ECLI:NL:RBNNE:2014:1026

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
4 maart 2014
Publicatiedatum
28 februari 2014
Zaaknummer
2465524 - CV EXPL 13-4752
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Proceskostenveroordeling ondanks niet-ontvankelijkheid eiser in vordering

In deze zaak heeft eiser, na de aankoop van een brommobiel, een vordering ingesteld tegen gedaagde. Eiser kocht op 9 juli 2012 een brommobiel van het merk Ligier type Nova voor € 5.250,00, maar ontdekte later dat het voertuig van het bouwjaar 2001 was in plaats van het veronderstelde bouwjaar 2005. Eiser heeft gedaagde, die onder de handelsnaam [X] opereert, gedagvaard omdat hij meende dat gedaagde verantwoordelijk was voor de schade die hij had geleden door de verkeerde informatie over het voertuig. Gedaagde voerde echter aan dat eiser de verkeerde rechtspersoon had gedagvaard, aangezien de aankoop niet bij gedaagde maar bij [X] had plaatsgevonden, en dat de registratie in het handelsregister niet aan gedaagde kon worden gekoppeld.

De kantonrechter heeft vastgesteld dat eiser niet ontvankelijk is in zijn vordering, omdat hij niet de juiste partij had gedagvaard. De rechter benadrukte dat het handelsregister als uitgangspunt moet worden genomen en dat eiser had moeten nagaan met welke rechtspersoon hij een overeenkomst had gesloten. Ondanks de niet-ontvankelijkheid van eiser, heeft de kantonrechter gedaagde veroordeeld in de proceskosten, omdat gedaagde had bijgedragen aan de verwarring door een handelsnaam te gebruiken die niet overeenkwam met de registratie in het handelsregister. De rechter oordeelde dat gedaagde had moeten reageren op de verzoeken van eiser en hem had moeten wijzen op de juiste BV. De proceskosten zijn vastgesteld op € 109,31 aan dagvaardingskosten, € 75,00 aan vastrecht en € 350,00 aan salaris van de gemachtigde. Het vonnis is uitgesproken op 4 maart 2014.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling Privaatrecht
Locatie Assen
zaak-/rolnummer: 2465524 \ CV EXPL 13-4752
Vonnis van de kantonrechter van 4 maart 2014
in de zaak van
[eiser]
hierna te noemen: [eiser],
wonende te [adres],
eiser,
gemachtigde: mr. H.J. Veen,
tegen
[gedaagde],
hierna te noemen: [gedaagde],
gevestigd te [adres],
gedaagde partij,
vertegenwoordigd door haar algemeen directeur, [B].

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding van 9 oktober 2013;
- de conclusie van antwoord op de rol van 29 oktober 2013;
- de conclusie van repliek op de rol van 10 december 2013
- de conclusie van dupliek op de rol van 14 januari 2014;
- de aanvullende conclusie van dupliek op de rol van 4 februari 2014.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald op vandaag.

2.De vaststaande feiten

2.1.
De kantonrechter gaat bij de beoordeling van het geschil uit van de volgende feiten die vaststaan omdat ze niet of niet voldoende zijn betwist en/of omdat die feiten blijken uit de in zoverre onweersproken gelaten inhoud van de overgelegde producties.
2.2.
[eiser] heeft op 9 juli 2012 bij [X], een brommobiel gekocht van het merk Ligier type Nova voor een bedrag van € 5.250,00. Volgens het briefpapier waarin de overeenkomst is neergelegd is het bedrijf [X] geregistreerd bij de Kamer van Koophandel (KvK) onder nummer [KvK-nummer]. [eiser] heeft, nadat hij geconfronteerd werd met diverse mankementen aan de brommobiel, ontdekt dat het bouwjaar van zijn brommobiel niet 2005 maar 2001 was, hoewel hij uitdrukkelijk gevraagd heeft naar een brommobiel uit 2005. [eiser] heeft [X] gevraagd de reparaties te verrichten en heeft, nadat hij niets had vernomen, de reparaties voor een bedrag van € 209,95 zelf laten uitvoeren. Ook heeft hij navraag gedaan naar de waarde van een brommobiel uit het jaar 2001. Omdat de verkoopwaarde € 2.500,00 bedraagt, heeft hij [X] verzocht het verschil in waarde terug te betalen.
2.3.
[gedaagde] betreft een bedrijf dat zich onder meer bezig houdt met de in- en verkoop van brommobielen, ook wel "minicars" genoemd. [gedaagde] handelt mede onder de naam [X] en staat in het handelsregister geregistreerd onder KvK-nummer [KvK-nummer]. [gedaagde] wordt bestuurd door [Z] is daarnaast bestuurder van[A 1] (KvK-nummer [KvK-nummer]), die eveneens van 3 december 2010 tot 27 december 2012 de naam [X] als handelsnaam heeft gebruikt.[A 1] is op 16 november 2013 failliet gegaan. De algemeen directeur van [Z] is [B], die daarnaast ook bestuurder is van [Y] heeft tot 3 december 2010 de statutaire naam [X] gedragen en is in het register van de KvK geregistreerd onder nummer[KvK-nummer], het nummer dat is vermeld op de overeenkomst.
2.4.
Omdat [eiser] geen reactie heeft ontvangen van [X], heeft [eiser] [gedaagde], het bedrijf dat mede handelt onder de naam [X], gedagvaard.

3.De vordering en het verweer

3.1.
Tegen de achtergrond van de vaststaande feiten vordert [eiser], samengevat weergegeven, primair veroordeling van [gedaagde] tot betaling van € 5.750,00, vermeerderd met rente en kosten. Subsidiair vordert [eiser] ontbinding van de overeenkomst en veroordeling van [gedaagde] tot veroordeling van schadevergoeding bestaande uit de reparatie kosten ad € 209,95,vermeerderd met rente en kosten. Meer subsidiair vordert [eiser] vernietiging van de overeenkomst vanwege dwaling en veroordeling van [gedaagde] tot betaling van schadevergoeding bestaande uit de reparatiekosten van € 209,95.[eiser] legt hieraan ten grondslag dat [X] in strijd met de afspraken [eiser] een brommobiel heeft geleverd van het jaar 2001 in plaats van het jaar 2005. Hij stelt dat [X] gehouden is de schade die [eiser] hierdoor lijdt, bestaande uit het verschil tussen de aanschafprijs en de daadwerkelijke verkoopwaarde en de reparatiekosten, te vergoeden.
stelt dat hij is misleid over de vraag met welke B.V. hij een overeenkomst heeft gesloten. Aangezien de handelsnaam [X] bij meerdere aan [Z] gekoppelde B.V.'s is ondergebracht, stelt [eiser] stelt zich op het standpunt dat [gedaagde] die de naam [X] gebruikt binnen dezelfde organisatie, de activiteiten van [X] heeft voortgezet.
3.2.
[gedaagde] voert verweer en concludeert tot niet-ontvankelijkheid van de vordering. [gedaagde] voert aan dat [eiser] de verkeerde rechtspersoon heeft gedagvaard. [eiser] heeft de aankoop niet bij [gedaagde] gedaan maar bij [X] met het KvK-nummer[KvK-nummer]. Dit nummer is gekoppeld aan [Y] dat tot 3 december 2010 de naam [X] droeg. [X] is tot januari 2013 ondergebracht bij [Z]

4.De beoordeling

4.1.
Het gaat in deze zaak, samengevat weergegeven met het oog op een doelmatige bespreking, om het volgende. [eiser] heeft een brommobiel gekocht waarvan hij naar aanleiding van mededelingen van de verkoper veronderstelde dat deze uit het bouwjaar 2005 stamde. Nadat er mankementen ontstonden aan de brommobiel, heeft [eiser] ontdekt dat de brommobiel van het bouwjaar 2001 is. Hij wil de geleden schade vergoed hebben. Omdat er een discrepantie is tussen de op de overeenkomst vermelde bedrijfsnaam en het vermelde KvK-nummer, heeft [eiser] aansluiting gezocht bij de handelsnaam [X] en na onderzoek ontdekt dat [gedaagde] ook de handelsnaam [X] voert. Daarom heeft [eiser] [gedaagde] gedagvaard. [gedaagde] stelt dat [eiser] bij haar aan het verkeerde adres is omdat [eiser] de overeenkomst niet met haar heeft gesloten.
4.2.
Het komt in deze zaak aan op de vraag of [eiser] terecht [gedaagde] heeft gedagvaard omdat hij stelt met [gedaagde] een overeenkomst te hebben gesloten dan wel omdat [gedaagde] de activiteiten van [X] zou hebben voortgezet.
4.3.
Het op de overeenkomst genoemde KvK-nummer is niet te herleiden tot [gedaagde], maar tot [Y] De kantonrechter is van oordeel dat registratie in het handelsregister van de KvK het uitgangspunt is. Het ligt voor de hand dat, om te achterhalen met welke B.V. men te maken heeft, het handelsregister wordt geraadpleegd en dat het daarin aan het KvK-nummer gekoppelde bedrijf wordt aangehouden. De bedrijfsgegevens zijn immers met het oog op de rechtszekerheid bij de KvK neergelegd in dit register. Het valt in dat licht moeilijk te begrijpen waarom [eiser] niet (ook) [Y], het bedrijf dat gekoppeld is aan het in de overeenkomst genoemde KvK-nummer, heeft gedagvaard. Daarbij komt dat, zoals [eiser] in de conclusie van repliek onder nummer 11 zelf al aangeeft, de handelsnaam[X] niet alleen bij [gedaagde] maar ook bij de[A 1] is ondergebracht. Het valt dan ook niet in te zien waarop [eiser] zijn conclusie dat (alleen) [gedaagde] de activiteiten van [X] zou hebben voortgezet, baseert. Tot slot neemt de kantonrechter in overweging dat [gedaagde] ter verweer voert dat [Y] tot 3 december 2010 de naam [X] heeft gevoerd. Hoewel de weergave van de gegevens op het briefpapier op het moment van het sluiten van de overeenkomst dus niet correct was, had [eiser] om uitsluitsel te kunnen krijgen over het verband tussen [Y] en [X] in de historie van het handelsregister kunnen nagaan wat de gebruikte handelsnamen van [Y] zijn geweest. Dit heeft hij immers ook gedaan voor[A 1].
4.4.
Het voorgaande leidt tot de conclusie dat het verweer van [gedaagde] slaagt. De vordering zal dus niet-ontvankelijk worden verklaard.
4.5.
De kantonrechter ziet in de omstandigheden van dit geval aanleiding om, hoewel [eiser] niet ontvankelijk is in zijn vordering, [gedaagde] te veroordelen in de kosten van de procedure. Daarvoor is redengevend dat het aan [gedaagde] is te wijten dat [eiser] op het verkeerde been is gezet. Uit zowel de overeenkomst als de factuur blijkt dat
[gedaagde] een handelsnaam gebruikte die niet blijkt uit het Uittreksel KvK. Slechts door de historische gegevens in het handelsregister na te lopen, kan duidelijk worden dat
[X] in het verleden een handelsnaam is geweest van[Y].
Onweersproken is gebleven de stelling van [eiser] dat [gedaagde] in het geheel niet heeft gereageerd op de brieven van [eiser], terwijl [gedaagde] [eiser] eenvoudig had kunnen wijzen op de juiste BV. Tot slot overweegt de kantonrechter dat [gedaagde] onderdeel uitmaakt van een conglomeraat van BV's en handelsnamen dat bijdraagt aan de verwarring. Deze verwarring dient niet voor rekening van [eiser], maar voor rekening en risico [gedaagde] te komen.
De beslissing
De kantonrechter:
verklaart [eiser] niet-ontvankelijk in zijn vordering;
veroordeelt [gedaagde] tot betaling van de proceskosten, tot deze uitspraak aan de zijde [eiser] begroot op € 109,31 aan dagvaardingskosten, € 75,00 aan vastrecht en € 350,00 aan salaris gemachtigde;
verklaart dit vonnis voor wat betreft de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door de kantonrechter mr. G.J.J. Smits en in het openbaar uitgesproken op 4 maart 2014.
typ/conc: 5720/cd
coll: