maximum bedrag van € 89.993,-- te betalen.
1.2.
De officier van justitie, mr. B.A.C. Looijestijn en de gevolmachtigd raadsman, mr. R.H. Bouwman, advocaat te Amsterdam, zijn gehoord ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 18 februari 2014.
De officier van justitie heeft bij deze gelegenheid zijn vordering verminderd tot een bedrag van € 76.547,78 en daarbij gesteld dat rekening is gehouden met het bedrag van de door de rechtbank toe te wijzen vordering van de benadeelde partij die zich in de hoofdzaak in het geding heeft gevoegd.
1.3.
De rechtbank heeft kennis genomen van de stukken met betrekking tot de ontnemingsvordering, waaronder een rapport berekening wederrechtelijk verkregen voordeel.

2.Motivering

2.1.
De rechtbank heeft bij vonnis van 04 maart 2014 verdachte veroordeeld tot een werkstraf voor het aanwezig hebben van een hennepkwekerij en de diefstal van elektriciteit beide in de periode van 1 september 2012 tot en met 11 april 2013.
Voorts heeft de rechtbank de vordering van de benadeelde partij Enexis BV toegewezen tot een bedrag van € 13.445,--.
2.2.
Op grond van voormelde veroordeling kan aan verdachte de verplichting worden opgelegd tot betaling van een geldbedrag aan de Staat ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel dat verdachte door middel van of uit de baten van deze bewezen verklaarde feiten heeft genoten.
2.3.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte wederrechtelijk voordeel heeft genoten uit de bewezen verklaarde strafbare feiten en wel tot een bedrag van € 89.993,--. De officier van justitie heeft daarbij aangegeven dat voormeld bedrag is berekend op grond van de door de verdachte aangedragen gegevens en de geldende kosten zoals verwoord in het bij de stukken gevoegd rapport berekening wederrechtelijk verkregen voordeel. Gelet op de toewijsbaar geachte vordering van de benadeelde partij Enexis BV tot een bedrag van € 13.445,22 dient het bedrag dat verdachte aan de Staat dient te betalen, te worden bepaald op € 76.547,78.
2.3.
De raadsman heeft zich aangesloten bij het standpunt van de officier van justitie waar het gaat om het aan de Staat te betalen bedrag. De raadsman heeft de rechtbank er op gewezen dat verdachte op dit moment met een hoge schuldenlast kampt en dat hij op dit moment afhankelijk is van een WW-uitkering. Verdachte heeft lichamelijk klachten die hem belemmeren in zijn beroepsuitoefening van timmerman.
Verdachte zal dan ook een opgelegde betalingsverplichting niet kunnen nakomen.
2.4.
Bij de vaststelling van het wederrechtelijk verkregen voordeel heeft de rechtbank gelet op de volgende bewijsmiddelen:
- de inhoud van voornoemd vonnis van de meervoudige kamer in deze rechtbank van 4 maart 2014, inhoudende een bewezenverklaring en bewijsmotivering onder bovenvermeld parketnummer tegen verdachte gewezen;
- het rapport berekening wederrechtelijk verkregen voordeel d.d. 22 mei 2013, opgemaakt door verbalisant [naam], voor zover betrekking hebbende op de geldende variabele kosten en afschrijvingskosten;
2.5.
Op grond van deze bewijsmiddelen stelt de rechtbank met de officier van justitie het
bedrag waarop het wederrechtelijk voordeel wordt geschat vast op € 89.993,--.
De rechtbank heeft de vordering van de benadeelde partij Enexis BV in rechte toegekend tot een bedrag van € 13.445,-- welk bedrag in mindering strekt op het aan de Staat te betalen bedrag ter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel.
Het bedrag dat verdachte aan de Staat dient te betalen zal de rechtbank bepalen op
€ 76.548,--.
De rechtbank gaat voorbij aan het door de raadsman gevoerde draagkracht verweer nu onvoldoende aannemelijk is gemaakt dat verdachte in de toekomst geen verdiencapaciteit heeft.
2.6.
De op te leggen maatregel berust op artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht.

3.Beslissing

De rechtbank stelt het bedrag waarop het door verdachte, door middel van of uit de baten van de bewezen verklaarde feiten, wederrechtelijk verkregen voordeel wordt geschat, vast op
€ 89.993,--en legt aan verdachte de verplichting op een bedrag groot € 76.548,-- aan de Staat te betalen ter ontneming van het door verdachte wederrechtelijk verkregen voordeel.
Aldus gegeven door mr. O.J. Bosker, voorzitter, mrs. E. Läkamp en C. Brouwer, rechters, in tegenwoordigheid van D.C. Witvoet, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van de rechtbank op dinsdag 04 maart 2014, zijnde mr. Brouwer buiten staat deze uitspraak binnen de door de wet gestelde termijn mede te ondertekenen.