ECLI:NL:RBNNE:2014:1086

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
4 maart 2014
Publicatiedatum
4 maart 2014
Zaaknummer
18/730730-13
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verkrachting van minderjarige onder zorg en waakzaamheid

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Nederland op 4 maart 2014 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen de verdachte, die zich schuldig heeft gemaakt aan het seksueel misbruik van een minderjarige. De verdachte heeft gedurende anderhalf jaar het slachtoffer, de dochter van zijn toenmalige vriendin, meerdere malen verkracht. Het slachtoffer was ten tijde van de eerste verkrachting pas tien jaar oud. Het misbruik vond plaats terwijl het slachtoffer aan de zorg en waakzaamheid van de verdachte was toevertrouwd. Het slachtoffer raakte zwanger en beviel op twaalfjarige leeftijd van een zoon. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van vijf jaar. De zaak kwam aan het licht na een onderzoek dat begon met de aangifte van het slachtoffer. De verdachte heeft tijdens de rechtszaak ontkend en gepleit voor vrijspraak, maar de rechtbank oordeelde dat er voldoende bewijs was, waaronder DNA-onderzoek dat de verdachte als de biologische vader van het kind identificeerde. De rechtbank heeft de ernst van de feiten zwaar meegewogen in de strafmaat, waarbij het gedrag van de verdachte als verwerpelijk werd bestempeld. De rechtbank heeft de vordering van de officier van justitie om een gevangenisstraf op te leggen, toegewezen en de verdachte is veroordeeld tot vijf jaar gevangenisstraf.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht
Locatie Leeuwarden
parketnummer 18/730730-13
vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d. 4 maart 2014 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte

[verdachte],

geboren op [geboortedatum] 1973 te [geboorteplaats],
thans gedetineerd in P.I. Leeuwarden, Holstmeerweg 7 te Leeuwarden.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 18 februari 2014.
De verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. B.C. Swier, advocaat te Amsterdam.
Het openbaar ministerie is ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr. H.J. Mous.

Tenlastelegging

Aan verdachte is, na aanvulling van de tenlastelegging ex artikel 312 van het Wetboek van Strafvordering, ten laste gelegd dat:
hij in of omstreeks de periode van 1 januari 2000 tot en met 8 februari 2002
te Groesbeek en/of te Cuijk en/of te Winschoten en/of te Wedde en/of te
Zwagerbosch, in ieder geval in het arrondissement Noord-Nederland en/of elders
in Nederland, meermalen, althans eenmaal, met een aan zijn zorg en/of waakzaamheid toevertrouwde minderjarige, [slachtoffer] (geboren op
[geboortedatum slachtoffer] 1990), die toen de leeftijd van twaalf jaren nog niet had bereikt,
(telkens) een of meer handeling(en) heeft gepleegd, die bestond(en) uit of
mede bestond(en) uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die
[slachtoffer], hebbende verdachte in voornoemde periode meermalen,
althans eenmaal, zijn, verdachtes, penis in de vagina van die [slachtoffer]
geduwd/gebracht.
In de tenlastelegging voorkomende schrijffouten of kennelijke misslagen worden verbeterd gelezen. De verdachte is hierdoor niet in zijn belangen geschaad.

Vordering officier van justitie

De officier van justitie heeft ter terechtzitting gevorderd:
- veroordeling voor het ten laste gelegde;
- oplegging van een gevangenisstraf voor de duur van vijf jaren.

Beoordeling van het bewijs

De raadsman heeft bepleit dat verdachte dient te worden vrijgesproken van het ten laste gelegde feit, nu er onvoldoende wettig bewijs voorhanden is om tot een bewezenverklaring te komen. Hij heeft hiertoe gemotiveerd aangevoerd dat het openbaar ministerie willens en wetens gemaakte afspraken met verdachte heeft geschonden door aan het Ministerie van Buitenlandse zaken te verzoeken het noodpaspoort van verdachte in te trekken, waarna verdachte is aangehouden en Thailand is uitgezet. Volgens de raadsman is sprake geweest van een verkapte uitlevering van verdachte van Thailand aan Nederland. De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat voornoemde handelwijze van het openbaar ministerie een grove schending van de beginselen van een goede procesorde heeft opgeleverd, zoals onder meer het vertrouwensbeginsel. De aanhouding van verdachte dient dan ook als onrechtmatig te worden betiteld. Vervolgens is DNA-materiaal van verdachte afgenomen. Omdat dit DNA-materiaal is afgenomen als gevolg van de onrechtmatige aanhouding van verdachte, is het DNA-materiaal alsmede de uitslag van het DNA-onderzoek onrechtmatig verkregen. Volgens de raadsman dient de rapportage van het Nederlands Forensisch Instituut, inhoudende de uitslag van het DNA-onderzoek, dan ook te worden uitgesloten van het bewijs. Voor het bewijs van het ten laste gelegde feit resteert dan enkel de verklaring van aangeefster. Nu ander steunbewijs ontbreekt, is er onvoldoende wettig bewijs in de zin van artikel 342 lid 2 van het Wetboek van Strafvordering.
De rechtbank oordeelt hieromtrent als volgt.
Uit het dossier en de behandeling ter terechtzitting is niets naar voren gekomen waaruit blijkt dat het openbaar ministerie invloed heeft uitgeoefend op de Thaise autoriteiten met betrekking tot de aanhouding van verdachte en zijn uitzetting naar Nederland. Wat er ook zij van het verzoek aan het Ministerie van Buitenlandse zaken om het noodpaspoort in te trekken, dit noodpaspoort zou op 19 maart 2014 zijn komen te vervallen en dan zou dezelfde situatie zijn ontstaan, als waaronder verdachte thans is aangehouden en uitgezet. Verdachte heeft dit in zijn laatste woord ook bevestigd door te zeggen dat hij zijn toezegging om alsdan naar Nederland te komen, zou zijn nagekomen. Gelet hierop ziet de rechtbank niet in welk rechtens te respecteren belang van verdachte zou zijn geschaad. De erkenning van zijn kinderen in Thailand is in elk geval niet een dergelijk belang, nu niet aannemelijk is te achten dat dit, gelet op de berichtgeving van de raadsman van verdachte d.d. 2 oktober 2013, vóór 19 maart 2014 zou zijn gelukt. De rechtbank acht de aanhouding van verdachte dan ook rechtmatig, evenals de uitslag van het DNA-onderzoek dat is verkregen. Het verweer van de raadsman wordt verworpen en de rechtbank zal het rapport van het Nederlands Forensisch Instituut voor het bewijs bezigen. De rechtbank overweegt hierbij, gelet op bovenstaand oordeel, dat het verzoek van de raadsman tot het horen van getuigen, wordt afgewezen.
De rechtbank past, met betrekking tot het laste gelegde feit, de volgende bewijsmiddelen toe die voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden bevatten, zoals hieronder weergeven.
1.
De inhoud van een zaaksdossier, OPS-dossiernummer DOS-001, gesloten op 13 januari 2014, bestaande uit diverse processen-verbaal waaronder:
1.1.
een ambtsedig proces-verbaal, nummer 2002038803-7, d.d. 18 november 2002 opgemaakt in wettelijke vorm door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven, als verklaring van [slachtoffer]:
Geboren : [geboortedatum slachtoffer] 1990
Ik ben op de leeftijd van elf jaar zwanger geraakt, nadat ik tegen mijn wil seks heb gehad met [verdachte] (de rechtbank leest: [verdachte]).
[verdachte] was ten tijde van de periode dat ik zwanger werd, rond november 2011, de partner van mijn moeder [naam].
Al vrij snel na de scheiding van mijn ouders zijn we verhuisd naar Groesbeek, omdat mijn moeder een nieuwe vriend had. Die vriend heette [verdachte].
[verdachte] woonde in Groesbeek in een huis dat niet zo groot was. Daarom zijn we daarna verhuisd naar Cuijk. [verdachte] was stratenmaker. Hij was wel eens een paar dagen niet thuis voor zijn werk. Ik ging dan wel eens met hem mee voor een paar dagen en sliepen dan in een hotel. In januari 2002 ben ik anderhalve week met [verdachte] op vakantie geweest naar Thailand. [verdachte] is de enige man met wie ik seks heb gehad.
1.2.
een schriftelijk bescheid, te weten een akte van geboorte, d.d. 22 november 2013, inhoudende dat[naam 2] is geboren op [geboortedatum naam 2] 2002, zoon van [slachtoffer].
1.3.
een ambtsedig proces-verbaal, nummer PL02R3 2002038803-30, d.d. 14 november 2013 opgemaakt in wettelijke vorm door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven, als verklaring van [slachtoffer]:
V: Ik wil het met jou erover hebben dat je alleen met [verdachte] weg bent geweest. Ik lees een stukje voor uit je verklaring van toen, waarin je vertelde dat je wel met [verdachte] op een hotelkamer sliep en hem overdag hielp met het straten. De keer dat je seksueel contact met hem moest hebben. Weet je of het één keer of vaker is gebeurd?
A: Het is wel vaker gebeurd. Ik denk wel tien keer.
V: Weet je nog waar de eerste keer was?
A: Thuis volgens mij, in Cuijk.
V: Hoe maakte hij duidelijk dat hij seks wilde?
A: Het gebeurde gewoon. Het was ook wel in een hotelkamer. Je had gewoon mee te werken. Ik had geen keus. Ik was bang. Ik dacht laat het maar gebeuren, dan was het daarna weer gewoon. Als het dan gebeurde dan hoopte ik dat het niet weer gebeurde. Ik ben ook wel naar Disney met hem geweest. We deden ook wel leuke dingen.
V: Is hij wel eens op een andere manier klaargekomen?
A: Nee, niet dat ik weet. Het was altijd de penis er in.
1.4.
een schriftelijk bescheid, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven als verklaring van gynaecoloog [naam 3], d.d. 25 juli 2003:
Naar aanleiding van uw verzoek om inlichtingen d.d. 18 juli 2003 omtrent de
zwangerschap van [slachtoffer], geboren op [geboortedatum slachtoffer] 1990, bericht ik u het volgende:
Ik zag haar voor het eerst op 29 april 2002. Echografisch onderzoek toonde aan dat de zwangerschap toen waarschijnlijk gevorderd was tot circa 25 1/2 week. Gezien de onzekerheid die besloten ligt in termijn bepaling omstreeks deze zwangerschapsduur lijkt het waarschijnlijk dat conceptie heeft plaatsgevonden tussen 24 oktober 2001 en 6 december 2001.
1.5.
een ambtsedig proces-verbaal, nummer PL02R3 2002038803-29, d.d. 13 november 2013 opgemaakt in wettelijke vorm door een daartoe bevoegde opsporingsambtenaar, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven, als verklaring van verbalisant[verbalisant]:
Op 13 november 2013 is van de minderjarige donor:[naam 2], geboren op [geboortedatum naam 2] 2002, wangslijmvlies afgenomen.
Het celmateriaal is op de voorgeschreven wijze verpakt en voorzien van een identiteitszegel.
[nummer]
1.6.
een ambtsedig proces-verbaal, nummer PL02N3 2002038803-16, d.d. 14 november 2013 opgemaakt in wettelijke vorm door een daartoe bevoegde opsporingsambtenaar, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven, als verklaring van verbalisant[verbalisant 2]:
Op 14 november 2013 is van de donor: [slachtoffer], geboren op [geboortedatum slachtoffer] 1990, wangslijmvlies afgenomen.
Het celmateriaal is op de voorgeschreven wijze verpakt en voorzien van een identiteitszegel.
[nummer 2]
1.7.
een schriftelijk bescheid, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
Afschrift bevel d.d. 18 november 2013 tot afname DNA-materiaal van verdachte [verdachte], geboren op [geboortedatum] 1973 te [geboorteplaats].
Op 18 november 2013 heeft [naam 4] ingevolge voornoemd bevel wangslijm afgenomen van [verdachte].
[nummer 3]
1.8.
Een deskundigenrapport afkomstig van het Nederlands Forensisch Instituut van het Ministerie van Justitie, zaaknummer [zaaknummer] (aanvraag 002), d.d. 21 november 2013 opgemaakt door [deskundige], op de door hem/haar afgelegde algemene belofte als vast gerechtelijk deskundige, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven, als zijn/haar verklaring:
In deze zaak is een DNA-verwantschapsonderzoek uitgevoerd om te onderzoeken of de verdachte[verdachte] de biologische vader van [naam 2] kan zijn. In dit deskundigenrapport zijn de resultaten van dit onderzoek in verkorte vorm gerapporteerd.
DNA-onderzoek
Onderstaand onderzoeksmateriaal is onderworpen aan een DNA-onderzoek:
[nummer 2] referentiemonster wangslijmvlies van [slachtoffer] (geboren op [geboortedatum slachtoffer] 1990), biologische moeder van [naam 2]
[nummer] referentiemonster wangslijmvlies van [naam 2] (geboren op [geboortedatum naam 2] 2002), biologische zoon van [slachtoffer]
[nummer 3] referentiemonster wangslijmvlies van verdachte[verdachte]
(geboren op [geboortedatum] 1973)
Resultaten DNA-onderzoek
Van de aangeleverde referentiemonsters zijn DNA-profielen verkregen op basis van vijftien
autosomale loci en het locus voor het geslachtskenmerk.
DNA-verwantschapsonderzoek
Hypothesen
Op basis van de vraagstelling zijn de volgende twee hypothesen beschouwd:
Hypothese 1 de verdachte[verdachte] [nummer 3] is de biologische vader van
[naam 2] [nummer]
Hypothese 2 de verdachte[verdachte] [nummer 3] is niet verwant aan [naam 2]
[nummer]
Bij het opstellen van de hypothesen is de aanname gedaan dat [slachtoffer] [nummer 2] de biologische moeder is van [naam 2] .
Bij het DNA-verwantschapsonderzoek is het DNA-profiel van [naam 2] [nummer] vergeleken met de DNA-profielen van [slachtoffer] [nummer 2] en de verdachte[verdachte] [nummer 3] en is de wetenschappelijke bewijswaarde van het DNA-onderzoek berekend.
Vergelijkend DNA-onderzoek
Uit de vergelijking van de DNA-profielen is gebleken dat van elk van de vijftien vergeleken loci van het DNA-profiel van [naam 2] [nummer] ten minste één DNA-kenmerk gelijk is aan een DNA-kenmerk van het desbetreffende locus in het DNA-profiel van [slachtoffer] [nummer 2], terwijl het tweede DNA-kenmerk gelijk is aan een DNA-kenmerk van het desbetreffende locus in het DNA-profiel van de verdachte[verdachte] [nummer 3]. Dit past bij een verwantschap van een kind en de twee biologische ouders. Dit betekent dat de verdachte[verdachte] de biologische vader van [naam 2] kan zijn.
Wetenschappelijke bewijswaarde
De kans op de verkregen resultaten van het DNA-onderzoek onder hypothese 1 is ongeveer 86 miljoen keer groter dan onder hypothese 2.
Interpretatie en conclusie
Op basis van de resultaten van het DNA-verwantschapsonderzoek wordt geconcludeerd dat
de verdachte[verdachte] de biologische vader van [naam 2] kan zijn. De kans op de
verkregen autosomale DNA-profielen, onder de aanname dat [slachtoffer] [nummer 2] de biologische moeder is van [naam 2] [nummer], is ongeveer 86 miljoen keer groter wanneer de verdachte[verdachte] [nummer 3] de biologische vader van [naam 2] [nummer] is (hypothese 1), dan wanneer de verdachte[verdachte] niet verwant aan [naam 2] [nummer] is (hypothese 2).
1.9.
een ambtsedig proces-verbaal, nummer PL02N3 2002038803-16, d.d. 20 november 2013 opgemaakt in wettelijke vorm door een daartoe bevoegde opsporingsambtenaar, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven, als verklaring van verbalisant [verbalisant]:
Uit het GBA-onderzoek blijkt dat[verdachte] en[naam] vanaf respectievelijk 28 juni 2000 en 29 juni 2000 stonden ingeschreven op het adres[adres].

Bewezenverklaring

De rechtbank acht het ten laste gelegde bewezen, met dien verstande dat:
hij in de periode van 28 juni 2000 tot en met 31 december 2001 in Nederland, meermalen, met een aan zijn zorg en waakzaamheid toevertrouwde minderjarige, [slachtoffer] (geboren op [geboortedatum slachtoffer] 1990), die toen de leeftijd van twaalf jaren nog niet had bereikt, een handeling heeft gepleegd, die bestond uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer], hebbende verdachte in voornoemde periode meermalen, zijn, verdachtes, penis in de vagina van die [slachtoffer] gebracht.
De verdachte zal van het meer of anders ten laste gelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde levert op:
Met iemand beneden de leeftijd van twaalf jaren handelingen plegen die bestaan uit het seksueel binnendringen van het lichaam, terwijl de minderjarige aan zijn zorg en waakzaamheid is toevertrouwd, meermalen gepleegd.
Dit feit is strafbaar nu geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid uitsluiten.

Strafbaarheid van verdachte

De rechtbank acht verdachte strafbaar nu niet van enige strafuitsluitingsgrond is gebleken.

Strafmotivering

Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek op de terechtzitting en het over hem opgemaakte reclasseringsrapport, het hem betreffende uittreksel uit de justitiële documentatie, alsmede de vordering van de officier van justitie en het pleidooi van de raadsman.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een zeer ernstig feit. Gedurende een periode van anderhalf jaar heeft hij het slachtoffer, de dochter van zijn toenmalige vriendin, meerdere malen seksueel misbruikt door haar te verkrachten. Op het moment dat verdachte zich voor het eerst aan haar vergreep, was zij nog maar tien jaar oud. Het seksueel misbruik door verdachte vond plaats toen het slachtoffer aan zijn zorg en waakzaamheid was toevertrouwd.
Verdachte heeft het feit enkel en alleen gepleegd om zijn eigen gevoelens van lust te bevredigen en is daarbij in het geheel voorbij gegaan aan de gevolgen die zijn handelen voor het slachtoffer zou hebben. Niet alleen heeft hij inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer doordat zij tegen haar wil gemeenschap heeft gehad, maar is tevens schade toegebracht in psychische zin. Het slachtoffer is zwanger geraakt door verdachte en op twaalfjarige leeftijd bevallen van een zoon. Door verdachtes handelen is het haar onmogelijk gemaakt om onbekommerd en op normale wijze zich te ontwikkelen als volwassene. Bovendien zal haar zoon haar altijd blijven herinneren aan hetgeen verdachte haar heeft aangedaan.
De rechtbank vindt het gedrag van verdachte ronduit verwerpelijk. De rechtbank rekent het verdachte in het bijzonder zwaar aan dat hij nimmer enig inzicht heeft gegeven in zijn handelen, in het geheel geen verantwoordelijkheid heeft genomen en op geen enkele wijze spijt heeft betuigd.
Naar het oordeel van de rechtbank is gelet op het vorenstaande een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van na te noemen duur de enige gepaste sanctie.

Toepassing van wetsartikelen

De rechtbank heeft gelet op de artikelen 57, 244 en 248 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen golden ten tijde van het bewezen verklaarde.

DE UITSPRAAK VAN DE RECHTBANK LUIDT:

Verklaart het ten laste gelegde bewezen, te kwalificeren en strafbaar zoals voormeld en verdachte daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot:
Een gevangenisstraf voor de duur van vijf jaren.
Beveelt, dat de tijd door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan het bewezen verklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.
Dit vonnis is gewezen door mr. M. Brinksma, voorzitter, mr. Y. Huizing en mr. C.A.J. Tuinstra, rechters, bijgestaan door mr. L.T.A. Fokkema, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 4 maart 2014.
Mr. Tuinstra is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
w.g.
Brinksma
VOOR EENSLUIDEND AFSCHRIFT
Huizing
de griffier van de rechtbank Noord-Nederland,
Fokkema
locatie Leeuwarden,

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht
Locatie Leeuwarden
parketnummer 18/730730-13
proces-verbaal van de in het openbaar gehouden terechtzitting van de meervoudige strafkamer in bovengenoemde rechtbank op 18 februari 2014
Tegenwoordig:
mr. M. Brinksma, voorzitter,
mr. Y. Huizing en mr. C.A.J. Tuinstra, rechters, en
mr. L.T.A. Fokkema, griffier.
Als officier van justitie is ter terechtzitting aanwezig mr. H.J. Mous.
De voorzitter doet de zaak tegen na te noemen verdachte uitroepen.
De verdachte, ter terechtzitting aanwezig, antwoordt op de vragen van de voorzitter te zijn genaamd:

[verdachte],

geboren op [geboortedatum] 1973 te [geboorteplaats],
thans gedetineerd in P.I. Leeuwarden, Holstmeerweg 7 te Leeuwarden.
Als raadsman van verdachte is ter terechtzitting aanwezig mr. B.C. Swier, advocaat te Amsterdam.
….
De voorzitter verklaart het onderzoek gesloten en deelt mede, dat volgens de beslissing van de rechtbank de uitspraak zal plaatsvinden ter terechtzitting van 4 maart 2014 te 13:00 uur.
Verdachte doet afstand van zijn recht bij de uitspraak van het vonnis aanwezig te zijn.
Waarvan proces-verbaal, vastgesteld en ondertekend door de voorzitter en de griffier.