ECLI:NL:RBNNE:2014:1085

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
4 maart 2014
Publicatiedatum
4 maart 2014
Zaaknummer
18.83004-14 VI 99-000047-47
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestuurder van bestelauto met ontzegde rijbevoegdheid

Op 4 maart 2014 heeft de Rechtbank Noord-Nederland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die zijn bestelauto bestuurde terwijl hem de rijbevoegdheid langdurig was ontzegd. De ontzegging was het gevolg van een verkeersmisdrijf waarbij iemand om het leven was gekomen. De verdachte verklaarde dat hij in de auto was gaan rijden om onderdelen op te halen voor zijn bestelauto in verband met een APK-keuring. De rechtbank oordeelde dat de verdachte zijn persoonlijke belangen boven de rechterlijke beslissing had laten prevaleren.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig was en dat zij bevoegd was om de zaak te behandelen. De verdachte was verschenen en werd bijgestaan door zijn advocaat, W.M. Bierens. De officier van justitie, mr. B. Looijestijn, vorderde een gevangenisstraf van twee weken. De rechtbank heeft de bewijsmotivering gebaseerd op een proces-verbaal van bevindingen, een arrest van het gerechtshof en de bekennende verklaring van de verdachte.

De rechtbank heeft de verdachte schuldig bevonden aan het overtreden van artikel 9 van de Wegenverkeerswet 1994, en heeft hem strafbaar verklaard. De rechtbank heeft ook rekening gehouden met de eerdere veroordelingen van de verdachte en de ernst van het bewezen feit. De vordering tot herroeping van de voorwaardelijke invrijheidstelling werd besproken, waarbij de rechtbank oordeelde dat de verdachte de algemene voorwaarde had overtreden door opnieuw een motorrijtuig te besturen terwijl zijn rijbevoegdheid was ontzegd.

Uiteindelijk heeft de rechtbank de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van honderdtachtig dagen, waarbij de rechtbank de persoonlijke omstandigheden van de verdachte in overweging heeft genomen, maar geen aanleiding zag om van de straf af te wijken. Dit vonnis is uitgesproken door de rechters in tegenwoordigheid van de griffier.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht
Locatie Assen
Parketnummer: 18.830004-14
Parketnummer: 24.002455-09 en VI-nummer 99-000047-47 (vord.herr.VI)
vonnis van de meervoudige kamer d.d. 04 maart 2014 in de zaak van het openbaar ministerie tegen:

[verdachte],

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1974,
wonende te [plaats].
Het onderzoek ter terechtzitting heeft plaatsgehad op 18 februari 2014.
De verdachte is verschenen en werd bijgestaan door W.M. Bierens, advocaat te Assen.

Tenlastelegging

De verdachte is bij dagvaarding tenlastegelegd, dat
verdachte op of omstreeks 7 januari 2014, te [plaats], (althans) in de gemeente Hoogeveen, terwijl hij wist of redelijkerwijs moest weten dat hem bij rechterlijke uitspraak of strafbeschikking de bevoegdheid tot het besturen van motorrijtuigen was ontzegd, gedurende de tijd dat hem die bevoegdheid was ontzegd, op de weg, [naam], aldaar, een motorrijtuig, (een (bestel)auto, van het merk [voertuig] en voorzien van het kenteken[kenteken]), heeft bestuurd;

De vordering van de officier van justitie

De officier van justitie mr. B. Looijestijn acht hetgeen is tenlastegelegd wettig en overtuigend bewezen en vordert dat de rechtbank als volgt zal beslissen:
 twee weken gevangenisstraf.

De voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

Bewijsmotivering

Nu verdachte hetgeen de rechtbank bewezen zal verklaren heeft bekend en nadien niet anders heeft verklaard en hij noch zijn raadsman vrijspraak heeft bepleit zal de rechtbank volstaan met een opgave van bewijsmiddelen te weten:
- een proces-verbaal van bevindingen [1] d.d. 8 januari 2014, inhoudende -zakelijk weergegeven- de bevindingen van verbalisanten [namen];
- het arrest van het gerechtshof te Arnhem, nevenzittingsplaats Leeuwarden, d.d. 2 april 2010;
- de bekennende verklaring van verdachte, afgelegd op de openbare terechtzitting van 18 februari 2014.

Bewezenverklaring

De rechtbank acht wettig bewezen en zij heeft de overtuiging verkregen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
verdachte op 7 januari 2014, te [plaats], in de gemeente Hoogeveen, terwijl hij wist dat hem bij rechterlijke uitspraak de bevoegdheid tot het besturen van motorrijtuigen was ontzegd, gedurende de tijd dat hem die bevoegdheid was ontzegd, op de weg, [naam], aldaar, een motorrijtuig, een bestelauto, van het merk[voertuig] en voorzien van het kenteken[kenteken]heeft bestuurd;
De in de bewijsmiddelen genoemde feiten en omstandigheden zijn redengevend voor hetgeen de rechtbank bewezen acht.
De verdachte zal van het onder meer of anders tenlastegelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.

Kwalificatie

Het bewezen geachte levert op:
overtreding van artikel 9, eerste lid van de Wegenverkeerswet 1994,
strafbaar gesteld bij artikel 176 van de Wegenverkeerswet 1994.

Strafbaarheid

De rechtbank acht de verdachte strafbaar, omdat geen strafuitsluitingsgronden aanwezig worden geacht.

Strafmotivering

De rechtbank heeft bewezen geacht dat verdachte zijn bestelauto heeft bestuurd terwijl hem bij rechterlijke uitspraak de rijbevoegdheid langdurig was ontzegd in verband met een verkeersmisdrijf waarbij iemand om het leven is gekomen.
Verdachte heeft aangegeven dat hij in de auto is gaan rijden omdat hij onderdelen moest ophalen voor zijn bestelauto in verband met een apk-keuring.
De rechtbank rekent verdachte aan dat hij zijn persoonlijke belangen -het ophalen van de onderdelen- heeft laten prevaleren boven bedoelde rechterlijke beslissing.
De rechtbank houdt aangaande de op te leggen straf rekening met de aard en ernst van het bewezen verklaarde, met de omstandigheden waaronder dit is begaan zoals dat hiervoor is aangegeven.
De rechtbank heeft acht geslagen op de inhoud van het uittreksel uit het algemeen documentatieregister d.d. 28 januari 2014 waaruit blijkt dat verdachte eerder ter zake van overtreding van de Wegenverkeerswet 1994 onder andere tot een zeer langdurige rijontzegging is veroordeeld.
De rechtbank is op grond van de ernst van het bewezen geachte, in samenhang met de hiervoor weergegeven overwegingen, feiten en omstandigheden, van oordeel dat in dit geval
niet kan worden volstaan met een andere straf dan gevangenisstraf zoals door de officier van justitie gevorderd.
Vordering tot herroeping van de voorwaardelijke invrijheidstelling met betrekking tot parketnummer 24-002455-09 en VI-nummer: 99-000047-47
Ontvankelijkheid van het openbaar ministerie
De raadsmanheeft aangegeven dat verdachte op 7 december 2013 een afloopbericht van de reclassering heeft ontvangen waarin wordt aangegeven dat de termijn van het toezicht op 20 november 2013 is beëindigd en dat verdachte de bijzondere voorwaarden is nagekomen. Verdachte ging er dan ook van uit dat de VI periode was verstreken gelet op het bericht van de reclassering.
Naar het standpunt van de raadsman moet de reclassering als verlengstuk van het openbaar ministerie worden gezien. Het openbaar ministerie heeft niet zorgvuldig gehandeld door verdachte niet te informeren over de opgeschorte VI datum.
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat op grond hiervan de officier van justitie niet ontvankelijk moet worden verklaard in zijn vordering.
De officier van justitieheeft het standpunt van de raadsman bestreden en gesteld dat de reclassering geen verlengstuk van het openbaar ministerie is. Het door verdachte ingenomen standpunt op grond van de informatie van de reclassering raakt de ontvankelijkheid van het openbaar ministerie niet.
De rechtbankis van oordeel dat de Stichting Reclassering een zelfstandige organisatie is en het openbaar ministerie kan niet verantwoordelijk worden gehouden voor de informatie die de reclassering aan verdachte heeft verstrekt. Daar uit volgt dat niet is komen vast te staan dat het openbaar ministerie onzorgvuldig zou hebben gehandeld op grond waarvan de officier van justitie niet ontvankelijk zou zijn in zijn vordering.
Het gevoerde verweer wordt dan ook verworpen.
Bespreking van de vordering
De verdachte werd bij arrest van het gerechtshof Arnhem, nevenzittingsplaats Leeuwarden, van 02 april 2010 onder voormeld parketnummer onder andere veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 4 jaren en 6 maanden, met aftrek overeenkomstig artikel 27 Wetboek van Strafrecht (Sr.).
De officier van justitieheeft aangegeven dat verdachte bij Besluit voorwaardelijke invrijheidstelling van 8 mei 2012, voorwaardelijk in vrijheid is gesteld onder het stellen van de algemene voorwaarde dat verdachte geen strafbare feiten mag plegen en onder het stellen van bijzondere voorwaarden.
De datum van voorwaardelijke invrijheidstelling is in eerste instantie bepaald op 22 mei 2012 doch is feitelijk ingegaan op 19 oktober 2012 omdat verdachte nog openstaande gevangenisstraffen heeft ondergaan.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte in de periode van de voorwaardelijke invrijheidstelling de algemene voorwaarde heeft overtreden door op 7 januari 2014 in zijn bestelwagen te gaan rijden terwijl hij wist dat hem bij voormeld arrest de rijbevoegdheid was ontzegd.
De officier van justitie heeft zijn vordering op de zitting gewijzigd en de rechtbank verzocht de voorwaardelijke invrijheidstelling te herroepen voor een periode van 100 dagen.
De raadsmanheeft aangegeven dat verdachte heeft erkend dat hij zijn bestelwagen heeft bestuurd terwijl hij wist dat hem de rijbevoegdheid was ontzegd.
De raadsman heeft de rechtbank verzocht de reclassering nader te laten rapporteren omtrent de persoonlijke omstandigheden van verdachte. Verdachte heeft inmiddels een gezin en heeft in hoofdzaak de zorg voor zijn kind. De persoonlijke omstandigheden van verdachte moeten een rol spelen bij de bepaling van de duur van de herroeping van de VI termijn.
Beoordeling van de vordering
Naar het oordeel van de rechtbank is in voldoende mate komen vast te staan dat verdachte de algemene voorwaarde die aan de vervroegde invrijheidsstelling is verbonden heeft overtreden. Verdachte bestrijdt dat ook niet.
De rechtbank heeft acht geslagen op het afloopbericht van de reclassering van 2 december 2012. Uit dat bericht zou verdachte kunnen afleiden dat de VI periode met dat bericht ten einde was. Anderzijds is in het aan verdachte uitgereikte Besluit voorwaardelijke invrijheidstelling medegedeeld dat de proeftijd niet loopt gedurende de tijd dat de voorwaardelijk in vrijheid gestelde persoon rechtens zijn vrijheid is ontnomen. Verdachte kon dan ook weten dat de in het Besluit genoemde VI datum een andere zou worden omdat hij eerst op 19 oktober 2012 daadwerkelijk in vrijheid werd gesteld.
Dit brengt naar het oordeel van de rechtbank met zich mee dat verdachte behoorde te weten dat de VI termijn nog niet ten einde was.
De rechtbank heeft acht geslagen op voormeld arrest van het hof Arnhem waarbij verdachte voor een zeer ernstige verkeersdelict is veroordeeld tot een omvangrijke gevangenisstraf. Verdachte is de mogelijkheid geboden een deel van de opgelegde straf niet te hoeven ondergaan indien hij zich zou houden aan de opgelegde voorwaarden. Verdachte heeft die mogelijkheid onvoldoende benut door overtreding van de algemene voorwaarde en dan met name door opnieuw te handelen in strijd met artikel 9 lid 1 van de Wegenverkeerswet 1994.
De rechtbank acht de vordering van de officier van justitie in beginsel toewijsbaar en komt eveneens tot het standpunt dat een gedeeltelijke herroeping van de VI op zijn plaats is omdat de algemene voorwaarde is overtreden op een moment dat de VI periode grotendeels was verstreken.
Anders dan de officier van justitie acht de rechtbank de overtreding dermate ernstig, dat de vordering van de officier van justitie daaraan onvoldoende recht doet.
De rechtbank zal daarom de periode die verdachte alsnog zal moeten ondergaan, bepalen op 180 dagen gevangenisstraf.
In de persoonlijke omstandigheden van verdachte ziet de rechtbank geen aanleiding om anders te beslissen.
De rechtbank heeft mede gelet op de artikelen 15g, 15i en 15j van het Wetboek van Strafrecht.

Beslissing van de rechtbank

De rechtbank verklaart bewezen dat het tenlastegelegde, zoals hierboven is omschreven, door de verdachte is begaan, stelt vast dat het aldus bewezen verklaarde oplevert het strafbare feit zoals hierboven is vermeld en verklaart de verdachte deswege strafbaar.
De rechtbank verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
De rechtbank veroordeelt de verdachte tot:
 een gevangenisstraf voor de duur van
twee weken.
De rechtbank gelast dat een gedeelte van de vrijheidsstraf, dat als gevolg van de toepassing van de regeling van voorwaardelijke invrijheidstelling niet ten uitvoer is gelegd, voor de duur van
honderdtachtig dagenalsnog moet worden ondergaan.
Dit vonnis is gewezen door mr. O.J. Bosker, voorzitter en mr. E. Läkamp en mr. C. Brouwer, rechters in tegenwoordigheid van D.C. Witvoet, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van de rechtbank op 04 maart 2014, zijnde mr. Brouwer buiten staat dit vonnis binnen de door de wet gestelde termijn mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.pag. 7 van het dossier