ECLI:NL:RBNNE:2013:CA3578

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
6 juni 2013
Publicatiedatum
22 juni 2013
Zaaknummer
17/885543-12 VEV
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot doodslag en gewapende overval op goudbus in Leeuwarden

In deze zaak is de verdachte veroordeeld voor poging tot doodslag en poging tot een gewapende overval op een goudbus in Leeuwarden. De feiten vonden plaats op 14 juni 2012, toen de verdachte, gewapend met een pistool, meerdere schoten loste in de richting van twee medewerkers van de goudbus. De rechtbank oordeelde dat er voldoende bewijs was voor één poging tot doodslag, maar niet voor de poging tot doodslag op de tweede medewerker. De rechtbank weegt de ernst van de feiten zwaar, vooral omdat de overval plaatsvond op een drukke locatie, wat leidde tot paniek onder het publiek. De verdachte heeft een gevangenisstraf van zes jaar opgelegd gekregen, waarbij de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals een studieschuld en psychische problemen, ook zijn meegewogen. Daarnaast is de vordering van de benadeelde partij, een van de medewerkers van de goudbus, tot schadevergoeding toegewezen, met een bedrag van € 3.526,-. De rechtbank heeft de verdachte ook verplicht om dit bedrag te betalen, te vermeerderen met wettelijke rente.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND
Afdeling strafrecht
Locatie Leeuwarden
parketnummer 17/880271-12
ter terechtzitting gevoegd parketnummer 17/885543-12
verkort vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d. 6 juni 2013 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1987 te [geboorteplaats],
wonende te [adres],
thans gedetineerd in P.I. Leeuwarden, te Leeuwarden, Holstmeerweg 7.
De rechtbank heeft gelet op het ter terechtzitting gehouden onderzoek van 23 mei 2013.
De verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. M. Lochs, advocaat te Amsterdam.
Tenlastelegging
Aan verdachte is ten laste gelegd
in de zaak met parketnummer 17/880271-12 dat:
1.
hij op of omstreeks 14 juni 2012 te Leeuwarden, (althans) in de gemeente Leeuwarden,ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] van het leven te beroven, met dat opzet meermalen, althans eenmaal, met een pistool, althans een vuurwapen, een kogel/projectiel, in de richting van het lichaam van die [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] heeft afgevuurd/afgeschoten, waarbij die [slachtoffer 1] meermalen, althans eenmaal, (door een kogel/projectiel) in het (boven)lichaam werd geraakt/getroffen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2.
hij op of omstreeks 14 juni 2012 te Leeuwarden, (althans) in de gemeente Leeuwarden, op of aan de openbare weg, te weten de Keidam, althans een openbare weg, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening weg te nemen geld en/of goud, geheel of ten dele toebehorende aan (het bedrijf) de Goud-bus en/of [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), en daarbij die voorgenomen diefstal te doen voorafgaan en/of te doen vergezellen en/of te doen volgen van geweld en/of bedreiging met geweld tegen die [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2], te plegen met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken en/of om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf en/of aan zijn mededader(s) hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, immers is/heeft verdachte tezamen en in vereniging met een of meer van zijn mededader(s), althans alleen,
- gewapend met een pistool, althans vuurwapen, de (toen aldaar aanwezige) Goud-bus binnengegaan en/of
- een plastic tas in de richting van die [slachtoffer 1] gegooid en/of
- die [slachtoffer 1] (schreeuwend) de woorden toegevoegd: "Geld, (geef) geld!", althans (telkens) woorden van gelijke aard of strekking, en/of (daarbij)
- dat/een pistool, althans vuurwapen, op die [slachtoffer 1] gericht en/of gericht gehouden en/of
- buiten die Goud-bus (op de openbare weg, de Keidam,) die [slachtoffer 1] en/of
[slachtoffer 2] (schreeuwend) de woorden toegevoegd: "Geld, (geef) geld!", althans (telkens) woorden van gelijke aard of strekking, en/of (vervolgens)
- dat/een pistool, althans vuurwapen, op die [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] gericht en/of gericht gehouden en/of (vervolgens)
- meermalen, althans eenmaal, met dat/een pistool, althans vuurwapen, een kogel/projectiel in de richting van de/het licha(a)m(en) van die [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] afgevuurd/afgeschoten en/of daarbij die [slachtoffer 1] meermalen, althans eenmaal, in het (boven)lichaam geraakt/getroffen,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid en/of zulks terwijl voornoemd feit zwaar lichamelijk letsel (een of meerdere schotwonden in het (boven)lichaam) voor die [slachtoffer 1] ten gevolge heeft gehad;
3.
hij op of omstreeks 14 juni 2012 te Leeuwarden, (althans) in de gemeente Leeuwarden,
- een wapen van categorie III, te weten een pistool (van het merk FN (Browning), model HP (High Power)), van het kaliber 9 mm, en/of munitie van categorie III, te weten meerdere (voor voornoemd wapen geschikte) centraalvuur kogelpatronen, kaliber 9 mm,
voorhanden heeft gehad;
4.
hij op of omstreeks 14 juni 2012 te Leeuwarden, (althans) in de gemeente Leeuwarden, een wapen van categorie III, te weten een pistool (van het merk FN (Browning), model HP (High Power)), van het kaliber 9 mm, heeft overgedragen aan [medeverdachte 1] en/of [medeverdachte 2];
en in de zaak met parketnummer 17/885543-12 dat:
hij op of omstreeks 31 mei 2012 te Leeuwarden (een) wapen(s) van categorie I onder 7°, te weten een (gasdruk)pistool (van het merk Daisy, model 400, kaliber 4,5 mm), zijnde (een) voorwerp(en) dat/die voor wat betreft zijn/hun vorm en afmetingen een sprekende gelijkenis vertoonde(n) met (een) vuurwapen(s) en/of met (een) voor ontploffing bestemde voorwerp(en) voorhanden heeft gehad.
In de tenlasteleggingen voorkomende schrijffouten of kennelijke misslagen worden verbeterd gelezen. De verdachte is hierdoor niet in zijn belangen geschaad.
Vordering officier van justitie
De officier van justitie heeft ter terechtzitting gevorderd:
- veroordeling voor het in de zaak met parketnummer 17/880271-12 onder 1., 2., 3. en 4. ten laste gelegde en in de zaak met parketnummer 17/885543-12 ten laste gelegde;
- oplegging van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van zes jaren met aftrek van het voorarrest;
- toewijzing van de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1] tot een bedrag van € 3.646,- met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel voor voornoemd bedrag.
Beoordeling van het bewijs
Ten aanzien van het onder 1. ten laste gelegde
De raadsvrouw heeft ter terechtzitting vrijspraak bepleit voor het onder 1. ten laste gelegde. Ze heeft hiertoe primair aangevoerd dat het opzet bij verdachte, ook in voorwaardelijke vorm op het doden van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] ontbrak. Subsidiair heeft zij aangevoerd dat niet kan worden bewezen dat verdachte in de richting van [slachtoffer 2] heeft geschoten.
De rechtbank overweegt hieromtrent het volgende.
Onder 1. wordt verdachte verweten dat hij opzettelijk heeft geprobeerd [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] van het leven te beroven.
Voor het opzet is voorwaardelijk opzet voldoende. Voorwaardelijk opzet op een bepaald gevolg - in casu de dood - is aanwezig indien de verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat dit gevolg zal intreden.
Uit de stukken blijkt dat verdachte tijdens een roofoverval met een pistool meerdere schoten heeft gelost, terwijl zich in zijn nabijheid twee medewerkers van een zogenaamde goudbus bevonden. Het betreft [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2].
[slachtoffer 2] heeft verklaard dat de overvaller zijn pistool beurtelings op hem en zijn collega heeft gericht. Hij stond links van de overvaller en zijn collega stond recht voor de overvaller. Vervolgens begon de overvaller te schieten. Verdachte heeft verklaard dat hij recht voor de bus stond, hij richtte zijn pistool op de man die naar hem toe bleef komen en besloot te schieten. Volgens [slachtoffer 1] stond ook hij voor de bus en heeft hij op een bepaald moment gebukt en is tijdens het bukken, met waarschijnlijk het tweede of derde schot, in zijn rug ter hoogte van zijn schouderblad geraakt. De kogel heeft aan de andere kant van het schouderblad het lichaam van [slachtoffer 1] verlaten. Uit het letselrapport blijkt dat bij een iets andere inslaghoek er letsel aan de in de borstholte gelegen organen als hart en longen kunnen ontstaan wat de dood tot gevolg kon hebben door het falen van de bloedsomloop of ademhaling.
De rechtbank is van oordeel, gelet op de hierboven genoemde gang van zaken, dat er sprake is van een aanmerkelijke kans dat [slachtoffer 1] door het handelen van verdachte zou kunnen komen te overlijden. Gelet op de uiterlijke verschijningsvorm van verdachte zijn handelingen is de rechtbank van oordeel dat verdachte de aanmerkelijke kans dat dit gevolg zou intreden ook bewust heeft aanvaard.
De rechtbank is van oordeel dat uit de stukken onvoldoende kan blijken dat verdachte in de richting van [slachtoffer 2] heeft geschoten. De rechtbank acht derhalve de aanmerkelijke kans dat [slachtoffer 2] kwam te overlijden niet aanwezig en daarom kan ook geen sprake zijn van een bewuste aanvaarding van de aanmerkelijke kans dat dit gevolg zou intreden. De rechtbank zal verdachte derhalve van poging tot doodslag ten opzichte van [slachtoffer 2] vrijspreken.
Ten aanzien van het onder 2. ten laste gelegde
De raadsvrouw heeft ter terechtzitting vrijspraak bepleit voor een deel van het onder 2. ten laste gelegde. Ze heeft gemotiveerd bepleit dat niet kan worden bewezen dat sprake is van het in vereniging plegen van het feit, omdat er geen sprake is van een nauwe en bewuste samenwerking met een ander en dat geen sprake is van zwaar lichamelijk letsel bij [slachtoffer 1] ten gevolge van het feit.
De rechtbank overweegt ten aanzien van het in vereniging plegen van het feit het volgende.
Het in vereniging plegen van een feit vereist een bewuste en nauwe samenwerking. Dit houdt in dat de daders willens en wetens, dus met opzet, intensief samenwerken tot het verrichten van het feit. Indien vaststaat dat iemand actief is betrokken bij de voorbereiding en de organisatie van het feit en zich vervolgens niet van het feit distantieert is het voor het in vereniging plegen niet noodzakelijk dat deze dader uitvoeringshandelingen verricht.
De rechtbank is van oordeel dat uit de stukken niet volgt dat sprake is van een bewuste en nauwe samenwerking tussen verdachte en een ander of anderen, zoals hiervoor is bedoeld. De rechtbank zal verdachte derhalve van de strafverzwarende omstandigheid dat verdachte het feit in vereniging heeft gepleegd vrijspreken.
De rechtbank overweegt ten aanzien van het letsel het volgende.
De rechtbank overweegt dat niet elk letsel van enige ernst of omvang zwaar lichamelijk letsel in juridische zin oplevert. De wetgever heeft in artikel 302 van het Wetboek van Strafrecht de zwaarste categorie verwondingen op het oog gehad. Onder zwaar lichamelijk letsel wordt, gelet op artikel 82 van het Wetboek van Strafrecht, onder meer begrepen ziekte die geen uitzicht op volkomen genezing overlaat of voortdurende ongeschiktheid tot uitoefening van zijn ambts- of beroepsbezigheden. Tevens is volgens de jurisprudentie van de Hoge Raad lichamelijk letsel als zwaar te beschouwen, wanneer dit letsel voldoende ernstig is om naar gewoon spraakgebruik als zodanig te worden aangemerkt. Indicaties die duidelijkheid verschaffen over de vraag of sprake is van zwaar lichamelijk letsel zijn de aard en de ernst van het toegebrachte letsel, de eventuele noodzaak en aard van medisch ingrijpen en het uitzicht op (volledig) herstel.
Uit de stukken blijkt dat ten aanzien van het letsel bij [slachtoffer 1] het volgende is geconstateerd:
Op zijn rug heeft hij twee wonden. Het onderhuids weefsel tussen de wonden was gezwollen en er was sprake van drukpijn. Dit wijst op bloedingen of reactieve vochtophoping in deze weefsels. Het onderhuidsweefsel bestaat op deze locatie van het lichaam vooral uit spierweefsel en eventueel enig vetweefsel. Daar er geen kogels in het lichaam van [slachtoffer 1] zijn aangetroffen mag worden aangenomen dat beide wonden door hetzelfde projectiel zijn veroorzaakt. Bij ongestoorde wondgenezing is volledig herstel op een termijn van twee tot zes weken te verwachten en is geen ander blijvend lestel dan enige littekenvorming te verwachten.
De rechtbank is van oordeel dat deze verwondingen op zichzelf en in combinatie met de te verwachten genezingsduur, in de zin van de wet, niet als zwaar lichamelijk letsel kunnen worden aangemerkt. Verdachte zal derhalve van de strafverzwarende omstandigheid dat het feit zwaar lichamelijk letsel tot gevolg heeft gehad worden vrijgesproken.
Ten aanzien van het onder 4. ten laste gelegde
De raadsvrouw heeft ter terechtzitting vrijspraak bepleit voor het onder 4. ten laste gelegde. Ze heeft gemotiveerd bepleit dat niet kan worden bewezen dat sprake is van overdragen van het vuurwapen, omdat niet kan worden bewezen dat het wapen feitelijk ter hand is gesteld en omdat de verkrijger geen wetenschap van de overdracht had.
De rechtbank overweegt hieromtrent het volgende.
Uit de stukken en het verhandelde ter terechtzitting blijkt dat verdachte het vuurwapen op 14 juni 2012 omstreeks 17.00 uur, tijdens de vlucht na de overval, in de auto van medeverdachte [medeverdachte 1] onder de bijrijdersstoel heeft neergelegd. Deze auto wordt voornamelijk gebruikt door [medeverdachte 1]. Een paar minuten later heeft verdachte de auto verlaten en het wapen in de auto achtergelaten. Hij is vervolgens naar huis gegaan en is daar de rest van de dag gebleven.
Op 15 juni 2012 omstreeks 00.33 uur is [medeverdachte 1] in zijn auto aangehouden. De auto van [medeverdachte 1] is op dat moment inbeslaggenomen en is vervolgens doorzocht. Het wapen is niet in de auto aangetroffen.
Op 15 juni 2012 omstreeks 1.26 uur is medeverdachte [medeverdachte 2] aangehouden. Hij is op 16 juni 2012 omstreeks 17.30 uur heengezonden. Volgens de vriendin van [medeverdachte 2], [naam ], is zij dezelfde dag dat [medeverdachte 2] is vrijgekomen met hem naar de woning aan de [adres 1] gegaan. Zij geeft aan dat [medeverdachte 2] op dat adres stond ingeschreven, maar dat [medeverdachte 1] daar feitelijk woont. Toen [medeverdachte 2] terug kwam uit de woning heeft hij haar verteld dat hij het vuurwapen had aangetroffen. Hij heeft haar vervolgens verteld dat hij het wapen in haar woning heeft verstopt en uiteindelijk is het wapen door de politie in haar woning aangetroffen. Uit onderzoek is gebleken dat dit het wapen is dat bij de overval is gebruikt.
De rechtbank stelt vast dat het wapen, gelet op het voorstaande, tussen 14 juni 2012 te 17.00 uur en 15 juni 2012 te 00.33 uur vanuit de auto van [medeverdachte 1] in de woning aan de [adres 1] is gelegd. Gelet op dit korte tijdsbestek en op de omstandigheden dat het wapen zich in de auto van [medeverdachte 1] bevond en [medeverdachte 1] ook gebruik maakte van de woning aan de [adres 1] acht de rechtbank het aannemelijk dat [medeverdachte 1] de persoon is die het wapen vanuit zijn auto in de woning aan de [adres 1] heeft gelegd. De rechtbank is van oordeel dat derhalve kan worden bewezen dat verdachte het vuurwapen aan [medeverdachte 1] heeft overgedragen.
Bewezenverklaring
De rechtbank acht het in de zaak met parketnummer 17/880271-12 onder 1., 2., 3. en 4. ten laste gelegde en het in de zaak met parketnummer 17/885543-12 ten laste gelegde bewezen, met dien verstande dat:
in de zaak met parketnummer 17/880271-12 dat:
1.
hij op 14 juni 2012 te Leeuwarden in de gemeente Leeuwarden, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om, opzettelijk [slachtoffer 1] van het leven te beroven, met dat opzet meermalen, met een pistool, een kogel/projectiel, in de richting van het lichaam van die [slachtoffer 1] heeft afgevuurd/afgeschoten, waarbij die [slachtoffer 1], door een kogel/projectiel in het bovenlichaam werd geraakt/getroffen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2.
hij op 14 juni 2012 te Leeuwarden in de gemeente Leeuwarden, op of aan de openbare weg, te weten de Keidam, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening weg te nemen geld en goud, geheel toebehorende aan een ander of anderen dan aan verdachte, en daarbij die voorgenomen diefstal te doen vergezellen en te doen volgen van geweld en bedreiging met geweld tegen die [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2], te plegen met het oogmerk om die diefstal gemakkelijk te maken en om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf de vlucht mogelijk te maken, immers is verdachte,
- gewapend met een pistool, de toen aldaar aanwezige Goudbus binnengegaan en
- een plastic tas in de richting van die [slachtoffer 1] gegooid en
- die [slachtoffer 1] de woorden toegevoegd: "Geld, geef geld!", althans woorden van gelijke aard of strekking, en daarbij
- dat pistool, op die [slachtoffer 1] gericht en
- buiten die goudbus dat pistool op die [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] gericht en vervolgens
- meermalen, met dat pistool een kogel/projectiel in de richting van het lichaam van die
[slachtoffer 1] afgevuurd/afgeschoten en daarbij die [slachtoffer 1] in het bovenlichaam geraakt/getroffen,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
3.
hij op 14 juni 2012 te Leeuwarden in de gemeente Leeuwarden,
- een wapen van categorie III, te weten een pistool van het merk FN Browning, model HP (High Power), van het kaliber 9 mm, en
- munitie van categorie III, te weten meerdere voor voornoemd wapen geschikte centraalvuur kogelpatronen, kaliber 9 mm,
voorhanden heeft gehad;
4.
hij op 14 juni 2012 te Leeuwarden in de gemeente Leeuwarden, een wapen van categorie III, te weten een pistool van het merk FN Browning, model HP (High Power), van het kaliber 9 mm, heeft overgedragen aan [medeverdachte 1];
en in de zaak met parketnummer 17/885543-12 dat:
hij op 31 mei 2012 te Leeuwarden een wapen van categorie I onder 7°, te weten een gasdrukpistool van het merk Daisy, model 400, kaliber 4,5 mm, zijnde een voorwerp dat voor wat betreft zijn vorm en afmetingen een sprekende gelijkenis vertoonde met een vuurwapen voorhanden heeft gehad.
De verdachte zal van het meer of anders ten laste gelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
De raadsvrouw heeft ter terechtzitting bepleit dat ten aanzien van het onder 1. en 2. ten laste gelegde sprake is van ééndaadse samenloop, omdat deze handelingen feitelijk als één geheel moeten worden gezien. Subsidiair heeft zij aangevoerd dat sprake is van een voortgezette handeling.
De rechtbank overweegt hieromtrent het volgende.
Volgens vaste jurisprudentie van de Hoge Raad is een belangrijke minimumvoorwaarde voor ééndaadse samenloop dat sprake is van een vergelijkbare strekking van de betrokken strafbepalingen die in één fysiek gebeuren zijn overtreden.
De rechtbank stelt vast dat de strekking van artikel 287 van het Wetboek van Strafrecht is bescherming van het menselijk leven als zodanig en dat de strekking artikel 312 lid 2 van het Wetboek van Strafrecht is bescherming van het eigendom en het bezit, alsmede de integriteit van het lichaam. De rechtbank is derhalve van oordeel dat in dit geval geen sprake is van ééndaadse samenloop.
Tevens is naar het oordeel van de rechtbank geen sprake van een voortgezette handeling, omdat geen sprake is van één ongeoorloofd wilsbesluit. Het plegen van in aard geheel verschillende misdrijven kan niet worden beschouwd als de uitvoering van een en hetzelfde ongeoorloofd opzet.
Gelet op hetgeen de rechtbank hiervoor reeds heeft overwogen omtrent de verschillende strekkingen van de strafbepalingen zal de rechtbank de regeling van meerdaadse samenloop toepassen.
Het bewezenverklaarde levert op de misdrijven:
in de zaak met parketnummer 17/880271-12 dat:
1. poging tot doodslag;
2. poging tot diefstal vergezeld en gevolgd van geweld en bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal gemakkelijk te maken en om bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf de vlucht mogelijk te maken, terwijl het feit wordt gepleegd op de openbare weg;
3. handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie, begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III en handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie;
4. handelen in strijd met artikel 31, eerste lid, van de Wet wapens en munitie, begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III;
en in de zaak met parketnummer 17/885543-12 dat:
handelen in strijd met artikel 13, eerste lid, van de Wet wapens en munitie.
Deze feiten zijn strafbaar nu geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid uitsluiten.
Strafbaarheid van verdachte
De rechtbank acht verdachte strafbaar nu niet van enige strafuitsluitingsgrond is gebleken.
Strafmotivering
De rechtbank neemt bij de bepaling van de hierna te vermelden strafsoort en strafmaat in aanmerking:
- de aard en de ernst van de gepleegde feiten;
- de omstandigheden waaronder deze zijn begaan;
- de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken en deze naar voren komt uit het uittreksel uit de justitiële documentatie, het reclasseringsadvies van Reclassering Nederland van 25 september 2012, het trajectconsult van het Nederlands Instituut voor Forensische Psychiatrie en Psychologie van 17 oktober 2012 en het Psychologisch onderzoek van 16 november 2012;
- de vordering van de officier van justitie;
- het pleidooi van de raadsvrouw.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan poging tot doodslag, poging tot beroving en drie gevallen van handelen in strijd met de Wet wapens en munitie.
Het gaat hier om zeer ernstige feiten. Verdachte heeft met een pistool gedreigd en geschoten op een medewerker van de goudbus en heeft hem daarbij in de rug geraakt. Hoewel de verwondingen meevielen, is het algemeen bekend dat de plaats van de inslag van de kogel - de bovenrug - de zeer reële kans met zich meebrengt dat iemand dodelijk verwond kan raken. Er kan met recht van geluk gesproken worden dat deze schietpartij geen dodelijke afloop heeft gehad; de kogel had daarvoor maar heel weinig van zijn baan hoeven af te wijken. Deze schietpartij stond rechtstreeks in verband met de mislukte beroving van de goudbus. Toen verdachte merkte dat de medewerkers van de goudbus niet van plan waren aan zijn eisen te voldoen, ontstond de schietpartij. Bij dit complex van feiten laat de rechtbank extra zwaar meewegen dat de overval op klaarlichte dag plaatsvond op een plaats waar veel winkelend publiek aanwezig was. De paniek die de schietpartij onder het publiek veroorzaakte wordt misschien wel het duidelijkst weergeven door de moeder die met haar kinderwagen rennend een veilig heenkomen probeerde te vinden. Uit het reclasseringsrapport blijkt dat verdachte een studieschuld heeft van ongeveer € 25.000,--, een schuld die kennelijk tot een dergelijke hoogte kon oplopen zonder dat verdachte feitelijk een opleiding volgde en zonder dat de bevoegde instanties dit blijkbaar controleerden. De schulden en overmatig drank- en drugsgebruik bleken verdachte op het spoor te zetten van de gewapende overval, zo blijkt uit het rapport van de reclassering. Hiervoor verdient verdachte een forse onvoorwaardelijke vrijheidsstraf. Bij de bepaling van de duur daarvan betrekt de rechtbank de persoonlijke omstandigheden van verdachte, onder meer waar het betreft het vermoeden van een post traumatische stress syndroom en ook het feit dat verdachte een eenzaam bestaan leidt en mede daardoor beïnvloedbaar is voor mensen met criminele bedoelingen.
Benadeelde partij
[slachtoffer 1] heeft zich voor de aanvang van de terechtzitting als benadeelde partij in het strafproces gevoegd door middel van indiening van het voorgeschreven formulier bevattende de opgave van een vordering tot vergoeding van door hem geleden schade ten gevolge van de aan verdachte in de zaak met parketnummer 17/880271-12 onder 1. en 2. ten laste gelegde en bewezenverklaarde feiten alsmede de gronden waarop deze berust.
De rechtbank is van oordeel dat de gestelde schade, met uitzondering van de schade aan de schoenen, voldoende aannemelijk is geworden en in zodanig verband staat met het door verdachte gepleegde strafbare feit, dat deze aan hem als een gevolg van zijn handelen kan worden toegerekend. De rechtbank acht met betrekking tot de schade aan de schoenen, welke schade door de verdediging wordt betwist, geen rechtstreeks verband aanwezig met de bewezenverklaarde feiten en zal de benadeelde partij voor dit deel niet-ontvankelelijk verklaren.
De rechtbank acht de vordering voor het overige, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 14 juni 2012, die niet door verdachte en diens raadsvrouw is weersproken, gegrond en voor hoofdelijke toewijzing vatbaar.
De rechtbank acht daarnaast oplegging van de schadevergoedingsmaatregel aangewezen.
Toepassing van wetsartikelen
De rechtbank heeft gelet op de artikelen 36f, 45, 57, 287 en 312 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 13, 26, 31 en 55 van de Wet wapens en munitie, zoals deze artikelen golden ten tijde van het bewezenverklaarde.
DE UITSPRAAK VAN DE RECHTBANK LUIDT, RECHTDOENDE:
Verklaart het in de zaak met parketnummer 17/880271-12 onder 1., 2., 3. en 4. ten laste gelegde en het in de zaak met parketnummer 17/885543-12 ten laste gelegde bewezen, te kwalificeren en strafbaar in voege als voormeld en verdachte deswege strafbaar.
Veroordeelt verdachte te dier zake tot:
Een gevangenisstraf voor de duur van zes jaren.
Beveelt, dat de tijd door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan het bewezenverklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.
Benadeelde partij
Wijst de vordering van de benadeelde partij, [slachtoffer 1], wonende te [adres 2], toe tot het hierna te noemen bedrag en veroordeelt verdachte mitsdien tot betaling aan deze benadeelde partij van een bedrag van € 3.526,- (zegge: drieduizend vijfhonderd zesentwintig euro), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 14 juni 2012, in dier voege, dat indien dit bedrag door de mededader van verdachte geheel of gedeeltelijk is of wordt betaald, verdachte in zoverre is of zal zijn bevrijd.
Bepaalt dat de vordering van de benadeelde partij voor het overige niet ontvankelijk is en dat dit deel van de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht.
Veroordeelt verdachte in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak alsnog te maken, tot heden begroot op nihil.
Legt aan verdachte de verplichting op aan de staat, ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer 1], te betalen een som geld ten bedrage van € 3.526,- (zegge: drieduizend vijfhonderd zesentwintig euro), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 14 juni 2012 en bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van
45 dagen, met dien verstande dat de toepassing van de vervangende hechtenis de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft en in dier voege, dat indien dit bedrag door de mededader van verdachte geheel of gedeeltelijk is of wordt betaald, verdachte in zoverre is of zal zijn bevrijd.
Bepaalt daarbij dat, indien verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de staat ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer 1], daarmee de verplichting van verdachte om aan de benadeelde partij dit bedrag te betalen komt te vervallen en vice versa, dat, indien verdachte aan de benadeelde partij het opgelegde bedrag heeft betaald, daarmee de verplichting tot betaling aan de staat van dit bedrag komt te vervallen.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.H.M. Dölle, voorzitter, mr. M.A.M. Wolters en
mr. W.S. Sikkema, rechters, bijgestaan door G.T. Zandstra-Alkema, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 6 juni 2013.