ECLI:NL:RBNNE:2013:CA4034

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
22 maart 2013
Publicatiedatum
22 juni 2013
Zaaknummer
399065 / CV EXPL 12-5110
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Geschil over de geschiktheid van verbrandingsresten als wegverharding en de gevolgen van een vermeende tekortkoming in de nakoming van een overeenkomst

In deze zaak vordert eiser [A] een verklaring voor recht dat de door gedaagde Vink geleverde verbrandingsresten niet geschikt waren voor het beoogde gebruik als wegverharding. [A] stelt dat hij schade heeft geleden door de aanwezigheid van spijkers in de verharding, wat heeft geleid tot meerdere lekke banden. Vink betwist de vordering en stelt dat er geen koopovereenkomst is gesloten, aangezien [A] niets heeft betaald voor de verbrandingsresten. De kantonrechter oordeelt dat de overeenkomst tussen partijen moet worden gekwalificeerd als een schenkingsovereenkomst, omdat er geen betaling heeft plaatsgevonden. De kantonrechter houdt verdere beslissingen aan en verwijst de zaak naar de rolzitting voor nadere uitlatingen van partijen. De zaak is complex, met vragen over de kwalificatie van de overeenkomst en de verantwoordelijkheden van beide partijen. De uitspraak benadrukt de noodzaak van duidelijke afspraken en de gevolgen van het niet nakomen daarvan in civiele zaken.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND
Afdeling Privaatrecht
Locatie Leeuwarden
zaak-/rolnummer: 399065 \ CV EXPL 12-5110
vonnis van de kantonrechter d.d. 22 maart 2013
inzake
[A],
wonende te [plaats],
[B],
wonende te [plaats],
eisers,
gemachtigde: mr. C.S.G. de Lange,
tegen
De besloten vennootschap
TUINBOUWBEDRIJF VINK SION B.V.,
gevestigd te Beetgum,
gedaagde,
gemachtigde: Avéro Achmea,
Partijen zullen hierna gezamenlijk en enkelvoudig [A] en Vink worden genoemd.
Procesverloop
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het vonnis van 24 augustus 2012
- de akte van depot
- de akte tot overlegging van producties
- het proces-verbaal van comparitie van partijen
- de aantekeningen ten behoeve van de comparitie van partijen met producties
- de brief met verzoek om aanpassing proces-verbaal
- de akte na comparitie van partijen zijdens Vink
- de antwoordakte zijdens [A].
1.2. De Wet herziening gerechtelijke kaart is op 1 januari 2013 in werking getreden. De rechtbanken Assen, Groningen en Leeuwarden vormen met ingang van die datum tezamen de nieuwe rechtbank Noord-Nederland. Het rechtsgebied van deze rechtbank beslaat de provincies Drenthe, Fryslân en Groningen. De zaak wordt daarom verder behandeld en beslist door de rechtbank Noord-Nederland.
1.3. Ten slotte is vonnis bepaald.
Motivering
De feiten
2.1. In deze procedure kan van de volgende vaststaande feiten worden uitgegaan. [A] en de directeur van Vink zijn kennissen. Vink exploiteert een tuinbouwbedrijf en beschikt over een houtgestookte kasverwarmingsinstallatie. Deze installatie produceert als verbrandingsresten as en/of slakken. Vink heeft deze verbrandingsresten op haar bedrijf als padverharding gebruikt.
2.2. De woning van [A] is door middel van een ongeveer 200 meter lange oprit verbonden met de openbare weg. In 2009 is tussen partijen overeengekomen dat Vink om niet verbrandingsresten aan [A] ter beschikking zou stellen om de oprit van [A] mee te verharden. De kosten van transport en het aanbrengen op de oprit zijn door [A] betaald. In december 2009 en in mei 2010 is de verharding aangebracht.
Het standpunt van [A]
3.1. [A] vordert een verklaring voor recht dat de afgeleverde as niet voldeed aan het bijzonder gebruik dat bij de overeenkomst was voorzien. Verder vordert hij schadevergoeding groot € 4.287,95, te vermeerderen met wettelijke rente, en herstelkosten nader op te maken bij staat, alsmede de proceskosten, waaronder nakosten.
3.2. [A] stelt dat hij enige tijd na het aanbrengen van de verhardingslaag constateerde dat zijn auto's onverklaarbaar vaak last hadden van lekke banden. Het garagebedrijf trof steeds weer roestige spijkers aan in de banden. Op 16 augustus 2011 trof hij bij toeval een spijker aan op zijn oprit. Bij een eerste vluchtige inspectie van de oprit trof hij nog meer roestige spijkers aan die leken op de spijkers die in de banden waren aangetroffen. [A] heeft nog die zelfde dag een metaaldetector gehuurd en de oprit gecontroleerd. Het bleek dat deze vol zat met metaal en spijkers en [A] heeft die dag 4 kilogram roestige, verbrande spijkers en metaal in de oprit aangetroffen.
3.3. [A] stelt zich op het standpunt dat partijen een koopovereenkomst zijn aangegaan en stelt onder verwijzing naar de artikelen 7:17 BW en 7:21 BW dat Vink toerekenbaar tekort is geschoten in de nakoming daarvan doordat zij ongeschikte wegverharding heeft geleverd. Vink had [A] moeten informeren over haar kennis omtrent de aanwezigheid van metaal in de verbrandingsresten en door dit niet te doen en vervolgens de verbrandingsresten te leveren heeft Vink verwijtbaar gehandeld. Subsidiair is [A] van mening dat op grond van de verkeersopvattingen een tekortkoming bestaande uit een gebrek in een verkocht product voor rekening van de verkoper komt. Vink heeft de verbrandingsresten aangeprezen als zeer geschikt voor wegverharding en zij wist dat de verbrandingsresten zouden worden aangewend voor de verharding van het pad van [A], alsmede dat [A] de verbrandingsresten alleen zou willen gebruiken als wegverharding indien deze daarvoor geschikt was. Vink heeft nooit aangegeven dat de verbrandingsresten vervuild zouden kunnen zijn met spijkers. Zij heeft aanvankelijk gezegd dat er alleen hout van natuurlijke oorsprong werd verbrand. [A] is er pas in augustus 2012 achter gekomen dat er ook sloophout werd verbrand. De leverancier die het hout aan Vink heeft geleverd bevestigt dat er zich metaal in het hout kan bevinden.
3.4. De spijkers zijn afkomstig uit de door Vink geleverde verbrandingsresten; voor een andere herkomst is echter geen plausibele reden. Het feit dat de spijkers ook aan de verbrandingsslakken kleven ondersteunt die constatering.
3.5. [A] stelt verder dat hij ter voorkoming van verdere lekke banden tijdelijk een lading zand en leem over de oprit heeft laten uitstorten, maar dat is niet afdoende. In oktober 2012 heeft hij al weer een lekke band gehad. De verbrandingsresten moeten worden verwijderd en de kosten daarvan dienen voor rekening van Vink te komen. [A] vordert verder vergoeding van de schade die hij heeft opgelopen als gevolg van alle bandenreparaties.
Het standpunt van Vink
4.1. Vink betwist de vordering. Zij betwist dat zij de verbrandingsresten als zijnde zeer geschikt als wegverharding heeft aangeprezen. Tijdens een gesprek is slechts aan de orde gekomen dat [A] zocht naar een middel om zijn oprit te verharden en de directeur van Vink heeft toen het bij het bedrijf met verbrandingsresten verharde pad getoond. Dit pad functioneert naar tevredenheid en [A] constateerde dat de verbrandingsresten geschikt waren voor zijn oprit. Partijen zijn overeen gekomen dat [A] om niet verbrandingsresten mocht hebben. Vink heeft daarbij te kennen gegeven dat de afname van de verbrandingsresten voor rekening en risico van [A] zou blijven. Normaliter moet Vink € 12,-- per ton aan een loonbedrijf betalen voor de afvoer van de verbrandingsresten. De hoeveelheid die [A] heeft afgenomen is niet gewogen, maar heeft voor Vink geen aanzienlijke besparing opgeleverd.
4.2. Vink is van mening dat er tussen partijen geen koopovereenkomst is gesloten omdat [A] niets heeft betaald voor de verbrandingsresten. Vink stelt verder dat zij geen leverancier van verbrandingsresten is. Vink betwist hiermee het door [A] gestelde beroep op de artikelen 7:17 BW en 7:21 BW. Er is naar de mening van Vink ook geen sprake van een overeenkomst tot het leveren van wegverharding. De beslissing om de verbrandingsresten zonder nader onderzoek aan te wenden ten behoeve van de verharding van de oprit valt onder de verantwoordelijkheid van [A]. Op Vink rustte geen onderzoeksplicht en geen waarschuwingsplicht. Vink heeft de verbrandingsresten ook nooit aan derden ter beschikking gesteld en kon slechts uitgaan van de eigen ervaring.
4.3. [A] heeft volgens Vink verder onvoldoende aannemelijk gemaakt dat de door hem getoonde spijkers afkomstig zijn uit de verbrandingsresten en Vink betwist dat ook. Vink is er niet bij geweest toen de spijkers zijn verzameld. Het is mogelijk dat de spijkers door toedoen van het loonbedrijf dat de verbrandingsresten heeft aangebracht in de oprit zijn gekomen. Er kan zich tussen het moment van aanbrengen van de verhardingslaag en het moment van ontdekken van spijkers van alles hebben voorgedaan.
4.4. Verder is het garagebedrijf dat [A] inschakelde pas na de ontdekking van de spijkers op de facturen melding gaan maken van spijkers. Vink betwist dat de door [A] gestelde bandenschade is veroorzaakt door de verbrandingsresten. [A] heeft verder verklaard dat er zich na het aanbrengen van een zand/leemlaag geen lekke banden meer hebben voorgedaan en het volledig verwijderen van de laag verbrandingsresten is dus niet nodig.
De beoordeling van het geschil
5.1. De kantonrechter oordeelt als volgt. Vink heeft betwist dat de oprit van [A] vol zou hebben gelegen met spijkers en als dit wel het geval is geweest, dat deze spijkers niet afkomstig waren uit de verbrandingsresten die Vink aan [A] heeft geleverd. De kantonrechter is ten aanzien hiervan van oordeel dat niettegenstaande het verweer van Vink voldoende is komen vast te staan dat de verbrandingsresten de vervuiling met ijzer, zoals door [A] is gesteld, bevatten. De kantonrechter komt tot dit oordeel op grond van hetgeen door [A] is gesteld omtrent de grote hoeveelheid lekke banden waarmee hij werd geconfronteerd, zijn bevindingen op 16 augustus 2011 en de erkenning van Vink dat de verbrandingsresten metaaldelen kunnen bevatten. Voorts bevat een aantal van de door [A] ter griffie gedeponeerde slakresten, waarvan door Vink niet is betwist dat zij tot de door haar geleverde verbrandingsresten behoren, sporen van bruine roest en ijzer, hetgeen naar het oordeel van de kantonrechter duidt op de aanwezigheid van ijzer. Vink heeft hier met haar blote betwisting onvoldoende tegenovergesteld. Zij stelt weliswaar dat noch zij, noch de door haar aansprakelijkheidsverzekeraar ingeschakelde expert spijkers in de oprit heeft aangetroffen, niet gebleken is echter dat Vink daarnaar onderzoek heeft gedaan en ook uit het rapport van de schade-expert blijkt niet dat deze de oprit zelf heeft onderzocht.
5.2. Ervan uitgaande dat de door Vink geleverde verbrandingsresten onder meer spijkers bevatten dient naar het oordeel van de kantonrechter te worden nagegaan hoe de verhouding tussen partijen die heeft geleid tot het leveren van de verbrandingsresten dient te worden gekwalificeerd. Immers kan pas op basis van de aan die kwalificatie verbonden rechtsgevolgen verder worden geoordeeld.
5.3. [A] heeft zich beroepen op een koopovereenkomst, maar Vink heeft dat naar het oordeel van de kantonrechter op goede gronden betwist. Vast staat dat [A] niet voor de verbrandingsresten heeft betaald. Gelet op de in artikel 7:1 BW gegeven definitie van een koopovereenkomst dient deze overeenkomst daarom niet als koopovereenkomst te worden aangemerkt. Dit brengt met zich mee dat de rechtsgevolgen van een zodanige overeenkomst, in dit geval de artikelen 7:17 BW en 7:21 BW, waarop [A] zich heeft beroepen, ook niet kunnen intreden.
5.4. Naar het oordeel van de kantonrechter dient de overeenkomst tussen partijen gelet op de gestelde kenmerken ervan te worden aangemerkt als een schenkingsovereenkomst, zoals bedoeld in artikel 7:175 BW. Naar het oordeel van de kantonrechter is Vink door het enkele afstaan van de tot haar vermogen behorende partij verbrandingsresten aan [A] verarmd en is [A] daarmee verrijkt. Dat Vink moet betalen voor de afvoer van de verbrandingsresten door een loonbedrijf doet daar niet aan af nu deze vergoeding in de eerste plaats ziet op een vergoeding van, dan wel tegemoetkoming in de transportkosten.
5.5. In verband met de beoordeling van de vordering van [A] is dan van belang het bepaalde in artikel 7:183 BW. Partijen hebben zich hierover bij hun standpuntbepaling niet specifiek uitgelaten. De kantonrechter is van oordeel dat zij daartoe, alvorens eindvonnis kan worden gewezen, in de gelegenheid moeten worden gesteld. De zaak zal daartoe naar de rol worden verwezen.
Beslissing
De kantonrechter:
verwijst de zaak naar de rolzitting van vrijdag 5 april 2013 voor akte uitlating aan de zijde van [A] inzake hetgeen hiervoor is overwogen in rechtsoverwegingen 5.4. en 5.5., waarna Vink zich veertien dagen nadien zal kunnen uitlaten;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Aldus gewezen door mr. T.K. Hoogslag, kantonrechter, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 22 maart 2013 in tegenwoordigheid van de griffier.
c 184