RECHTBANK NOORD-NEDERLAND
Afdeling strafrecht
Parketnummer: 19/830277-12
Vonnis van de meervoudige kamer d.d. 14 juni 2013 in de zaak van het openbaar ministerie tegen:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [datum] 1972,
wonende te [woonplaats], thans verblijvende in PPC Amsterdam, locatie de Singel, te Amsterdam.
Het onderzoek ter terechtzitting heeft inhoudelijk plaatsgehad op 11 december 2012, 08 maart 2013 en 31 mei 2013.
De verdachte is tekens verschenen en werd bijgestaan door mr. E.A.C. Sandberg, advocaat te Vorden.
De verdachte is ingevolge de ter terechtzitting gewijzigde tenlastelegging bij dagvaarding tenlastegelegd, dat
zij op of omstreeks 23 augustus 2012, te Hooghalen, althans in de gemeente
Midden-Drenthe, opzettelijk brand heeft gesticht in/aan (het rieten dak van)
een (vakantie-)woning, gelegen op het recreatiepark Het Grote Zand, aan de Hof van Halenweg 2,
immers heeft verdachte toen aldaar opzettelijk (open) vuur in aanraking
gebracht met (het rieten dak van) genoemde woning, althans met (een) brandbare
stof(fen), ten gevolge waarvan dat pand geheel of gedeeltelijk is/zijn
verbrand, in elk geval brand is ontstaan,
terwijl daarvan gemeen gevaar voor dat pand en/of de zich in dat pand
bevindende goederen en/of de nabijgelegen woning(en), in elk geval gemeen gevaar voor goederen en/of levensgevaar en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een of meer
in die woning aanwezige perso(o)n(en), in elk geval levensgevaar en/of gevaar
voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander of anderen, te duchten was;
art 157 ahf/sub 1 en 2 Wetboek van Strafrecht
art 157 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht
art 157 ahf/sub 2 Wetboek van Strafrecht
Althans, indien terzake van het vorenstaande geen veroordeling mocht volgen,
terzake dat
zij op of omstreeks 23 augustus 2012 te Hooghalen, althans in de gemeente
Midden-Drenthe, ter uitvoering van het door haar voorgenomen misdrijf om
opzettelijk brand te stichten in/aan (het rieten dak van) een (vakantie-)
woning, gelegen op het recreatiepark Het Grote Zand, aan de Hof van Halenweg 2,
terwijl daarvan gemeen gevaar voor genoemde woning en/of de zich in die woning
bevindende goederen en/of de nabijgelegen woning(en), in elk geval gemeen gevaar voor goederen en/of levensgevaar en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een of meer in die woning aanwezige perso(o)n(en), in elk geval levensgevaar en/of gevaar
voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander te duchten was,
met dat opzet (open) vuur in aanraking gebracht met (het rieten dak van)
genoemde woning, althans met (een) brandbare stof(fen), terwijl de uitvoering
van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
art 157 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht
art 157 ahf/sub 2 Wetboek van Strafrecht
art 45 lid 1 Wetboek van Strafrecht
Kennelijke taal- en/of schrijffouten in de tenlastelegging worden geacht te zijn verbeterd. De verdachte is daardoor, blijkens het onderzoek ter terechtzitting, niet geschaad in de verdediging.
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie mr. B.D. van der Burg acht hetgeen primair is tenlastegelegd wettig en overtuigend bewezen en vordert dat de rechtbank als volgt zal beslissen:
* 12 maanden gevangenisstraf, met aftrek van de tijd in voorlopige hechtenis
doorgebracht;
* terbeschikkingstelling met bevel tot verpleging van overheidswege;
De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.
Recht op een eerlijke berechting (fair trial)
De raadsman van verdachte heeft gepleit dat verdachte voor zowel het primair als subsidiair tenlastegelegde dient te worden vrijgesproken.
De raadsman van verdachte heeft -onder verwijzing naar in zijn pleitnota vermelde jurisprudentie van het EHRM- aangevoerd dat het recht op een fair trial is geschonden, nu het aan een zinvolle rechtsbijstand van verdachte voorafgaand en bij het verhoor heeft ontbroken. De raadsman is van oordeel dat alle verklaringen van verdachte voor het bewijs dienen te worden uitgesloten.
De rechtbank kan zich niet in de zienswijze van de raadsman vinden, nu in casu het recht van verdachte om een advocaat voor het verhoor te kunnen consulteren overeenkomstig recente Salduz-jurisprudentie van de Hoge Raad is nageleefd en het aanwezigheidsrecht van een advocaat tijdens het verhoor van verdachte geen steun vindt in de wet of het recht. De rechtbank is daarom van oordeel dat niet in strijd met de beginselen van een eerlijk proces is gehandeld en dat de verklaringen van verdachte voor het bewijs kunnen worden gebruikt.
Stelselmatige observatie (artikel 126g van het Wetboek van Strafvordering)
De raadsman van verdachte heeft aangevoerd dat door het gebruik van een peilzender in de fiets van verdachte onrechtmatige observatie heeft plaatsgevonden, nu de observatie in strijd met artikel 126g van het Wetboek van Strafvordering (Sv) is gericht op het opsporen van toekomstige misdrijven. De uit de observatie verkregen gegevens en de nadien op basis van deze gegevens door verdachte afgelegde verklaringen van verdachte dienen daarom, naar het oordeel van de raadsman, van het bewijs te worden uitgesloten.
De rechtbank kan zich niet in deze zienswijze van de raadsman vinden. De rechtbank is van oordeel dat overeenkomstig het bepaalde in artikel 126g Sv is gehandeld en de uitkomsten van de observatie voor het bewijs kunnen worden gebruikt. De stelselmatige observatie van verdachte vond plaats met behulp van een technisch hulpmiddel (peilbaken in haar fiets) vanwege de verdenking dat verdachte zich aan brandstichtingen schuldig zou hebben gemaakt. Tijdens de observatie van verdachte in het kader van de opsporing vanwege de verdenking van eerdere brandstichtingen is haar fietsroute op 23 augustus 2012 vastgelegd. Het dossier biedt geen steun voor de stelling dat het baken in de fiets van verdachte is geplaatst met het oog op het opsporen van delicten die daarna mogelijk nog gepleegd zouden gaan worden.
Bevoegdheden in een besloten plaats (artikel 126k van het Wetboek van Strafvordering)
De raadsman van verdachte heeft aangevoerd dat het plaatsen van een camera in de fietsenstalling onrechtmatig heeft plaatsgevonden, omdat deze camera is geplaatst met het doel om toekomstige misdrijven op te sporen.
De rechtbank is, anders dan de raadsman, zoals zij hiervoor al heeft aangegeven, van oordeel dat in het dossier geen steun is te vinden voor de stelling dat bijzondere opsporingsbevoegdheden zijn toegepast anders dan voor het opsporen van gepleegde strafbare feiten waar verdachte reeds van werd verdacht. Het plaatsen van betreffende camera heeft plaatsgevonden overeenkomstig het bepaalde in artikel 126k Sv en is niet onrechtmatig te achten.
Betrouwbaarheid verklaringen van verdachte
Verdachte heeft in eerste instantie stellig ontkend dat zij op het recreatiepark het Grote Zand te Hooghalen is geweest. Nadat zij met de uitkomsten van het peilbaken in haar fiets werd geconfronteerd, waaruit bleek dat haar fiets ten tijde van de brandstichting op het park in de onmiddellijke nabijheid van de betrokken vakantiewoning is geweest, past verdachte haar verklaring aan. Verdachte verklaart dan - nadat zij informatie uit het opsporingsonderzoek heeft verkregen - dat zij vanaf Kamp Westerbork eerst drie jongens is gevolgd, en dat uiteindelijk na een achtervolging twee van hen het dak van het vakantiehuisje in brand hebben gestoken.
De rechtbank hecht, gelet op de wijze van en het tijdstip waarop haar verklaring tot stand is gekomen, geen geloof aan de verklaring van verdachte dat de zij gezien heeft dat de brand door twee jongens is gesticht. Dat de rechtbank geen geloof hecht aan haar verklaring betekent niet zondermeer dat zij heeft gelogen, maar dat bij haar fantasie en werkelijkheid door elkaar lopen.
De rechtbank acht op grond van na te melden bewijsmiddelen wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de tenlastegelegde brandstichting heeft gepleegd.
De rechtbank heeft bij de beoordeling acht geslagen op de volgende bewijsmiddelen:
Uit de verklaring van verbalisant [verbalisant 1]1 dat hij op 23 augustus 2012 om ongeveer 18.35 uur een melding kreeg dat er brand was gesticht in recreatiebungalow [nummer] op het landgoed het Grote Zand aan de Hof van Halenweg 2 te Hooghalen. Ter plaatse bleek het vuur al geblust. Aan de rechter/achterzijde van het pand was het riet vanaf de onderkant tot aan de nok over een geringe breedte zwartgeblakerd.
Uit een brandtechnisch onderzoek van NFI-deskundige ing. F.W.N. van Rijswijk2, d.d. 16 mei 2013, blijkt dat er sprake was van een vlammende brand die onderaan de rietkap aan de rechterachterzijde van de woning is ontstaan. Een enkele lucifer of de vlam van een aansteker zou in principe voldoende zijn geweest om de rietkap aan te steken. Het tijdsverloop tussen de ontsteking van de brand en het blussen ervan vlak nadat de brand ontdekt werd is daarmee in de orde van minuten. De weersomstandigheden en de constructie van het dak waren zodanig dat het rieten dak goed kon branden. De brandoverslag naar nabijgelegen woningen was mogelijk als de brand niet tijdig geblust zou worden. Aangenomen kan worden dat de vlammende brand op enig moment tussen het tijdstip van de melding (18:34 uur) en de melding dat de brand inmiddels was geblust (18:42 uur) ook daadwerkelijk gedoofd was. De brand zou enkele minuten tot hooguit ongeveer een half uur daarvoor ontstaan moeten zijn. Omdat de betreffende woning niet voorzien was van een zogenaamd schroefdak, bestond het gevaar dat de woning geheel af zou branden als de brand niet tijdig zou zijn ontdekt. De risico's voor eventuele personen in de woning, de brandweer en/of eventuele omstanders is daarmee vergelijkbaar met branden in andere woningen. Indien de brand tot volle ontwikkeling was gekomen, kan niet worden uitgesloten dat de brand zich via vonken en vliegvuur kon verspreiden naar de nabijgelegen woningen.
Verbalisant [verbalisant 2] verklaart3 dat op de fiets die verdachte in gebruik heeft een baken is geplaatst. Uit de gegevens van het baken blijkt dat de fiets op 23 augustus 2012 om 18:03 uur bij het 'Grote Zand' aan de rand van Hooghalen het fietspad verlaat. De fiets beweegt zich vervolgens met een wandelsnelheid over bospaden. Het huisje met [nummer] is ongeveer 400 meter van het receptiegebouw verwijderd. Om 18.10.08 uur is er een stop in de onmiddellijke nabijheid van een rietgedekte recreatiewoning op het Grote Zand, genummerd [nummer]. Vanaf 18.10.08 uur tot 18.28.27 uur worden er door de plaatsbepalingapparatuur 18 fixen weergegeven in de onmiddellijke nabijheid van deze woning, waarbij vier stops worden weergegeven. De dichtstbijzijnde stop van de fiets is op een afstand van minder dan 8 meter vanaf de hoek van de rieten kap van perceel [nummer], waar brand is ontstaan. Het tijdstip van de melding van de brand van perceel [nummer] was die dag om 18.34 uur. De brandmelding werd gedaan door de receptie van het vakantiepark die gealarmeerd werd door de melder die vanaf de plaats van de brand naar de receptie is gelopen/gerend. De afstand tussen de plaats van de brand en de receptie is ongeveer 400 meter. De tijd tussen de laatste stop-fix (fix 156) van de fiets van verdachte en het ontdekken van de brand is dus hooguit enkele minuten Om 19.18.23 uur komt verdachte met haar fiets weer het fietsenhok binnen.
Verbalisanten [verbalisanten 2 en 3] verklaren4 dat de afstand van het verharde fietspad tot het pand waar de brandstichting plaatsvond [nummer] ongeveer 460 meter bedraagt en alleen te bereiken is via onverharde paden. De afstand vanaf het verharde fietspad tot de plaats waar het eerste pand van het recreatiepark zichtbaar wordt bedraagt ongeveer 380 meter. Door de dichte begroeiing is het niet mogelijk om eerder zicht te krijgen op de panden van het recreatiepark. De afstand van pand [nummer] tot de receptie bedraagt ongeveer 430 meter. Om deze afstand hardlopend te overbruggen kost ongeveer 2 minuten en 30 seconden. Uit de getuigenverklaring van [naam getuige] blijkt dat zij nadat zij de brand had ontdekt eerst samen met haar man naar de brand bij perceel [nummer] was gelopen voordat haar man lopend naar de receptie is gegaan. De totaaltijd tussen het ontdekken van de brand en de melding bij de receptie is daardoor tenminste 3 minuten geweest. Het tijdstip van de laatste plaatsbepaling van de plaatsbepalingapparatuur van de fiets van verdachte in de directe omgeving van pand [nummer] en de melding bij de receptie was ongeveer 5 minuten en 30 seconden. Indien hier de genoemde 3 minuten in mindering worden gebracht is de tijd tussen de aanwezigheid van de fiets van verdachte in de onmiddellijke omgeving van pand [nummer] en het ontdekken van de brand ongeveer 2 minuten en 30 seconden geweest.
Er is onderzoek verricht naar de in beslag genomen Samsung GT-S5830i telefoon die verdachte in gebruik heeft5. Uit de internetgeschiedenis van deze telefoon blijkt dat op 24-08-2012 omstreeks respectievelijk 14:20 en 14:30 op Google is gezocht op de volgende termen: • P2000 Drenthe en • Hooghalen brand.
Vervolgens is omstreeks 14:32 uur een webpagina geopend van 'het Gezinsblad' met een artikel over de brand in Hooghalen op 23 augustus 2012. Het betreffende artikel was daar volgens de informatie op de webpagina zelf, die dag omstreeks 12:03 geplaatst.
Verdachte verklaart6 dat zij bij het vakantiehuisje uitkwam. Zij heeft gezien dat er in het huisje daarnaast een vader en een moeder en in ieder geval twee kinderen waren. Een aantal huisjes was bewoond. Zij heeft haar fiets ergens bij een huisje tegen een boom gezet. Zij heeft gezien dat een huisje in de brand ging en dat het hard ging. Zij zag twee mensen aan komen rennen en zij is weggevlucht.
De rechtbank overweegt ten aanzien van het bewijs dat uit bovenstaande bewijsmiddelen blijkt dat verdachte rond het tijdstip waarop de brand is ontstaan in de onmiddellijke nabijheid van het rietendak waar de brand heeft gewoed is geweest. De rechtbank heeft reeds overwogen dat zij geen geloof hecht aan de verklaring van verdachte dat 2 jongens de brand hebben gesticht. De rechtbank is daarom van oordeel dat verdachte de brand heeft gesticht.
Hetgeen de rechtbank bewezen acht
De rechtbank acht wettig bewezen en zij heeft de overtuiging verkregen dat de verdachte het primair tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
zij op 23 augustus 2012, te Hooghalen, opzettelijk brand heeft gesticht aan het rieten dak van een vakantiewoning, gelegen op het recreatiepark Het Grote Zand, aan de Hof van Halenweg 2, immers heeft verdachte toen aldaar opzettelijk vuur in aanraking gebracht met het rieten dak van genoemde woning, ten gevolge waarvan dat pand gedeeltelijk is verbrand, terwijl daarvan gemeen gevaar voor dat pand en de zich in dat pand bevindende goederen en de nabijgelegen woningen en levensgevaar en gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander of anderen, te duchten was.
De in de bewijsmiddelen genoemde feiten en omstandigheden zijn redengevend voor hetgeen de rechtbank bewezen acht.
De verdachte zal van het primair meer of anders tenlastegelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.
Het primair bewezen geachte levert op:
Opzettelijk brand stichten, terwijl daarvan gevaar gemeen gevaar voor goederen te duchten is,
strafbaar gesteld bij artikel 157 aanhef onder 1? van het Wetboek van Strafrecht.
Opzettelijk brand stichten, terwijl daarvan levensgevaar en gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander te duchten is,
strafbaar gesteld bij artikel 157 aanhef onder 2? van het Wetboek van Strafrecht.
De rechtbank heeft kennis genomen van het rapport d.d. 24 januari 2013, opgemaakt door dr. T.W.D.P. van Os, psychiater/psychoanalyticus.
Dit rapport houdt onder meer in als conclusie - zakelijk weergegeven -:
Er is bij verdachte sprake van een borderline persoonlijkheidsstoornis tot uiting komend in haar impulsiviteit, zelf destructief gedrag, zoals automutilatie en heftige woede. Daarnaast is er sprake van een autisme spectrum stoornis, het syndroom van Asperger met als fascinatie pyromanie. Aangezien deze stoornissen chronisch van karakter zijn, kan worden aangenomen dat deze ook aanwezig waren ten tijde van hetgeen onderzochte ten laste wordt gelegd. Zeer waarschijnlijk hebben de ziekelijke stoornissen en gebrekkige ontwikkeling een doorwerking gehad gezien de fascinatie voor vuur, haar geringe frustratietolerantie bij veranderingen in haar ritme en dagstructuur en haar impulsiviteit. Onderzoeker schat in dat verdachte gezien haar ziekelijke stoornissen als gebrekkige ontwikkeling als verminderd toerekeningsvatbaar moet worden beschouwd.
De rechtbank heeft voorts kennis genomen van het rapport d.d. 28 december 2012 van de GZ-psycholoog drs. M.J.C.M . Driessen.
Dit rapport houdt onder meer in als conclusie -zakelijk weergegeven-:
Verdachte lijdt aan meervoudige persoonlijkheidsproblematiek, te classificeren als een Persoonlijkheidsstoornis Niet Anderszins Omschreven (NAO) met borderline- en schizotypische trekken. Tevens voldoet verdachte aan de criteria van de 'Stoornis van Asperger' en de stoornis 'Pyromanie'. Hiervan was ook sprake ten tijde van het tenlastegelegde. Geadviseerd wordt om verdachte ten aanzien van het tenlastegelegde sterk verminderd toerekeningsvatbaar te achten.
De rechtbank is van oordeel, gelet op de inhoud van de rapporten van Van Os en Driessen , mede gelet op de toedracht van de feiten en de persoon van de verdachte, dat het hiervoor bewezen verklaarde aan de verdachte kan worden toegerekend, zij het in verminderde mate.
De rechtbank houdt bij de bepaling van de op te leggen straf rekening met de aard en de ernst van de gepleegde feiten, met de omstandigheden waaronder deze feiten zijn begaan, met hetgeen de rechtbank uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken omtrent de persoon van de verdachte en met de inhoud van het de verdachte betreffende uittreksel uit het algemeen documentatieregister d.d. 29 november 2012 waaruit blijkt dat de verdachte meermalen eerder ter zake van soortgelijke misdrijven is veroordeeld.
De rechtbank houdt bovendien rekening met voormelde eis van de officier van justitie, het pleidooi van de raadsman van verdachte, die heeft gepleit -bij een veroordeling- dat geen gevangenisstraf doch een gemaximeerde terbeschikkingstelling wordt opgelegd. Daarnaast houdt de rechtbank rekening met de inhoud van en conclusies in na te noemen psychiatrische en psychologische rapporten.
De rechtbank heeft bewezen verklaard dat verdachte opzettelijk brand heeft gesticht in een vakantiehuisje, als gevolg waarvan gemeen gevaar voor goederen en levensgevaar en gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor anderen is ontstaan. Brandstichting is een zeer gevaarzettend en voor de omgeving bedreigend delict, waarvoor in beginsel een vrijheidsstraf van langere duur op zijn plaats is. De individuele omstandigheden van het geval moeten bij bepaling van de hoogte van de straf echter niet uit het oog verloren worden. In het onderhavige geval acht de rechtbank de persoon van verdachte en haar problematiek van groot belang. Op grond van de ernst van het bewezen geachte, in samenhang met de hiervoor weergegeven overwegingen, feiten en omstandigheden, is de rechtbank van oordeel dat in dit geval een beperkte gevangenisstraf voor de duur van 10 maanden geboden is.
De rechtbank acht het noodzakelijk dat verdachte ter voorkoming van herhaling wederom wordt behandeld. Zij zal derhalve naast het opleggen van een gevangenisstraf na te melden maatregel van terbeschikkingstelling opleggen.
Motivering maatregel van terbeschikkingstelling.
Door de gedragsdeskundigen, dr. T.W.D.P. van Os, psychiater/psychoanalyticus en drs. M.J.C.M. Driessen, GZ-psycholoog, die de verdachte hebben onderzocht, is elk afzonderlijk een met reden omkleed, gedagtekend en ondertekend advies uitgebracht.
De conclusies in het advies van psychiater Van Os voornoemd, d.d. 24 januari 2013, luiden:
Er is bij verdachte sprake van ziekelijke stoornissen en gebrekkige ontwikkeling van haar geestvermogens zoals eerder vermeld. Er zijn diverse risicofactoren die het risico op een herhaling van een delict zoals het haar ten laste gelegde verhogen. De belangrijkste risicofactoren zijn de geschiedenis van eerdere brandstichtingen, de fascinatie voor vuur samenhangend met de autisme spectrum stoornis als ook haar persoonlijkheidstoornis; vanwege een beperkt arsenaal om met stresssituaties om te gaan waarin ze vanwege haar autisme spectrum stoornis gemakkelijk terecht komt en die haar onmacht triggeren met kans op grensoverschrijdend gedrag. Een andere belangrijke risicofactor is het (tijdelijk) (in haar beleving of reëel) wegvallen van een ondersteunende omgeving. Onderzoeker adviseert de behandeling en begeleiding te richten op haar omgang met de beperkingen als ook de gaven die haar autistische stoornis met zich meebrengen. Ten aanzien van de geconstateerde psychiatrische stoornissen is vanuit forensisch oogpunt behandeling en langdurige begeleiding geïndiceerd. Een dergelijke behandeling en begeleiding dient klinisch te starten zodat enerzijds de nieuwe gezichtspunten in de diagnostiek vorm kunnen krijgen en anderzijds afscheid genomen kan worden van een behandeling die gericht is op exploratie van trauma's. Onderzoeker schat in dat verdachte zich niet zal onttrekken aan een behandeling en zelf ook heeft aangestuurd op een vrijwillige behandeling. Echter, gezien de aard en ernst van het haar ten laste gelegde en met name het recidiverende karakter ervan, is maximale bescherming van de maatschappij vereist. Onderzoeker adviseert daarom een tbs- maatregel met dwangverpleging.
De conclusies in het advies van psycholoog drs. Driessen, d.d. 28 december 2012, luiden:
Verdachte lijdt aan meervoudige persoonlijkheidsproblematiek, te classificeren als een Persoonlijkheidsstoornis Niet Anderszins Omschreven (NAO) met borderline- en schizotypische trekken. Tevens voldoet verdachte aan de criteria van de 'Stoornis van Asperger' en de stoornis 'Pyromanie'. Hiervan was ook sprake ten tijde van het tenlastegelegde. De voorkeur gaat uit naar een TBS met dwangverpleging omdat gezien de ernst en meervoudigheid van de persoonlijkheidsproblematiek van verdachte en het daarmee samenhangende verhoogde recidive risico een TBS met voorwaarden in termen van veiligheidsgaranties ontoereikend wordt geacht.
De rechtbank verenigt zich met de bovenstaande conclusies en maakt die tot de hare.
Op grond van die conclusies en de adviezen en rapporten die over de persoonlijkheid van de verdachte zijn uitgebracht, is de rechtbank van oordeel dat bij de verdachte tijdens het begaan van het bewezen verklaarde feit een gebrekkige ontwikkeling en ziekelijke stoornis van haar geestvermogens bestond.
De door de verdachte begane feiten zijn misdrijven waarop naar wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van vier jaren of meer is gesteld.
Op grond van het bovenstaande en mede gelet op de ernst van de begane feiten en de veelvuldigheid van voorafgaande veroordelingen wegens misdrijf, is de rechtbank van oordeel dat de algemene veiligheid voor personen en de algemene veiligheid van goederen het opleggen van de maatregel van terbeschikkingstelling en de verpleging van overheidswege eisen.
De rechtbank zal daarom gelasten dat de verdachte ter beschikking wordt gesteld en zal bevelen dat de verdachte van overheidswege zal worden verpleegd.
De rechtbank overweegt dat de maatregel van terbeschikkingstelling zal worden opgelegd ter zake van misdrijven dat zijn gericht tegen of gevaar veroorzaken voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen. De totale duur van de maatregel kan daarom een periode van vier jaar te boven gaan.
Inbeslaggenomen voorwerpen
De rechtbank zal geen beslissing nemen met betrekking tot de inbeslaggenomen voorwerpen, nu de officier van justitie ter terechtzitting heeft toegezegd deze aan verdachte te zullen teruggeven.
Verzoek opheffing van de voorlopige hechtenis verdachte
De rechtbank acht gelet op de bewezenverklaring, de op te leggen gevangenisstraf en de vrijheidsbenemende maatregel geen termen aanwezig om de voorlopige hechtenis op te heffen zoals door de raadsman ter terechtzitting is verzocht.
Toepassing van wetsartikelen
De rechtbank heeft mede gelet op de artikelen 10, 27, 37a, 37b en 57 van het Wetboek van Strafrecht.
Beslissing van de rechtbank
De rechtbank verklaart bewezen dat het primair tenlastegelegde, zoals hierboven is omschreven, door de verdachte is begaan, stelt vast dat het aldus bewezen verklaarde oplevert de strafbare feiten zoals hierboven is vermeld en verklaart de verdachte deswege strafbaar.
De rechtbank verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte primair meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
De rechtbank veroordeelt de verdachte tot
- een gevangenisstraf voor de duur van 10 maanden.
De rechtbank beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht.
De rechtbank beveelt dat de verdachte ter beschikking zal worden gesteld en van overheidswege zal worden verpleegd.
De rechtbank stelt vast dat de totale duur van de maatregel van terbeschikkingstelling een periode van vier jaar te boven mag gaan.
Dit vonnis is gewezen door mr. O.J. Bosker, voorzitter,
en mr. J.J. Schoemaker en mr. H. de Wit, rechters,
in tegenwoordigheid van J. Hoogeveen, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van de rechtbank op 14 juni 2013.
1 op pagina 714 van het proces-verbaal van politie Drenthe, nummer: 03TGO12001 "dossier Bonne" (het PV)
2 betreft brandtechnisch, technisch en materiaalkundig onderzoek door deskundige
3 op pagina 792/793 van het PV
4 op pagina 820ev van het PV
5 op pagina 815 van het PV
6 op pagina 405ev van het PV
??
Parketnummer: 19/830277-12
Uitspraak d.d.: 14 juni 2013 2