ECLI:NL:RBNNE:2013:CA3945

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
5 juni 2013
Publicatiedatum
22 juni 2013
Zaaknummer
124113 HA ZA 12-380
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorschot schadevergoeding in aannemingsovereenkomst met gebreken aan woning

In deze zaak, die voor de Rechtbank Noord-Nederland is behandeld, gaat het om een geschil tussen [C] en [D] over een aannemingsovereenkomst voor de bouw van een woning. [C] heeft [D] in 2007 ingehuurd om een woning te bouwen voor een aanneemsom van € 205.000,00. De woning is op 22 september 2008 opgeleverd, maar na de verkoop aan [G] in juni 2009 zijn er diverse gebreken aan de woning geconstateerd. [G] heeft [C] gedagvaard wegens non-conformiteit, wat heeft geleid tot een vordering van [C] tegen [D] voor schadevergoeding. In het incident vordert [C] een voorschot op de schadevergoeding van € 100.000,00, omdat hij stelt dat [D] toerekenbaar tekortgeschoten is in de nakoming van de aannemingsovereenkomst.

De rechtbank heeft in haar vonnis van 5 juni 2013 geoordeeld dat [C] voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat er gebreken zijn aan de woning die voortvloeien uit uitvoeringsfouten van [D]. De rechtbank heeft vastgesteld dat de woning niet voldoet aan de eisen van goed en deugdelijk werk. Gezien het hoge restitutierisico heeft de rechtbank besloten dat [D] een voorschot van € 20.000,00 aan [C] moet betalen. De rechtbank heeft daarbij overwogen dat de belangen van [C] bij het verkrijgen van een voorschot zwaarder wegen dan de belangen van [D]. De zaak zal op 24 juli 2013 weer op de rol komen voor conclusie van antwoord.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK NOORD-NEDERLAND
Afdeling privaatrecht
Locatie Leeuwarden
zaaknummer / rolnummer: C/17/124113 / HA ZA 12-380
Vonnis in incident van 5 juni 2013
in de zaak van
1. [A],
wonende te [woonplaats],
2. [B],
wonende te [woonplaats],
eisers in de hoofdzaak,
eisers in het incident,
advocaat mr. W.S. Santema te Sneek,
tegen
[D], h.o.d.n. [D],
wonende te [woonplaats],
gedaagde in de hoofdzaak,
verweerder in het incident,
advocaat mr. I. Grijpma te Leeuwarden.
Partijen zullen hierna [C] en [D] genoemd worden.
1. De procedure
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding tevens houdende de incidentele vordering tot het treffen van een voorlopige voorziening
- de incidentele conclusie van antwoord.
1.2. Ten slotte is vonnis bepaald in het incident.
2. De feiten
2.1. [D] exploiteerde ten tijde van de voor dit geding van belang zijnde periode een bouwbedrijf in de vorm van een eenmanszaak.
2.2. [C] heeft in augustus 2007 een overeenkomst van aanneming van werk gesloten met [D]. Op grond van deze overeenkomst heeft [D] de verplichting op zich genomen om voor een aanneemsom van € 205.000,00 een woning voor [C] te bouwen op het perceel, plaatselijk bekend [straat] te [plaatsnaam]. Het ontwerp van de woning is in opdracht van [C] vervaardigd door Van Lune Architecten. [D] heeft aan de hand van deze tekeningen een technisch ontwerp vervaardigd.
2.3. In juli 2008 heeft [C] de op dat moment nog in aanbouw zijnde woning verkocht aan [E] en [F] (verder: [G]).
2.4. [D] heeft de woning op 22 september 2008 opgeleverd. Het werk is toen door [C] aanvaard.
2.5. [C] heeft de woning op 11 juni 2009 aan [G] geleverd. Op de dag vóór de levering is de woning in opdracht van [G] bezichtigd door een medewerker van ingenieursbureau Janssen Wesselink B.V. Van deze opname is een verslag gemaakt, waarin diverse bemerkingen over (mogelijke) gebreken aan de woning worden gemaakt.
2.6. Na de levering heeft [G] nader onderzoek naar de kwaliteit van de woning laten verrichten en ook reeds op onderdelen herstelwerkzaamheden laten uitvoeren. Volgens de door [G] geraadpleegde deskundigen (Dam Dakadvies en Haverkamp Bouwkundig Bureau BV) voldoet de woning in diverse opzichten niet aan de eisen die daaraan volgens hen gesteld mogen worden.
2.7. Vervolgens heeft [G] [C] ten overstaan van de toenmalige rechtbank Leeuwarden (hierna eveneens te noemen: de rechtbank) gedagvaard en (na eisvermeerdering) onder meer gevorderd dat [C] wordt veroordeeld tot betaling van een bedrag van €167.051,00 aan schadevergoeding op grond van non-conformiteit (zaak-/rolnummer 103401 / HA ZA 10-265). [C] heeft zich tegen deze vordering verweerd en tevens een vordering in reconventie ingesteld. Voorts heeft Mook [D] in vrijwaring opgeroepen (zaak-/rolnummer 106526 / HA ZA 10-729). [B] (eiseres sub 2, zowel in de hoofdzaak als in het incident) was, anders dan thans het geval is, bij de vrijwaringsprocedure geen partij.
2.8. Bij (tussen)vonnis van 22 februari 2012 heeft de rechtbank in de procedure tussen [G] en [C] (voor zover hier van belang) beslist dat [C] toerekenbaar tekortgeschoten is in de nakoming van de met [G] gesloten koopovereenkomst en dientengevolge schadeplichtig is tot een bedrag van (in hoofdsom) € 155.225,12, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 1 december 2009 tot de dag van volledige betaling. Het gaat hierbij om de volgende schadeposten: dakbedekking (€ 42.840,00), buitenkozijnen, balkon en garage (€ 106.446,00), binnenhaard (€ 5.049,00) en werkzaamheden [H] (€ 890,00). Voorts zijn de expertisekosten tot een bedrag van € 5.634,00 toewijsbaar geacht, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 24 augustus 2009 tot de dag van volledige betaling. De rechtbank heeft in dit vonnis voorts beslist dat [G] zijn vordering tot vergoeding van lekkageschade (schade aan de piano) bij akte nader diende te onderbouwen. Bij (tussen)vonnis van 3 oktober 2012 heeft de rechtbank beslist dat deze schade (een bedrag van € 1.648,15, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 1 juni 2011) eveneens toewijsbaar is. Tevens is bij dit vonnis beslist dat [C] de proceskosten van [G] aan hem dient te vergoeden, die door de rechtbank zijn vastgesteld op een bedrag van in totaal € 9.631,93. Deze beslissingen zijn vanwege de voortzetting van het debat in reconventie destijds nog niet vastgelegd in een eindvonnis. Deze zaak verkeert thans (opnieuw) in staat van wijzen.
2.9. Bij vonnis van 22 februari 2012 heeft de rechtbank in de vrijwaringszaak tussen Mook en [D] de dagvaarding nietig verklaard omdat hieraan zodanige gebreken kleefden dat deze naar het oordeel van de rechtbank niet meer konden worden hersteld.
2.10. [C] heeft [D] bij dagvaarding van 17 december 2012 opnieuw in rechte betrokken. In de hoofdzaak vordert [C] dat [D] wordt veroordeeld tot betaling aan hem van een bedrag van € 129.299,20, te vermeerderen met kosten en wettelijke rente.
2.11. Tussen Mook en [D] is thans ook een procedure bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden aanhangig, die eveneens (mede) betrekking heeft op de in geding zijnde woning. Dit geschil heeft betrekking op de (beweerde) gebreken aan het dak van de woning. De rechtbank heeft de vordering (in reconventie) van Mook tot vergoeding van schade (ofwel de kosten van het slopen en herstellen van de dakbedekking) bij vonnis van 28 juli 2010 afgewezen (zaak-/rolnummer 100841 / HA ZA 09-1075). Mook vordert in deze procedure een bedrag van € 42.840,00.
3. De incidentele vordering en de beoordeling daarvan
3.1. [C] vordert dat de rechtbank een voorlopige voorziening zal treffen voor de duur van het geding en wel in die zin dat [D], bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad, zal worden veroordeeld tot betaling van een voorschot op de in de hoofdzaak gevorderde schadevergoeding, bestaande uit een bedrag van € 100.000,00, met veroordeling van [D] in de kosten van het incident. [D] voert verweer. Op de stellingen en verweren van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
3.2. [C] heeft naar het oordeel van de rechtbank voldoende processueel belang bij de incidentele vordering. De gevraagde voorlopige voorziening hangt samen met de hoofdvordering en is gericht op een voorziening die voor de duur van de aanhangige bodemprocedure kan worden gegeven. Derhalve moet worden beoordeeld of een afweging van de materiële belangen van partijen de gevorderde ordemaatregel rechtvaardigt. Bij een voorziening in de vorm van betaling van een geldsom is dat in verband met het restitutierisico meestal alleen het geval indien de vordering tot het beloop van het gevorderde voorschot reeds voldoende vaststaat dan wel op eenvoudige wijze kan worden vastgesteld.
3.3. [C] legt aan de vordering(en) jegens [D] ten grondslag dat [D] toerekenbaar tekortgeschoten is in de nakoming van de verplichtingen uit hoofde van de overeenkomst van aanneming van werk. Volgens [C] voldoet de woning niet aan de eisen van goed en deugdelijk werk en vertoont de woning zodanige gebreken dat deze niet geschikt kan worden geacht voor normaal gebruik. Dit volgt volgens [C] uit de in opdracht van [G] opgestelde deskundigenrapporten, die door de rechtbank redengevend zijn geacht voor toewijzing van (vrijwel) alle vorderingen die [G] jegens [C] heeft ingesteld. Uit deze rapportages volgt dat [D] zijn werkzaamheden niet deugdelijk heeft verricht. [D] dient dan ook de schade te vergoeden, die [C] lijdt nu de rechtbank hem aansprakelijk heeft geacht voor de schade van [G], aldus nog steeds [C] Nu bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden reeds een procedure aanhangig is over de kosten die gemoeid zijn met het slopen en herstellen van de dakbedekking, vordert [C] in de hoofdzaak uitsluitend schadevergoeding die verband houdt met de kosten van herstel voor:
a. de gebreken aan de buitenkozijnen;
b. de gebreken aan het balkon, de garagedeur en de gevelbekleding;
c. de open haard;
d. overige herstelwerkzaamheden.
3.4. [D] heeft gemotiveerd verweer gevoerd. Alvorens nader in te gaan op de stellingen van [C] en de verweren van [D] overweegt de rechtbank het volgende.
3.4.1. Nu [C] heeft gesteld dat executie door [G] van het tegen [C] te wijzen vonnis zal leiden tot zijn faillissement, moet het er op grond van de eigen stellingen van [C] voor worden gehouden dat het restitutierisico in deze zaak zeer groot is. Dit brengt mee dat de vordering in de hoofdzaak voldoende moet vaststaan wil thans reeds een voorschot hierop kunnen worden toegekend.
3.4.2. Zoals ook reeds door haar is overwogen in haar vonnis van 22 februari 2012 in het eerdere geschil tussen Mook en [D], brengt de enkele omstandigheid dat [C] op grond van non-conformiteit aansprakelijk wordt geacht voor de schade van [G] niet zonder meer mee dat [D] jegens [C] aansprakelijk is wegens toerekenbaar tekortschieten in zijn verplichtingen op grond van de aannemingsovereenkomst (zie rechtsoverweging 5.77.). Er is immers sprake van verschillende rechtsverhoudingen en verschillende grondslagen. Bovendien heeft te gelden dat indien [D] aansprakelijk jegens [C] kan worden gehouden, de hoogte van de gevorderde schadevergoeding niet zonder meer gelijk is te stellen aan het bedrag dat [C] aan [G] dient te vergoeden. Het geding tussen [C] en [D] betreft immers een op zichzelf staand debat, waarin verweren tegen de hoogte van de vordering aan de orde kunnen komen, die niet zijn gevoerd in de procedure tussen [G] en [C]
3.5. Voor wat betreft de vraag of [C] voldoende spoedeisend belang heeft bij zijn geldvordering - hetgeen [D] betwist - is de rechtbank van oordeel dat dit voldoende kan worden geacht in het licht van de omstandigheid dat [C] een particulier is die tot betaling van een zeer aanzienlijke geldsom zal worden veroordeeld, met alle mogelijke consequenties van dien. De rechtbank ziet voorts geen aanleiding om gevolgen te verbinden aan de omstandigheid dat [C] eerst geruime tijd na het vonnis van 22 februari 2012 [D] opnieuw heeft gedagvaard en pas in dat kader een voorlopige voorziening heeft verzocht. Het vonnis van 22 februari 2012 betrof immers, voor zover het ging om de procedure tussen [G] en [C], een tussenvonnis, waarin het debat werd voortgezet ten aanzien van een of meer onderdelen van de vorderingen in zowel conventie als in reconventie. Een eindvonnis was op dat moment nog niet op (zeer) korte termijn te verwachten en executie door [G] derhalve ook niet.
3.6. Voor wat betreft de gestelde tekortkomingen als zodanig overweegt de rechtbank als volgt. Hierbij wordt vooropgesteld dat in dit geding vaststaat dat het bestek is opgesteld door een door [C] ingeschakelde architect. Voor zover de (beweerde) gebreken verband houden met fouten in het bestek - hetgeen volgens [D] op onderdelen het geval is - is [D] daarvoor niet aansprakelijk, tenzij het bestek fouten bevatte die [D] kende of redelijkerwijs behoorde te kennen. In dat geval behoorde [D] [C] hiervoor te waarschuwen. De rechtbank is van oordeel dat in het kader van het debat in het incident onvoldoende is uitgekristalliseerd in hoeverre sprake is van ontwerpfouten ten aanzien van de posten waar het in dit geding om gaat en zo ja, in hoeverre in dit verband sprake was van voor [D] (redelijkerwijs) kenbare fouten. Het toewijzen van een voorschot reeds vanwege schending van de waarschuwingsplicht is dan ook niet aan de orde omdat de vordering in zoverre onvoldoende vaststaat. Overigens kan worden vastgesteld dat [C] de vordering ook niet zozeer baseert op schending van de waarschuwingsplicht, maar stelt dat de tekortkomingen vooral samenhangen met de wijze van uitvoering door [D] van de door het bestek voorgeschreven werkzaamheden.
3.7. Voorts wordt op voorhand overwogen dat de woning op 22 september 2008 door [D] is opgeleverd en dat het werk toen door [C] is aanvaard. Dit brengt mee dat [D] is ontslagen van aansprakelijkheid voor gebreken die [C] op het tijdstip van oplevering redelijkerwijs had moeten ontdekken (art. 7:758 lid 3 BW), zoals [D] - zij het enigszins impliciet - heeft aangevoerd. Nu voor [C] kennelijk voldoende duidelijk was dat [D] dit verweer wenst te voeren - hij is er in de dagvaarding al op ingegaan - zal de rechtbank dit verweer in de beoordeling betrekken.
3.7.1. De rechtbank zal in het kader van de specifieke gebreken ingaan - voor zover het debat daartoe aanleiding geeft - op de vraag in hoeverre het om (beweerde) gebreken gaat die redelijkerwijs ten tijde van de oplevering niet door [C] ontdekt hadden kunnen worden.
a. Gebreken aan de buitenkozijnen
b. Gebreken aan het balkon, de garagedeur en de gevelbekleding
3.8. [D] heeft niet betwist dat deze werkzaamheden door hem zijn uitgevoerd.
3.8.1. Bouwkundig Bureau Haverkamp (verder: Haverkamp) heeft in een rapportage van 17 november 2009 - voor zover hier van belang - het volgende opgemerkt:
Tijdens de bouwkundige inspectie zijn diverse gebreken aan bovengenoemde woning geconstateerd:
(…)
BALKON:
Géén noodoverlopen aangebracht.
HWA uitloop zit onder de houtenvlonder en is niet controleerbaar en is onmogelijk te ontstoppen.
Aluminium lekdorpels onder de kozijnen hebben veel te weinig afschot.
Aluminium kopschoteltjes van de lekdorpels ontbreken.
Kitwerk tussen kantstuk en lekdorpel is nu al losgetrokken hierdoor ontstaat een capitulaire naad het vocht loopt in de constructie.
Dakopstand tpv kozijnen veel te klein.
Dakbedekking niet hoog genoeg achter de gevelbeschieting aangebracht (staat zelfs gewoon open).
Aanzetting aluminium afdekkers is niet waterdicht water loopt hier in constructie.
ALUMINIUM STRIPPEN RONDOM BUITENKOZIJNEN:
Verstek hoeken aluminium profielen rondom kozijnen zijn niet waterdicht, hier trekt vocht in de constructie.
Tpv. de onderkant van alle staande aluminium profielen deugt het detail niet het water dat achter in de sponning naar beneden loopt onderaan in de constructie.
Aluminium strippen onder het overdekte terras zijn te kort uitgevoerd en sluiten niet aan op de aluminium lekdorpel.
Naad tussen de aluminium strippen en kozijnen, zowel vertikaal als horizontaal is te klein en is nu een capitulaire naad die vocht aantrekt tot in de constructie.
LOODAFDICHTING OP BUITENKOZIJNEN:
Alle lood is te kort afgesneden hierdoor ontstaat een capitulaire naad tussen lood en kozijn dit trekt vol water (als je het lood aandrukt komt het water er onderuit lopen)
Hoekverbinding lood op kozijnen is niet waterdicht.
Lengte aanzettingen lood op kozijnen is niet waterdicht.
BUITENKOZIJNEN:
Hoekverbindingen buitenkozijnen zijn niet waterdicht, optrekkend vocht is nu al duidelijk zichtbaar.
Er zitten veel scheuren in het hout die vocht aantrekken.
Buitenhoekverbindingen zijn al helemaal losgetrokken het zijn nu de capitulaire naden die het vocht aantrekken.
Kopse hout bij hoekverbindingen buitenkozijnen is overal zichtbaar hier trekt het vocht nu al in.
Er is één kozijn verbinding in de achtergevel die staat wel 4 mm. open de deuvel van de verbinding is zelfs zichtbaar.
Er is een bovendorpel die over de hele lengte om de 250 mm. scheurvorming vertoont.
Er is een onderdorpel over een lengte van 250 mm. volledig gescheurd de naad staat vol water.
Kantstukken tpv. overdekt terras zijn veel te kort de vulstukjes rotten nu al weg.
GARAGE DEUREN:
Detail tpv. bovendorpel van de garagedeuren deugt niet, het lekdorpelprofiel ontbreekt hier.
De herstel kosten voor het oplossen van de gebreken vind u in bijgevoegde kostenraming.
In het rapport wordt niets vermeld over een gebrek dat aan de gevelbekleding kleeft, maar er wordt wel aangegeven dat voor het herstel van de geconstateerde gebreken vrijwel alle gevelbekleding verwijderd moet worden. De gevelbekleding is met spijkers vastgezet en deze zal daarom bij het verwijderen zodanig beschadigen dat nieuwe gevelbekleding moet worden aangebracht.
3.8.2. De rechtbank tekent hierbij aan dat [D] heeft opgemerkt dat nergens uit blijkt dat dit rapport door Haverkamp is opgesteld. De rechtbank verwerpt dit verweer evenwel als zijnde te vaag. Naar haar voorlopig oordeel kan er van worden uitgegaan dat het rapport door Haverkamp (althans door een deskundige) is opgesteld, ook al is het rapport niet op briefpapier van Haverkamp afgedrukt. Door de wijze van opstelling van het rapport en de daarbij gevoegde berekeningen is in ieder geval voldoende aannemelijk dat het door een ter zake deskundige persoon is geschreven. Dat het rapport niet door een onafhankelijk deskundige is opgesteld is in zoverre juist dat het in de relatie [G]-[C] een partijrapportage betrof. Voorts staat vast dat noch [C], noch [D] bij de totstandkoming van dit rapport betrokken zijn geweest. Dat neemt niet weg dat [C] thans zijn vordering jegens [D] mede op deze rapportage wenst te baseren. Voor zover hij de verwijten aan [D] hiermee voldoende heeft onderbouwd is het vervolgens aan [D] om de beweerde tekortkomingen gemotiveerd te betwisten. In het geval dat gebeurt ligt het in de lijn der verwachting dat - indien ter zake dienend - in de hoofdzaak een deskundigenrapport en/of een bewijsopdracht wordt verstrekt. In het kader van dit incident is hiervoor echter geen plaats en gaat het er slechts om of [C] de tekortkomingen en de hoogte van de schade voldoende aannemelijk heeft gemaakt, waarbij mede van belang is of [D] ten aanzien van de verschillende beweerde tekortkomingen voldoende gemotiveerd verweer heeft gevoerd.
3.8.3. De rechtbank is voorlopig van oordeel dat [C] met de overlegging van het rapport van Haverkamp (dat tevens een uitgebreide fotorapportage bevat) en zijn toelichting daarop in de dagvaarding voldoende heeft onderbouwd dat de in geding zijnde woning ten aanzien van de hier aan de orde zijnde punten als zodanig diverse gebreken kent. [D] heeft dat in het incident op zichzelf bezien ook niet (voldoende gemotiveerd) betwist.
3.8.4. De rechtbank kan [C] voorts voorshands volgen in zijn stelling dat in ieder geval een deel van de door Haverkamp geconstateerde gebreken samenhangen met de wijze van uitvoering en niet zozeer het gevolg zijn van mogelijke fouten in het bestek. Het gaat volgens Haverkamp immers ook om zaken als het te kort afsnijden van lood, dakbedekking die open staat, kitwerk dat al los laat, een kozijnverbinding die wel 4 mm. openstaat, etcetera.
3.8.5. Voor wat betreft de vraag of de gemaakte uitvoeringsfouten reeds ten tijde van de oplevering zichtbaar hadden kunnen zijn, stelt de rechtbank vast dat [C] heeft aangevoerd dat dit niet het geval is. Volgens Mook zijn de gebreken pas aan het licht gekomen nadat [G] deskundigen had ingeschakeld. [D] heeft op dit punt in het kader van het incident geen specifieke verweren gevoerd. Bij deze stand van zaken neemt de rechtbank voorlopig dan ook aan dat de gebreken ten tijde van de oplevering voor [C] niet redelijkerwijs kenbaar waren, althans niet alle gebreken waarvoor [C] [D] thans aansprakelijk houdt.
3.8.6. Het vorenstaande brengt mee dat naar het voorlopig oordeel van de rechtbank [D] in ieder geval aansprakelijk is voor de gebreken aan de woning die voortvloeien uit uitvoeringsfouten. In zoverre moet er thans van worden uitgegaan dat het werk van [D] niet voldoet aan de eisen van goed en deugdelijk werk.
c. De binnenhaard
3.9. Volgens [C] blijkt uit door [G] verricht onderzoek, dat is uitgevoerd door kachelspeciaalzaak De Smidse, dat het uit de convectieroosters bij de binnenhaard behoorlijk tocht. Hij verwijst in dit verband naar een brief van 30 november 2009 van De Smidse en citeert daaruit het volgende:
Voor zover zichtbaar gaat de rookgasafvoer van de inbouwhoutkachel (woonkamer) door de buitenmuur dus ook door de spouw naar het schoorsteenkachel. De spouw is ter plaatse van de doorgang niet afdoende geïsoleerd. De tocht lijkt dus te komen uit de spouw, echter is de opbouw (constructie) van de gehele schoorsteen mij niet volledig bekend. Het kan zijn dat door een constructie fout in de opbouw van de schoorsteen de tocht wordt veroorzaakt.
Door de tocht wordt de afvoer van beide haarden (binnen en buiten) dusdanig afgekoeld dat ik adviseer om dit te vervangen voor een DW rookgaskanaal.
[C] heeft de vordering op dit punt enkel onderbouwd door te verwijzen naar dit citaat. De bewuste brief van De Smidse is door hem niet in het geding gebracht. [D] heeft in het incident tot zijn verweer aangevoerd dat uit het rapport van De Smidse niet blijkt op welke grond hij aansprakelijk zou zijn nu er enkel wordt gesproken over een tochtprobleem. Bovendien is het ontwerp van de haard afkomstig van de door [C] ingehuurde architect, aldus [D].
3.9.1. De rechtbank is van oordeel dat op basis van de beperkte informatie in de dagvaarding er op dit moment onvoldoende is gesteld om [D] aansprakelijk te achten voor gebreken die samenhangen met (het inbouwen van) de binnenhaard. Er is dan geen reden om op dit punt een voorschot op schadevergoeding toe te kennen.
d. Overige herstelwerkzaamheden
3.10. [C] heeft met betrekking tot dit onderdeel van de vordering enkel aangevoerd dat [H] te [plaatsnaam] in opdracht van [G] herstelwerkzaamheden aan de woning heeft verricht, die de rechtbank tot een bedrag van
€ 890,12 toewijsbaar heeft geacht. Het gaat in dit verband om de volgende reparatiewerkzaamheden: "woning, badkamer, toiletten kamervloer + plinten plaatsen dorpels". [D] heeft hiertegen ingebracht dat een deel van de desbetreffende werkzaamheden geen betrekking heeft op werk dat door hem is uitgevoerd, dat een deel van de reparaties onnodig was, dat de werkzaamheden conform het bestek zijn uitgevoerd en ten slotte dat het aantal gedeclareerde uren "absurd hoog" is.
3.10.1. De rechtbank is van oordeel dat [C], gelet op de verweren van [D], zijn vordering thans onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt. Ook ten aanzien van dit onderdeel van de vordering zal er derhalve geen voorschot worden toegekend.
De slotsom in het incident
3.11. Gelet op het vorenstaande acht de rechtbank op dit moment alleen aannemelijk dat [C] een vordering op [D] heeft voor zover het om uitvoeringsfouten gaat die verband houden met de werkzaamheden als bedoeld onder a. en b. De rechtbank ziet hierin aanleiding om te bepalen dat [D] een voorschot op schadevergoeding aan [C] zal moeten betalen. Weliswaar heeft [D] nog aangevoerd dat hij door [C] in de gelegenheid moet worden gesteld om zelf de herstelwerkzaamheden uit te voeren, maar nu [C] geen eigenaar meer is van de woning kan dit bezwaarlijk nog van hem worden verlangd. Alle omstandigheden in aanmerking nemend zoals in dit vonnis geschetst, zal de rechtbank [D] veroordelen om een bedrag van € 20.000,00 aan [C] bij wijze van voorschot op schadevergoeding te voldoen. Weliswaar is sprake van een hoog restitutierisico, maar nu [C] de vordering in zoverre voldoende aannemelijk heeft gemaakt, dient het belang van [C] bij het verkrijgen van een voorschot te prevaleren boven de belangen van [D] op dit punt.
3.11.1. Voor wat betreft de hoogte van het voorschot heeft de rechtbank in aanmerking genomen dat volgens Haverkamp met het herstellen van alle door hem geconstateerde gebreken een bedrag van € 106.446,00 is gemoeid. Nu op dit moment enkel voldoende aannemelijk is dat [D] jegens [C] aansprakelijk is voor de schade die is ontstaan door uitvoeringsfouten en [D] bovendien de hoogte van de schadeberekening gemotiveerd betwist, acht de rechtbank het redelijk om [D] (slechts) te veroordelen tot circa eenvijfde van het gevorderde bedrag. [D] heeft weliswaar subsidiair nog aangevoerd dat, als er gebreken zouden zijn, deze hersteld moeten worden conform het bestek in welk geval volgens hem de herstelkosten slechts € 30.725,00 zouden bedragen, maar dit betoog ziet er aan voorbij dat het mede om gevolgschade gaat waarvoor vergoeding wordt gevorderd alsmede om vergoeding voor sloopwerkzaamheden.
3.12. [D] zal als de in het ongelijk te stellen partij in de proceskosten van het incident worden veroordeeld. Deze kosten zullen worden vastgesteld op € 452,00 (1 punt in tarief II).
3. De beslissing
De rechtbank
in het incident
3.1. veroordeelt [D] om aan [C] bij wijze van voorschot op schadevergoeding een bedrag van € 20.000,00 te voldoen;
3.2. veroordeelt [D] in de kosten van het incident, aan de zijde van [C] tot op heden vastgesteld op € 452,00;
3.3. verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
3.4. wijst af het meer of anders gevorderde;
in de hoofdzaak
3.5. bepaalt dat de zaak weer op de rol zal komen van 24 juli 2013 voor conclusie van antwoord.
Dit vonnis is gewezen door mr. C.M. Telman en in het openbaar uitgesproken op 5 juni 2013.?