vonnis
RECHTBANK NOORD-NEDERLAND
Afdeling privaatrecht
Zittingsplaats Leeuwarden
zaaknummer / rolnummer: C/17/125981 / KG ZA 13-86
Vonnis in kort geding van 12 juni 2013
de vennootschap onder firma
[A],
gevestigd te Drachten,
eiseres,
advocaat mr. E.H. Elgersma te Steenwijk,
de publiekrechtelijke rechtspersoon
GEMEENTE SMALLINGERLAND,
zetelend te Drachten,
gedaagde,
advocaat mr. W.E.M. Klostermann, advocaat te Zwolle.
Partijen zullen hierna [A] en de gemeente genoemd worden.
1. De procedure
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding
- de bezichtiging ter plaatse van de onderneming van [A] op 23 mei 2013 en de in aansluiting hierop gehouden mondelinge behandeling in het gemeentehuis te Drachten
- de pleitnota van [A]
- de pleitnota van de gemeente.
1.2. Ten slotte is vonnis bepaald.
2. De feiten
2.1. [A] exploiteert een onderneming in groente en fruit en daarmee aanverwante artikelen onder de naam "[X]". Het bedrijf - dat aanvankelijk in de vorm van een eenmanszaak werd gedreven door [Z], thans een van de vennoten van eiseres - is sinds juni 2002 gevestigd aan het [adres A] te Drachten. Dit is een plein gelegen aan de rand van het (hoofd)winkelgebied van Drachten. De bebouwing op het Raadhuisplein bestond uit winkelvoorzieningen met daarboven appartementen. Op het Raadhuisplein en het hiernaast gelegen parkeerterrein aan de Drift waren ongeveer 350, althans 225, bovengrondse parkeerplaatsen beschikbaar voor bewoners en winkelend publiek.
2.2. In het kader van de revitalisering van het centrum in Drachten zijn er vanaf omstreeks 2000 plannen ontwikkeld om (onder andere) het Raadhuisplein op te knappen. Een van de aanleidingen hiervoor was de dreigende verpaupering van het Raadhuisplein door toenemende leegstand van winkelpanden aan en in de buurt van het plein. In maart 2002 is de gemeente gestart met de eerste verkenningen rond de herontwikkeling van het Raadhuisplein en is door een projectontwikkelaar in opdracht van Winkelcentrum Raadhuisplein Drachten BV (WRD) - de huidige eigenaar van meerdere percelen grond en bedrijfspanden in de buurt van het plein - een ontwikkelingsvisie opgesteld, waarin de uitgangspunten zijn neergelegd voor de vernieuwing van het Raadhuisplein en omgeving. Eind 2002 heeft de gemeente met WRD een intentieovereenkomst gesloten met als doel te komen tot een verdere uitwerking van de plannen. In het zogenaamde "Masterplan Centrum", dat in 2004 door de gemeenteraad van Smallingerland is vastgesteld, is het Raadhuisplein als aan te pakken deelgebied meegenomen. De plannen voor de herontwikkeling van het winkelcentrum Raadhuisplein zijn verder geconcretiseerd in een in 2006 tussen de gemeente en WRD gesloten samenwerkingsovereenkomst, waarin onder meer is voorzien in een bebouwingsprogramma met winkels en appartementen en een ondergrondse parkeergarage.
2.3. Omstreeks 2008 is begonnen met de werkzaamheden aan het plein, bestaande uit het vervangen van het riool en diverse kabels en leidingen. In de loop van 2011 - omstreeks eind augustus/begin september - is het bestaande parkeerterrein op het Raadhuisplein op de schop gegaan. Op dat moment is tevens eenrichtingsverkeer ingesteld voor het Raadhuisplein. Aan deze wijziging van de geldende verkeerssituatie ter plaatse lag een zogenaamd verkeersbesluit van de gemeente (B&W) ten grondslag.
2.4. [A] heeft sinds 2008 te maken met een terugloop van het aantal klanten in haar winkel. In november 2011 heeft [A] daarom bij de gemeente een verzoek ingediend om vergoeding van hierdoor geleden omzetschade over het jaar 2011. De gemeente heeft naar aanleiding van het verzoek om schadevergoeding advies gevraagd aan de Stichting Adviesbureau Onroerende Zaken (hierna: SAOZ). SAOZ heeft onderzocht of [A] in aanmerking kan komen voor zogenaamde planschadevergoeding (schadevergoeding voor bestemmingsplanwijzigingen) op grond van artikel 6.1. van de Wet ruimtelijke ordening. Daarnaast heeft SAOZ onderzocht of [A] aanspraak kan maken op schadevergoeding op grond van het stelsel van nadeelcompensatie. Uit het advies van SAOZ van 13 juni 2012 volgt dat SAOZ geen aanleiding ziet voor een vergoeding van planschade. SAOZ heeft wel een positief advies gegeven met betrekking tot een aan [A] te betalen schadevergoeding (nadeelcompensatie) in verband met het door de gemeente genomen verkeersbesluit waarbij eenrichtingverkeer is ingesteld op het Raadhuisplein. Het SAOZ rapport vermeldt onder meer:
(…) dat de omzet van verzoeker al vanaf 2008 een relatief scherpe daling vertoont. Aan de hand van de overgelegde gegevens hebben wij vastgesteld dat deze omzetdaling veroorzaakt kan zijn door een scala van oorzaken, waaronder in 2008 en 2009 uitgevoerde rioleringswerkzaamheden, het vertrek van een "trekker" als Albert Heijn per 16 september 2009, de vestiging van een concurrent en het feit dat verzoeker door verschillende oorzaken enigszins geïsoleerd en in een voor het publiek (mede door de bomenkap veroorzaakt) minder aantrekkelijk gebied is komen te liggen. Doordat geen van deze oorzaken aan een rechtmatige overheidsdaad toe te rekenen is, kan deze schade, wat daar verder ook van zij, niet aan de gemeente Smallingerland toegerekend worden.
(…)
Gelet op het feit dat verzoeker naar onze mening voor een groot deel afhankelijk is van bezoek dat in zijn omgeving kan parkeren, hetgeen overigens tijdens de mondelinge behandeling door verzoeker is bevestigd en zelfs als voorwaarde is gesteld om in de toekomst te plaatse "te overleven", zijn wij van mening dat van de opgetreden schade vanaf augustus 2011 50% toe te rekenen is aan het vervallen van de parkeerplaatsen, hetgeen gevolg is van de feitelijke uitvoering van het bestemmingsplan.
Van de totale omzetschade die [A] heeft geleden is 25% toe te rekenen aan het verkeersbesluit en 75% aan andere schadeoorzaken, aldus SAOZ. SAOZ heeft voorts in haar advies overwogen dat op de aan het verkeersbesluit toe te rekenen schade nog een korting kan worden toegepast wegens normaal maatschappelijk risico.
2.5. Bij besluit van 31 juli 2012 heeft de gemeente op basis van voornoemd advies een bedrag van € 9.570,00 als nadeelcompensatie over het jaar 2011 aan [A] toegekend. [A] is het niet eens met de hoogte van het toegekende bedrag en zij heeft om die reden bezwaar gemaakt tegen de toekenningsbeslissing. Dit bezwaar is door de gemeente op 19 december 2012 ongegrond verklaard. Vervolgens heeft [A] beroep ingesteld bij de bestuursrechter. Op dit beroep was ten tijde van de behandeling van het onderhavige kort geding nog niet beslist.
2.6. [A] heeft eveneens verzoeken ingediend bij de gemeente om vergoeding van geleden schade over de jaren 2012 en 2013. Vooruitlopend op een hierover nog te nemen besluit heeft de gemeente in augustus 2012 een bedrag van € 7.500,00 aan [A] betaald als voorschot op de nadeelcompensatie over het jaar 2012. In maart 2013 is nog eens een aanvullend voorschot van € 10.000,00 uitgekeerd. Omstreeks mei 2013 heeft de gemeente een bedrag van € 25.000,00 als voorschot op de toe te kennen nadeelcompensatie over 2013 aan [A] uitgekeerd. Met betrekking tot de toegekende voorschotten heeft de gemeente zich opnieuw laten adviseren door SAOZ. SAOZ heeft bij de berekening van de voorschotten over de jaren 2012 en 2013 aansluiting gezocht bij de uitgangspunten zoals die waren verwoord (en hiervoor aangehaald) in het eerdere advies met betrekking tot het jaar 2011.
3.1. [A] vordert - samengevat -
I een veroordeling van de gemeente tot betaling van € 95.000,00, bij wijze van voorschot op de door [A] geleden schade, dan wel een lager bedrag aan voorschot, te begroten naar billijkheid;
II een zodanige voorziening te treffen als door de voorzieningenrechter passend wordt geacht;
III veroordeling van de gemeente in de kosten van dit geding.
3.2. De gemeente voert verweer.
3.3. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
4. De beoordeling
4.1. [A] heeft ter toelichting op haar vordering gesteld dat zij zich richt op het verkopen van grote hoeveelheden (grootverpakkingen) groente en fruit en dat het van groot belang is dat haar winkel goed bereikbaar is voor klanten. Als gevolg van de werkzaamheden op en om het Raadhuisplein heeft [A] al geruime tijd te maken met een teruglopend aantal klanten en een aanzienlijk dalende omzet. [A] heeft een overzicht overgelegd waarin staat dat zij in 2007 nog ruim 160.000 klantbezoeken had en dat dit aantal in 2012 is gedaald naar ruim 66.000. De totale brutowinstderving (na ontvangst van de nadeelcompensatie) over de periode van 2007 tot en met 2012 heeft [A] berekend op bijna € 260.000,00.
4.2. [A] heeft aan haar vordering - samengevat - het volgende ten grondslag gelegd. Allereerst stelt [A] dat de toegekende nadeelcompensatie enkel gebaseerd is op het verkeersbesluit en dat de overige schade die [A] heeft geleden als gevolg van de feitelijke uitvoering van het project niet via het bestuursrecht op de gemeente kan worden verhaald. Zij is daarom genoodzaakt om een civiele vordering in te stellen op grond van onrechtmatige daad. [A] stelt dat zij door uitvoering van grootschalige werkzaamheden aan het plein onevenredig wordt benadeeld. Door het niet aanbieden van schadevergoeding/compensatie aan [A] handelt de gemeente in strijd met het - ook voor het privaatrecht geldende - evenredigheidbeginsel, zoals neergelegd in artikel 3.4 lid 2 van de Algemene wet bestuursrecht, en daarmee onrechtmatig, aldus [A]. Het laten vervallen van 350 parkeerplaatsen voor de deur van [A], het ontstaan van verkeersopstoppingen door bouwwerkzaamheden en het met grote regelmaat afsluiten van de aan- en toevoerwegen naar [A] noemt zij als de voornaamste oorzaken van de geleden schade. Die werkzaamheden zijn niet direct terug te voeren op een publiekrechtelijk besluit. [A] stelt dat zij te maken heeft gehad met een tweetal trendbreuken met betrekking tot de omzet. De eerste trendbreuk was in augustus/september 2008, toen met de uitvoering van het project werd begonnen. De tweede trendbreuk met betrekking tot de omzet was in augustus 2011, toen het gehele Raadhuisplein werd afgesloten. Volgens [A] is gelet op het SAOZ-rapport 50% van de bij haar opgetreden schade toe te rekenen aan het vervallen van de parkeerplaatsen.
4.3. [A] vordert een voorschot op de totale gederfde brutowinst. Bij de berekening hiervan is zij uitgegaan van het basisjaar 2007 gecorrigeerd met 15% ondernemersrisico en verminderd met de reeds uitgekeerde nadeelcompensatie voortvloeiend uit het verkeersbesluit.
4.4. Het spoedeisend belang van haar vordering is gelegen in het feit dat [A] in een uiterst moeilijke financiële positie verkeert. Indien geen voorschot wordt uitgekeerd leidt dit onherroepelijk tot het faillissement van de onderneming, aldus [A]. Met betrekking tot het restitutierisico heeft [A] het volgende aangevoerd. Het voorschot is nodig om de periode te overbruggen die nog nodig is om de werkzaamheden in het kader van het project Raadhuisplein af te ronden. Als de onderneming weer goed bereikbaar is, waarschijnlijk rond februari 2014, zal deze ook weer goed gaan lopen. Gelet hierop dient het belang van [A] bij toekenning van een voorschot zwaarder te wegen dan het belang van de gemeente dat het (eventueel) teveel betaalde niet kan worden terugbetaald.
4.5. De gemeente heeft allereerst opgemerkt dat de juridische onderbouwing van de vordering van [A] zeer mager is, waardoor zij in haar verweer wordt bemoeilijkt.
Zij heeft vervolgens tot haar verweer aangevoerd - samengevat - dat het in deze kwestie kennelijk gaat om de schending van het égalitébeginsel als grondslag voor de gevorderde schadevergoeding en dat alleen de schade die buiten het normaal maatschappelijk risico of het bedrijfsrisico valt, onrechtmatig kan zijn jegens de getroffene. Van belang is tevens de voorzienbaarheid van de schade. Daarnaast dient er een causaal verband te bestaan tussen de gestelde schade en het overheidshandelen. In dit geval is volgens de gemeente geen sprake geweest van overheidshandelen, nu de gemeente niet de opdrachtgever is van het project Raadhuisplein. De herstructurering is een particulier initiatief en de rol van de gemeente is faciliterend, aldus de gemeente. De gemeente heeft aangevoerd dat zij weliswaar diverse handelingen heeft verricht ter uitvoering van het enorme project, zoals het kappen van bomen, het aanleggen van riolering en verplaatsen van nutsleidingen, maar dat deze handelingen geen negatief effect hebben gehad op de bereikbaarheid van de winkel van [A]. Het (tijdelijk) vervallen van - volgens de gemeente 225 en niet 350, zoals [A] stelt - parkeerplaatsen heeft evenmin een negatief effect gehad op de bereikbaarheid van de winkel. Eventuele schade hierdoor moet bovendien worden aangemerkt als schade ter uitvoering van het bestemmingsplan, waarover de bestuursrechter beslist. Het nadeel als gevolg van het instellen van eenrichtingsverkeer wordt via de publiekrechtelijke weg aan [A] vergoed. In dit kader is al ruim € 52.000,00 aan nadeelcompensatie uitbetaald. De gemeente stelt zich voorts op het standpunt dat [A] toen zij zich ter plaatse vestigde wist althans had kunnen weten dat het Raadhuisplein onderwerp zou worden van een zeer ingrijpende herstructurering en dat zij daarmee het risico heeft aanvaard dat haar winkel met de consequenties hiervan geconfronteerd zou worden. De gemeente heeft verder aangevoerd dat [A] het causaal verband tussen overheidshandelen en hierdoor veroorzaakte schade niet aannemelijk heeft gemaakt. De dalende omzetcijfers zijn hiervoor niet voldoende en de trendbreuken waarvan [A] rept, hebben zich volgens haar hoe dan ook niet voorgedaan. De gemeente heeft gewezen op mogelijke andere oorzaken voor de omzetdaling, zoals het vertrek van meerdere winkels, waaronder een Albert Heijn van het Raadhuisplein en de economische crisis, waaronder de detailhandel lijdt. Tot slot wijst de gemeente op het restitutierisico dat bestaat bij toewijzing van de vordering.
De voorzieningenrechter overweegt het volgende.
4.6. De voorzieningenrechter is van oordeel dat [A] met wat zij heeft aangevoerd een voldoende spoedeisend belang bij haar vordering aannemelijk heeft gemaakt.
4.7. De voorzieningenrechter overweegt vervolgens dat met betrekking tot een voorziening in kort geding, bestaande in veroordeling tot betaling van een geldsom, terughoudendheid op zijn plaats is. De rechter zal daarbij niet alleen hebben te onderzoeken of het bestaan van een vordering van de eiser op de gedaagde voldoende aannemelijk is, maar ook of daarnaast sprake is van feiten en omstandigheden die meebrengen dat uit hoofde van onverwijlde spoed een onmiddellijke voorziening is vereist, terwijl de rechter in de afweging van de belangen van partijen mede zal hebben te betrekken de vraag naar - kort gezegd - het risico van onmogelijkheid van terugbetaling, welk risico kan bijdragen tot weigering van de voorziening. Dit laatste is naar het oordeel van de voorzieningenrechter in het onderhavige geval temeer van belang, omdat het restitutierisico onmiskenbaar zeer hoog is. Ter zitting is aan de orde gekomen dat de actuele schuldenlast van [A] zodanig is dat bij toekenning van het gevraagde voorschot de dreiging van een faillissement nog niet is geweken. Het vorenstaande betekent dat de voorzieningenrechter de vordering van [A] alleen zal toewijzen, indien met een grote mate van waarschijnlijkheid kan worden geoordeeld dat de gevorderde betaling van een voorschot in een bodemprocedure zal worden omgezet in een daadwerkelijke toewijzing van vergoeding van de totale schade.
4.8. De vraag waar het in het onderhavige geschil om gaat is of de gemeente als gevolg van de uitvoering van feitelijke werkzaamheden in het kader van het project Raadhuisplein onrechtmatig jegens [A] heeft gehandeld. De grondslag voor het onrechtmatig handelen is daarbij gelegen in de schending van het égalitébeginsel. De op grond van dit beginsel te vergoeden schade wordt ook wel nadeelcompensatie genoemd. De voorzieningenrechter merkt voorafgaand aan haar inhoudelijke beoordeling op dat het in Nederland geldende stelsel van nadeelcompensatie een complex geheel is. Verschillende rechters zijn bevoegd om geschillen met de overheid omtrent schade te beslechten en bovendien zijn er verschillende procedurele wegen die men kan bewandelen om schade vergoed te krijgen. [A] heeft reeds via de publiekrechtelijke weg verzocht om vergoeding van planschade (in verband met het gewijzigde bestemmingsplan) en om vergoeding van nadeelcompensatie in verband met het getroffen verkeersbesluit. Tegen de hieromtrent genomen besluiten lopen nog bestuursrechtelijke procedures. De onderhavige vordering ziet op vergoeding van de schade als gevolg van (als zodanig rechtmatige) feitelijke handelingen van de gemeente waartegen geen bestuursrechtelijke rechtsgang openstaat of heeft opengestaan, zodat [A] in haar vordering kan worden ontvangen. Terzijde overweegt de voorzieningenrechter dat er inmiddels ter vereenvoudiging van het materiële en procedurele recht omtrent nadeelcompensatie een wettelijke regeling van nadeelscompensatie in de Algemene wet bestuursrecht is vastgesteld, met onder andere het oogmerk de bestuursrechter zoveel mogelijk bevoegd te maken voor alle gevallen waarin schade ontstaat in het kader van de uitoefening van een publiekrechtelijke bevoegdheid of taak (Wet van 31 januari 2013, Staatsblad 2013, 50, Wet nadeelcompensatie en schadevergoeding bij onrechtmatige besluiten). In beginsel valt zowel schade door rechtmatige besluiten, als schade door rechtmatige feitelijke handelingen (tot € 25.000,00) onder het bereik van de regeling. Voor de onderhavige vordering heeft deze nieuwe wettelijke regeling - die inmiddels gedeeltelijk in werking is getreden - echter geen betekenis, onder andere omdat de vordering voornoemd bedrag ruimschoots overschrijdt.
4.9. De voorzieningenrechter stelt voorop dat de overheid niet verplicht is om iedere schade die zij in de rechtmatige uitoefening van haar publieke taken veroorzaakt, (in zijn geheel) te vergoeden. Dat overheidsingrijpen voor sommige burgers en ondernemingen nadelige gevolgen kan hebben, is onvermijdelijk en tot op zekere hoogte moeten deze gevolgen worden geaccepteerd. Onder bijzondere omstandigheden is de overheid echter wel verplicht tot vergoeding van door rechtmatig handelen veroorzaakte schade. Deze verplichting wordt gebaseerd op het beginsel van gelijkheid voor de publieke lasten. Dit égalitébeginsel strekt ertoe de lasten van overheidsoptreden gelijkelijk te verdelen over de burgers. Burgers die door het overheidsoptreden in vergelijking tot anderen onevenredig zwaar worden getroffen, dienen op grond daarvan een redelijke compensatie te ontvangen. De vraag of in een bepaald geval de gevolgen van een overheidshandelen buiten het normale maatschappelijk risico of het normale bedrijfsrisico vallen, moet worden beantwoord met inachtneming van alle van belang zijnde omstandigheden van het geval. Van belang kan hierbij onder meer zijn enerzijds de aard van de overheidshandeling en het gewicht van het daarmee gediende belang alsmede in hoeverre die handeling en de gevolgen daarvan voorzienbaar zijn voor de derde die als gevolg daarvan schade lijdt, en anderzijds de aard en de omvang van de toegebrachte schade (zie HR 17 september 2004, AB 2006, 41). Verder moet er een causaal verband bestaan tussen de gestelde schade en het schadeveroorzakend handelen van de overheid.
4.10. [A] heeft in de dagvaarding nog meerdere handelingen, waaronder ook de aanleg van de riolering en het kappen van bomen op het Raadhuisplein, genoemd als aan de vordering ten grondslag liggend schadeveroorzakend handelen. Ter zitting is echter gebleken dat [A] in essentie van mening is dat het tijdelijk (laten) opheffen van de parkeerplaatsen en het regelmatig afsluiten van de weg ten behoeve van werkzaamheden de belangrijkste redenen zijn geweest dat haar klanten zijn weggegaan en zijn weggebleven. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter is onvoldoende aannemelijk gemaakt dat de schade van [A] is veroorzaakt door de wegafsluitingen en dat de gemeente hiervoor aansprakelijk is. Uit het verhandelde ter zitting kan worden afgeleid dat de winkel van [A] op een beperkt aantal momenten - in totaal gedurende het gehele project op ongeveer 20 dagen - niet met de auto bereikbaar is (geweest). Daarmee kan niet de grote schade van [A] verklaard worden. Bovendien is de voorzieningenrechter van oordeel dat de schade als gevolg van deze wegafsluitingen in beginsel valt onder het normaal maatschappelijk risico. [A] heeft geen feiten gesteld die tot een ander oordeel kunnen leiden.
4.11. Met betrekking tot het verlies aan parkeerplaatsen als oorzaak voor de door [A] geleden schade overweegt de voorzieningenrechter als volgt. Aangenomen kan worden dat het (tijdelijk) verdwijnen van de parkeerplaatsen mede van invloed is geweest op de dalende omzet van [A]. Dat er vanaf augustus 2011 - het moment waarop de parkeerplaatsen feitelijk zijn verdwenen - sprake is geweest van een duidelijke trendbreuk in de gerealiseerde omzet kan echter niet uit de door [A] overgelegde cijfers worden afgeleid. De overzichten laten zien dat [A] al vanaf 2008 te maken heeft met een gestage terugloop in klantenaantallen en een verlies aan omzet en winst. Van een duidelijke trendbreuk vanaf augustus 2011 is naar het oordeel van de voorzieningenrechter geen sprake, nu de cijfers een wisselend beeld laten zien, waarbij ook seizoensinvloeden zichtbaar zijn. De voorzieningenrechter wijst er verder op dat de winkel van [A] ook na het opheffen van de parkeerplaatsen op zich wel bereikbaar is gebleven en dat er nieuwe parkeerplaatsen langs de resterende winkels aan het Raadhuisplein zijn aangelegd, waar de klanten van [A] konden parkeren. Het heeft er dan ook alle schijn van dat de omzetschade een samenloop is van diverse omstandigheden waardoor de loop uit het gebied is geraakt. SAOZ wijst in het hiervoor aangehaalde rapport ook op een scala aan schadeoorzaken, zoals het vertrek van een Albert Heijn en de vestiging van een concurrent. Ook de ter zitting genoemde economische crisis kan een rol gespeeld hebben. De gemeente kan hiervoor echter niet zonder meer (volledig) aansprakelijk worden gehouden. Daarbij weegt de voorzieningenrechter mee dat het hier ontbreekt aan een nadere onderbouwing bijvoorbeeld aan de hand van een deskundigenonderzoek, waarbij alle omstandigheden worden betrokken. De voorzieningenrechter neemt verder in aanmerking dat in ieder geval een deel van de omzetschade als gevolg van de bouw van een parkeergarage in het centrum van de stad behoort tot het normale maatschappelijke risico waarmee iedere ondernemer te maken kan krijgen en daardoor niet voor vergoeding in aanmerking komt. Verder speelt een rol dat [A] naar het oordeel van de voorzieningenrechter had kunnen voorzien dat haar winkel gedurende enige tijd geconfronteerd zou worden met de gevolgen van een grootschalige herstructurering van het Raadhuisplein, nu zij zich daar heeft gevestigd op een moment waarop de plannen hiertoe al bij haar kenbaar geweest moeten zijn.
4.12. [A] heeft ter onderbouwing van de door haar geclaimde schadevergoeding nog wel gewezen op het rapport van SAOZ van 13 juni 2012, waarin staat dat de opgetreden schade vanaf augustus 2012 voor 50% is toe te rekenen aan het vervallen van de parkeerplaatsen. Deze opmerking in het rapport van SAOZ is echter niet voldoende om te kunnen concluderen dat de gemeente aansprakelijk is voor vergoeding van de schade als gevolg van het feitelijk opheffen van de parkeerplaatsen. SAOZ heeft hier immers geen specifiek onderzoek naar gedaan. Haar onderzoek was beperkt tot de vraag of er aanleiding is om te komen tot planschadevergoeding dan wel nadeelcompensatie in verband met het genomen verkeersbesluit. Bovendien is de opmerking in het rapport niet van een (voldoende) onderbouwing voorzien.
4.13. Gelet op het vorenstaande komt de voorzieningenrechter tot de conclusie dat niet voldoende aannemelijk is geworden dat de vordering van [A] in een bodemprocedure voor toewijzing in aanmerking zal komen. Haar vordering zal daarom worden afgewezen.
4.14. [A] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van de gemeente worden begroot op:
- griffierecht € 1.836,00
- salaris advocaat 816,00
Totaal € 2.652,00
5. De beslissing
De voorzieningenrechter
5.1. wijst de vorderingen af,
5.2. veroordeelt [A] in de proceskosten, aan de zijde van de gemeente tot op heden begroot op € 2.652,00,
5.3. verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad voor zover het de proceskostenveroordeling betreft.
Dit vonnis is gewezen door mr. C.M. Telman en in het openbaar uitgesproken op 12 juni 2013.?