ECLI:NL:RBNNE:2013:CA4031

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
24 mei 2013
Publicatiedatum
22 juni 2013
Zaaknummer
399065 / CV EXPL 12-5110
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aansprakelijkheid van schenker voor gebreken in geschonken verbrandingsresten

In deze zaak, die voor de Rechtbank Noord-Nederland werd behandeld, hebben eisers [A] en [B] een vordering ingesteld tegen de besloten vennootschap Tuinbouwbedrijf Vink Sion B.V. De kern van het geschil betreft de rechtsverhouding tussen partijen met betrekking tot de door Vink geleverde verbrandingsresten, die door de kantonrechter als een schenkingsovereenkomst zijn gekwalificeerd. De procedure volgde op een tussenvonnis van 22 maart 2013, waarin de kantonrechter al had geoordeeld dat de rechtsverhouding als een schenking moest worden beschouwd. Dit oordeel werd door de kantonrechter als een eindoordeel aangemerkt, waardoor verdere argumenten van Vink in de akte na tussenvonnis niet meer in overweging werden genomen.

De kantonrechter heeft zich vervolgens gebogen over de aansprakelijkheid van de schenker, zoals vastgelegd in artikel 7:183 van het Burgerlijk Wetboek. Dit artikel stelt dat een schenker alleen aansprakelijk is voor gebreken in het geschonken goed als hij deze niet heeft opgegeven, terwijl de begiftigde deze gebreken niet kon ontdekken. De kantonrechter concludeerde dat niet aan alle vereisten was voldaan. Er was onvoldoende bewijs dat Vink op de hoogte was van de gebreken in de verbrandingsresten, en [A] had niet voldoende aangetoond dat hij de gebreken bij aflevering niet had kunnen ontdekken.

Uiteindelijk leidde dit tot de afwijzing van de vordering van [A]. De kantonrechter oordeelde dat [A] als de in het ongelijk gestelde partij moest worden veroordeeld in de proceskosten, die aan de zijde van Vink op € 600,00 werden begroot. Het vonnis werd uitgesproken op 24 mei 2013 door mr. T.K. Hoogslag, kantonrechter, en is uitvoerbaar bij voorraad.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND
Afdeling Privaatrecht
Locatie Leeuwarden
zaak-/rolnummer: 399065 \ CV EXPL 12-5110
vonnis van de kantonrechter d.d. 24 mei 2013
inzake
[A],
wonende te [plaats],
[B],
wonende te [plaats],
eisers,
gemachtigde: mr. C.S.G. de Lange,
tegen
De besloten vennootschap
TUINBOUWBEDRIJF VINK SION B.V.,
gevestigd te Beetgum,
gedaagde,
gemachtigde: mr. E.H. Verheij, Avéro Achmea,
Partijen zullen hierna [A] en Vink worden genoemd.
Procesverloop
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 22 maart 2013
- de akte nam tussenvonnis namens [A]
- de akte na tussenvonnis namens Vink.
1.2. Ten slotte is vonnis bepaald.
Motivering
De verder beoordeling van het geschil
2.1. De kantonrechter heeft opnieuw kennis genomen van de stukken. Bij vonnis van 22 maart 2013 heeft de kantonrechter geoordeeld dat de rechtsverhouding tussen partijen met betrekking tot de door Vink aan [A] geleverde verbrandingsresten als een schenkingsovereenkomst moet worden gekwalificeerd. Gelet op het aldus gegeven oordeel, dat als een eindoordeel moet worden beschouwd, zal de kantonrechter voorbijgaan aan hetgeen daartegen door Vink nog bij de akte na tussenvonnis is aangevoerd.
2.2. Partijen hebben zich nog uitgelaten omtrent het bepaalde in artikel 7:183 BW in relatie met het onderhavige geschil. Artikel 7:183 BW luidt:
1. Een schenker is voor gebreken in het recht of voor feitelijke gebreken alleen aansprakelijk, wanneer hij deze niet heeft opgegeven ofschoon zij hem bekend waren, en de begiftigde deze gebreken niet ter gelegenheid van de aflevering van het geschonken goed had kunnen ontdekken.
2. Deze aansprakelijkheid strekt zich, behoudens in het geval van bedrog, niet uit tot schade geleden ten aanzien van het geschonken goed zelf.
2.3. De schenker is op grond van deze bepaling aansprakelijk voor juridische en feitelijke gebreken indien hij, zoals ook door [A] is aangegeven, wist van de gebreken èn de gebreken niet heeft opgegeven èn de begiftigde de gebreken niet ter gelegenheid van de aflevering had kunnen ontdekken.
2.4. Naar het oordeel van de kantonrechter is in het onderhavige geval niet voldaan aan al deze drie vereisten, althans is dat onvoldoende komen vast te staan. Daartoe is het navolgende redegevend.
2.5. Anders dan kennelijk door [A] is begrepen heeft de kantonrechter met door hem aangehaalde passage uit het vonnis van 22 maart 2013: "De kantonrechter komt tot dit oordeel op grond van hetgeen door [A] is gesteld omtrent de grote hoeveelheid lekke banden waarmee hij werd geconfronteerd, zijn bevindingen op 16 augustus 2011 en de erkenning van Vink dat de verbrandingsresten metaaldelen kunnen bevatten." niet tot uitdrukking gebracht dat als vaststaand feit kan worden aangenomen dat Vink wist dat de aan [A] geleverde partij verbrandingsresten metaaldelen bevatte, doch enkel dat, zoals in de zin daarvoor in de voornoemde uitspraak is aangegeven, voldoende is komen vast te staan dat het geleverde metaalresten bevatte. Dat Vink heeft erkend dat er zich metaalresten in de verbrandingsresten kunnen bevinden is ook niet toereikend om als voldoende vaststaand te kunnen aannemen dat zij ook wist dat zulks ten aanzien van de aan [A] geleverde partij het geval was. [A] heeft onvoldoende gesteld om tot dat laatste te kunnen oordelen.
2.6. Bij het voorgaande komt nog dat artikel 183 lid 1 BW betrekking heeft op een gebrek en de wetenschap daaromtrent. De kantonrechter is van oordeel dat het begrip gebrek in die zin subjectief is dat, toegespitst op het onderhavige geval, niet elke aanwezigheid van metaaldelen in de verbrandingsresten als zodanig moet worden aangemerkt maar, slechts de aanwezigheid van die metaaldelen die door bijvoorbeeld hun vorm of scherpte schade te weeg hebben kunnen brengen. [A] heeft onvoldoende gemotiveerd gesteld dat Vink juist van de aanwezigheid daarvan op de hoogte was.
2.7. Verder staat onvoldoende vast dat [A] het gebrek bij de aflevering niet had kunnen ontdekken. [A] heeft verklaard dat hij bij de aanleg van de oprit aanwezig is geweest, maar toen niets heeft kunnen zien wat ijzerresten betreft. Wat [A] bij de aflevering precies heeft gedaan en of hij bijvoorbeeld nog enige vorm van controle heeft uitgevoerd is door hem niet duidelijk gemaakt en dat draagt er aan bij dat hij met enkel de stelling dat het praktisch onmogelijk was om het gebrek bij aflevering te ontdekken, waarmee hij kennelijk heeft willen stellen dat hij het gebrek op dat moment niet had kunnen ontdekken, dit 'niet hebben kunnen' onvoldoende heeft onderbouwd. Dat hij later pas met behulp van een metaaldetector metaal heeft gevonden doet daar niet aan af nu de situatie op het moment dat de verbrandingsresten in de vorm van min of meer losse sintels werden geleverd zich onderscheidt van de latere situatie waarbij de verbrandingsresten waren aangebracht op het pad en waren ingereden.
2.8. Het voorgaande leidt tot het oordeel dat de vordering van [A] als zijnde ongegrond zal worden afgewezen.
2.9. [A] zal als de in het ongelijk te stellen partij worden veroordeeld in de proceskosten. De proceskosten aan de zijde van Vink worden begroot op € 600,00 (3 punten x tarief € 200,00, waarbij de aktes na comparitie en na tussenvonnis elk zijn gewaardeerd op een half punt) vanwege salaris gemachtigde.
Beslissing
De kantonrechter:
wijst de vordering van [A] af;
veroordeelt [A] in de kosten van deze procedure, tot op heden aan de zijde van Vink begroot op € 600,00;
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
Aldus gewezen door mr. T.K. Hoogslag, kantonrechter, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 24 mei 2013 in tegenwoordigheid van de griffier.
c 184