ECLI:NL:RBNNE:2014:1087

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
4 maart 2014
Publicatiedatum
4 maart 2014
Zaaknummer
18.920362-13
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onrechtmatig binnentreden door politie in hennepkwekerijzaak

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Nederland op 4 maart 2014 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die wordt beschuldigd van het telen van hennep en het illegaal afnemen van elektriciteit. De verdachte, geboren in 1966 en wonende in Borger-Odoorn, is niet verschenen tijdens de zitting, maar werd vertegenwoordigd door zijn raadsman, mr. R.H. Bouwman. De tenlastelegging omvatte twee feiten: het opzettelijk telen van hennepplanten in de periode van 1 september 2012 tot en met 11 april 2013, en het illegaal afnemen van elektriciteit van Enexis B.V. De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig was en dat er geen redenen waren voor schorsing van de vervolging. De raadsman voerde aan dat er onvoldoende verdenking was om de woning van de verdachte binnen te treden, en dat de politie onrechtmatig had gehandeld door de woning te betreden zonder geldige toestemming. De rechtbank oordeelde echter dat, hoewel het binnentreden onrechtmatig was, de verdenking van overtreding van de Opiumwet voldoende was om aan te nemen dat een hulpofficier van justitie toestemming zou hebben gegeven voor het binnentreden. De rechtbank verwierp de verweren van de verdediging en achtte de feiten wettig en overtuigend bewezen. De verdachte werd veroordeeld tot 200 uren werkstraf en een schadevergoeding aan Enexis B.V. van € 13.445,00. De rechtbank overwoog dat het handelen van de verdachte verwerpelijk was en dat de productie van hennep schadelijk is voor de volksgezondheid. De rechtbank hield rekening met de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan en de persoon van de verdachte, en besloot dat een onvoorwaardelijke gevangenisstraf niet nodig was.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht
Locatie Assen
Parketnummer: 18.920362-13
vonnis van de meervoudige kamer d.d. 04 maart 2014 in de zaak van het openbaar ministerie tegen:

[verdachte],

geboren te[geboorteplaats] op [geboortedatum] 1966,
wonende te[woonplaats].
Het onderzoek ter terechtzitting heeft plaatsgehad op 18 februari 2014.
De verdachte is niet verschenen.
Als raadsman van de verdachte is ter terechtzitting aanwezig mr. R.H. Bouwman, advocaat te Amsterdam. Deze is door de verdachte uitdrukkelijk gemachtigd om namens hem de verdediging te voeren.

Tenlastelegging

De verdachte is bij dagvaarding tenlastegelegd, dat
1.
hij in of omstreeks de periode van 1 september 2012 tot en met 11 april 2013 te [plaats], gemeente Borger-Odoorn, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk heeft geteeld en/of bereid en/of bewerkt en/of verwerkt, in elk geval op of omstreeks 11 april 2013 opzettelijk aanwezig heeft gehad (in een pand aan [adres]) een hoeveelheid van ongeveer 753, althans een groot aantal hennepplanten en/of delen daarvan, in elk geval een hoeveelheid van meer dan 30 gram van een materiaal bevattende hennep, zijnde hennep een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens artikel 3a, vijfde lid van die wet;
2.
hij in of omstreeks de periode van 1 september 2012 tot en met 11 april 2013 te [plaats], gemeente Borger-Odoorn, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een hoeveelheid energie (elektriciteit), in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan Enexis BV, in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), waarbij verdachte en/of zijn mededader(s) de/het weg te nemen goed(eren) onder zijn/hun bereik heeft/hebben gebracht door middel van verbreking;

De vordering van de officier van justitie

De officier van justitie mr. B.A.C. Looijestijn acht hetgeen onder 1 en 2 is tenlastegelegd wettig en overtuigend bewezen en vordert dat de rechtbank als volgt zal beslissen:
200 uren werkstraf subsidiair 100 dagen hechtenis;
 toewijzing vordering benadeelde partij tot een bedrag van 13.445, 22 euro met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.

De voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

Bijzondere bewijsoverwegingen

De raadsman heeft betoogd dat uit het dossier niet duidelijk wordt welke persoon verbali-sant [naam] heeft geïnformeerd over de mogelijke aanwezigheid van een hennepkwekerij. Er was -zo vat de rechtbank het verweer op- dan ook sprake van onvoldoende verdenking dat verdachte een hennepkwekerij in werking had.
Voorts kleven er gebreken aan het binnentreden door de politie in de woonboerderij van verdachte.
De raadsman heeft aangegeven dat de ex-vrouw van verdachte, mevrouw [naam], niet in de woonboerderij woonde op het moment dat de politie de woonboerderij binnen wilde treden. Zij woonde met haar kinderen in de woonunit achter de woonboerderij. De woonboerderij behoorde mevrouw [naam] niet toe en ook beschikte zij niet over een sleutel van de woonboerderij. Mevrouw [naam] had de politie geen toestemming mogen geven de woonboerderij binnen te treden. Daaraan doet niet af dat verdachte op het moment van binnentreden nog gehuwd was met mevrouw [naam].
Er is dan ook sprake van onrechtmatig binnentreden door de politie.
Vorenstaande moet leiden tot bewijsuitsluiting.
De officier van justitieheeft zich op het standpunt gesteld dat er voldoende verdenking tegen verdachte bestond met betrekking tot overtreding van de Opiumwet.
Verbalisant [naam] is naar aanleiding van een zorgmelding naar het adres gegaan waar mevrouw [naam] stond ingeschreven. Gelet hierop hoefde de politie ter plaatse niet direct onderzoek te doen naar de feitelijke woonsituatie van mevrouw [naam] en verdachte. De politie kon mevrouw [naam] aanmerken als mede hoofdbewoner van de woonboerderij op het adres [adres] te [plaats]. Mevrouw [naam] mocht de politie derhalve toestemming geven de woonboerderij te betreden.
Gelet op de melding van Accare dat er mogelijk iets met drugs of hennep in de woonboer-derij aan de hand kon zijn is verbalisant [naam] gaan rondkijken. Hij heeft gezoem van ventilatoren gehoord en heeft daarnaast de geur van hennep geroken. Dit alles was voldoende verdenking jegens verdachte dat er sprake was van overtreding van de Opiumwet en derhalve bestond voldoende aanleiding om de woning binnen te treden en te onderzoeken.
Voor zover mocht worden geoordeeld dat de politie de feitelijke situatie ter plaatse beter had moeten onderzoeken voordat toestemming tot binnentreden werd gevraagd, dan hoeft dat naar het standpunt van de officier van justitie geen gevolgen te hebben voor het bewijs omdat achteraf beschouwd, zeker schriftelijke machtiging zou zijn verkregen om de woonboerderij te mogen betreden.
De rechtbankoverweegt het volgende.
Uit het proces-verbaal van verbalisant [naam] komt naar voren dat hij naar het woonadres van mevrouw [naam] in[plaats] is gegaan naar aanleiding van een zorgmelding door Accare met betrekking tot het gezin [naam]. Verbalisant heeft ook van Accare te horen gekregen dat mevrouw [naam] had aangegeven dat er mogelijk sprake was van drugsgerelateerde feiten in de woonboerderij die door verdachte werd verbouwd.
Nadat verbalisant [naam] met mevrouw [naam] en de aanwezige zorgverleners had gesproken, in de woonunit achter de woonboerderij waarin mevrouw [naam] verbleef met haar kinderen, heeft hij rondgekeken rond de woonboerderij. Verbalisant [naam] hoort op een gegeven moment gezoem van ventilatoren en hij ruikt ook de geur van hennep.
Gelet hierop was er naar het oordeel van de rechtbank voldoende verdenking jegens verdachte gerezen dat er mogelijk sprake kon zijn van overtreding van de Opiumwet.
Over het binnentreden in de woonboerderij overweegt de rechtbank het volgende.
Zoals hiervoor overwogen is verbalisant [naam] naar het woonadres van mevrouw [naam] gegaan. Verbalisant [naam] heeft de woonsituatie van mevrouw [naam] in ogenschouw kunnen nemen. Ook constateert hij dat de woonboerderij wordt verbouwd en mevrouw [naam] heeft aangegeven dat haar man (verdachte) deze verbouwing uitvoert. Hij komt daarvoor regelmatig een aantal dagen per week naar de woonboerderij en verblijft daar dan ook. Ook geeft zij aan dat zij geen sleutels van de woonboerderij heeft en dat zij daar al geruime tijd niet meer binnen is geweest.
Nadat verbalisant [naam] het gezoem van ventilatoren heeft gehoord en de geur van hennep heeft geroken wordt door hem aan mevrouw [naam] toestemming gevraagd de woonboerderij te mogen binnentreden. Die toestemming wordt door haar verleend en wordt schriftelijk vastgelegd en getekend door mevrouw [naam].
Gelet op deze omstandigheden had de politie naar het oordeel van de rechtbank niet zonder nader onderzoek mogen aannemen dat mevrouw [naam] toestemming kon geven om de woonboerderij te mogen binnentreden. De politie had uit de omstandigheden kunnen en moeten begrijpen dat mevrouw [naam] feitelijk geen bemoeienissen had met de woonboerderij en daar ook niet zomaar naar binnen kon gaan omdat zij niet over sleutels beschikte. Hieruit volgt derhalve dat mevrouw [naam] de politie geen toestemming kon geven de woonboerderij te betreden. Daarmee is het binnentreden onrechtmatig geweest.
Echter, gelet op wat verbalisant [naam] heeft geconstateerd omtrent de verdenking van overtreding van de Opiumwet en dat op grond hiervan mag worden aangenomen dat een hulpofficier van justitie desgevraagd machtiging zou hebben verleend de woonboerderij te betreden, acht de rechtbank die schending niet zodanig dat dit tot bewijsuitsluiting zou moeten leiden zoals de raadsman heeft betoogd.
De gevoerde verweren worden dan ook verworpen.

Bewijsmotivering

De rechtbank komt tot bewezenverklaring van de feiten 1 en 2 en is daarbij uitgegaan van de volgende bewijsmiddelen.
Feit 1
- een proces-verbaal van bevindingen [1] d.d. 03 mei 2013, inhoudende -zakelijk weergegeven- de bevindingen van verbalisanten[namen].
Betreft locatie: [adres] te [plaats]. Voornoemde locatie betreft een woonboerderij in aanbouw. Wij, verbalisanten zijn op 11 april 2013 ter plaatse gegaan.
Aantreffen hennepkwekerij
In het achterste gedeelte van de woonboerderij, wat het schuurgedeelte betrof, werd een in werking zijnde hennepkwekerij aangetroffen verdeeld over drie (3) afzonderlijke afgetimmerde compartimenten.
Kweekruimte/compartiment 1 had een afmeting van circa van 4 meter bij 5 meter. In deze kweek-ruimte stonden 220 hennepplanten in zwarte potten.
Kweekruimte/compartiment 2 had een afmeting van circa van 4 meter bij 3 meter. In deze kweek-ruimte stonden 167 hennepplanten in zwarte potten.
Kweekruimte/compartiment 3 had een afmeting van circa van 8 meter bij 4 meter. In deze kweek-ruimte stonden 366 hennepplanten in zwarte potten.
Stroomvoorziening
Vervolgens hebben heeft een medewerker van energiemaatschappij Enexis nader onderzoek gedaan naar de stroomvoorziening van de hennepkwekerij. Tijdens dit onderzoek, welke werd uitgevoerd door de fraude inspecteur van Enexis werd geconstateerd dat de stroom en gasvoorziening illegaal werd afgetapt ten behoeve van de hennepkwekerij.
Herkenning hennep
Uit eigen waarneming herkenden wij verbalisanten, deze aangetroffen en in beslag genomen planten en of plantendelen qua vorm, kleur en geur als zijnde hennepplanten en of delen van hennepplanten. Met hennep wordt bedoeld elk deel van de plant van het geslacht Cannabis (hennep),waarvan de hars niet is onttrokken, met uitzondering van de zaden.
Feit 2
- een schriftelijke aangifte van[naam] [2] d.d. 16 mei 2013, namens Enexis BV, die
-zakelijk weergegeven- het volgende inhoudt.
Enexis B.V. heeft met een persoon/bedrijf genaamd [verdachte] een overeenkomst betreffende aansluiting en transport van elektriciteit naar perceel [adres] te [plaats].
Op verzoek van politieambtenaar [naam] van korps Eenheid Noord-Nederland is op 11 april 2013 door fraude-inspecteur [naam] van Enexis B.v., een onderzoek ingesteld naar de meetinrichting in bovengenoemd perceel.
Bij dit onderzoek is het volgende geconstateerd:
Verboden handelingen aan de elektriciteitsinstallatie te weten:
Het deksel, van de aansluitkast, is ongeoorloofd open geweest. Hiervoor heeft Enexis geen toestemming verleend.
Een illegale aansluiting op bovenzijde zekeringhouders.
De fraude-inspecteur zag dat de hoofdbeveiliging ten behoeve van de elektrische installatie verzwaard was. Contractueel hoort er 1 x 35A (40A) in te zitten.
Door de manipulatie werd ten behoeve van de hennepplantage afgenomen elektriciteit niet correct via de elektriciteitsmeter geregistreerd.
- een proces-verbaal van verhoor verdachte [3] d.d. 12 april 2013, inhoudende -zakelijk weergegeven- de verklaring van [verdachte].
De hennepkwekerij is gevestigd aan de [adres] te [plaats].
Ik heb de kwekerij aangelegd en de eerste plantjes zijn er ingekomen begin september 2012.
De kennis om de kwekerij in te richten had ik via een kennis van mij in[plaats]. Die had ook een mannetje om de stroom aan te leggen.
Er stonden tussen de 700 à 800 planten, verdeeld over drie ruimtes. De stekjes kocht ik voor 6 euro per stuk.
Aantal oogsten.
De grote 3 keer en die van zestien lampen 2 keer en die kleine van acht lampen 1 keer.
Ik reken het uit en kom op 33 kilo in totaal à 3300 euro per kilo.
Ik heb geen geld meer alles is op.
De stroom is illegaal afgetapt, dat wist ik.
Ik alleen ben verantwoordelijk voor deze hennepkwekerij.
Ik heb hulp gehad bij het oogsten van deze hennepkwekerijen.

Hetgeen de rechtbank bewezen acht

De rechtbank acht wettig bewezen en zij heeft de overtuiging verkregen dat de verdachte het onder 1 en 2 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat
1.
hij in de periode van 1 september 2012 tot en met 11 april 2013 te [plaats], gemeente Borger-Odoorn, opzettelijk heeft geteeld en bewerkt en verwerkt, in een pand aan [adres], een groot aantal hennepplanten en delen daarvan, zijnde hennep een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II;
2.
hij in de periode van 1 september 2012 tot en met 11 april 2013 te [plaats], gemeente Borger-Odoorn, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een hoeveelheid energie (elektriciteit), toebehorende aan Enexis BV, waarbij verdachte het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van verbreking;
De in de bewijsmiddelen genoemde feiten en omstandigheden zijn redengevend voor hetgeen de rechtbank bewezen acht. Elk bewijsmiddel is slechts gebruikt voor het bewijs van het feit, waarop het blijkens zijn inhoud betrekking heeft.
De verdachte zal van het meer of anders tenlastegelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.

Kwalificaties

Het bewezen geachte levert respectievelijk op:
onder 1: opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3 onder B van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd,
telkens strafbaar gesteld bij artikel 11 van de Opiumwet;
onder 2: diefstal waarbij de schuldige het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van verbreking, meermalen gepleegd,
telkens strafbaar gesteld bij artikel 311 in verbinding met artikel 310 van het Wetboek van Strafrecht.

Strafbaarheid

De rechtbank acht de verdachte strafbaar, omdat geen strafuitsluitingsgronden aanwezig worden geacht.

Strafmotivering

De rechtbank heeft bewezen geacht dat verdachte in een periode van ongeveer 8 maanden een hennepkwekerij in werking heeft gehad en dat verdachte ten behoeve van die kwekerij buiten de meter om elektriciteit heeft afgenomen.
Uit de verklaring van verdachte leidt de rechtbank af dat verdachte de kwekerij mede heeft aangelegd om de verbouwing van zijn woonboerderij te kunnen financiering.
Het is een feit van algemene bekendheid dat het gebruik van hennep schadelijk is voor de volksgezondheid. Verdachte heeft door de productie van hennep er mede toe bijgedragen dat dergelijke middelen verkrijgbaar blijven.
Naar het oordeel van de rechtbank is het handelen van verdachte verwerpelijk te noemen.
Aangaande de op te leggen straf houdt de rechtbank rekening met de aard en ernst van het bewezen verklaarde, met de omstandigheden waaronder dit is begaan en met hetgeen de rechtbank uit het onderzoek op de terechtzitting is gebleken omtrent de persoon van de verdachte. Voorts heeft de rechtbank acht geslagen op de inhoud van het uittreksel uit het algemeen documentatieregister d.d. 28 januari 2014, waaruit blijkt dat verdachte niet eerder voor Opiumwetdelicten met politie en justitie in aanraking is gekomen.
Gelet hierop is de rechtbank met de officier van justitie van oordeel dat het opleggen van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf achterwege kan blijven en dat in zoverre afgeweken dient te worden van de oriëntatiepunten voor de straftoemeting.
De rechtbank is op grond van de ernst van het bewezen geachte, in samenhang met de hiervoor weergegeven overwegingen, feiten en omstandigheden, van oordeel dat in dit geval een onvoorwaardelijke werkstraf geboden is zoals die door de officier van justitie is gevorderd te weten 200 uren.

Benadeelde partij Enexis B.V.

De rechtbank acht het causaal verband tussen het bewezen verklaarde feit en de schade alsmede de aansprakelijkheid van de verdachte voor die schade bewezen. Het gevorderde bedrag acht zij voldoende aannemelijk gemaakt. De civiele vordering is dan ook gegrond en voor toewijzing vatbaar.

Schadevergoedingsmaatregel

Met betrekking tot het onder 2 bewezen verklaarde feit acht de rechtbank de verdachte jegens het slachtoffer naar burgerlijk recht tot na te noemen bedrag aansprakelijk voor de schade, die door het strafbare feit is toegebracht.
Aan de verdachte zal de verplichting worden opgelegd dat bedrag aan de Staat te betalen ten behoeve van het slachtoffer.

Toepassing van wetsartikelen

De rechtbank heeft mede gelet op de artikelen 22c , 22d, 36f en 57 van het Wetboek van Strafrecht.

Beslissing van de rechtbank

De rechtbank verklaart bewezen dat het onder 1 en 2 tenlastegelegde, zoals hierboven is omschreven, door de verdachte is begaan, stelt vast dat het aldus bewezen verklaarde oplevert de strafbare feiten zoals hierboven is vermeld en verklaart de verdachte deswege strafbaar.
De rechtbank verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte onder 1 en 2 meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
De rechtbank veroordeelt de verdachte tot:
 een taakstraf bestaande uit
200 uren werkstraf, zijnde het verrichten van onbetaalde arbeid met bevel dat, voor het geval de verdachte deze werkstraf niet naar behoren verricht, vervangende hechtenis voor de duur van
100 dagenzal worden toegepast;
De rechtbank veroordeelt de verdachte tot betaling aan de benadeelde partij Enexis B.V. van de som van € 13.445,-- en veroordeelt de verdachte tevens in de kosten van de benadeelde partij tot op heden gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak alsnog te maken, tot op heden begroot op nihil.
De rechtbank legt aan de verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer Enexis B.V., een bedrag van € 13.445,-- te betalen, bij gebreke van betaling te vervangen door 102 dagen hechtenis, met dien verstande dat de toepassing van de vervangende hechtenis de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft en verstaat dat voldoening aan de verplichting tot betaling aan de Staat van voormeld bedrag ten behoeve van het slachtoffer de veroordeling tot betaling aan de benadeelde partij doet vervallen, alsmede dat betaling van voormeld bedrag aan de benadeelde partij de verplichting tot betaling aan de Staat van dit bedrag doet vervallen.
Dit vonnis is gewezen door mr. O.J. Bosker, voorzitter en mr. E. Läkamp en mr. C. Brouwer, rechters in tegenwoordigheid van D.C. Witvoet, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van de rechtbank op 04 maart 2014, zijnde mr. Brouwer buiten staat dit vonnis binnen de door de wet gestelde termijn mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.pag. 27 ev van het dossier
2.pag. 4 ev van het dossier
3.pag. 42 ev van het dossier