Het beheertype omvat grasland met per 100 ha minimaal 35 broedparen van Grutto, Tureluur, Watersnip, Kemphaan, Slobeend, Zomertaling, Veldleeuwerik, Wulp, Kluut, Krakeend, Kuifeend, Wintertaling, Graspieper en/of Gele kwikstaart.
Het maai- en graasbeheer wordt zodanig gevoerd dat niet meer dan 10% van de jongen slachtoffer worden van beheeringrepen.
1.6 Weidevogelgrasland heeft primair een weidevogeldoelstelling, maar dergelijk grasland mag, onder zekere beperkingen, worden beweid, bemest en gemaaid. Die beperkingen staan agrarisch (mede)gebruik niet alleen niet in de weg, maar dat gebruik is noodzakelijk voor de realisatie van de weidevogeldoelstelling. De combinatie van natuurbeheer en bedrijfsmatig agrarisch gebruik van het vochtige weidevogelgrasland leidt tot een aanwending van het perceel die vergelijkbaar is met het extensieve landbouwkundige gebruik uit de periode 1940-1970.
1.7 Om te voldoen aan de weidevogeldoelstelling moet het perceel vochtig, licht bemest en open zijn, met veel afwisseling van kortere gedeeltes (als nest- en opgroeigelegenheid voor jonge vogels) en ruigere gedeeltes (voor dekking en voedsel, waaronder insecten dankzij mest en koeienvlaaien). Het benodigde mozaïek aan verschillende gewasstadia wordt verkregen door afwisselend perceelbeheer. Het grootste deel van het perceel wordt na 15 juni gemaaid, een deel wordt voorbeweid en een deel (zonder broedvogels) wordt vervroegd gemaaid. Bij dit beheer wordt een zo natuurlijk mogelijk waterpeil nagestreefd met hoge waterstanden door het vasthouden van regenwater in de winter en het voorjaar, waardoor in die seizoenen sprake is van een “plas-dras” op het perceel. Na het voorjaar worden de waterpeilen verlaagd, zodat het land langzaam opdroogt. Voor het vernatten van het perceel beheert eiseres, binnen de grenzen van het door het waterschap vastgestelde peilbesluit, zelfstandig de hoogte van het waterpeil met daarvoor aangelegde stuwen. Bij het beheer van het waterpeil moet eiseres voorkomen dat een ongewenste situatie ontstaat voor de omliggende landbouwgronden, waar ter bevordering van de gewasopbrengst en voorkoming van verdroging juist ’s winters relatief lage en ’s zomers relatief hoge waterpeilen worden nagestreefd.
1.8 Rond en in het perceel liggen van oudsher aanwezige toegangsdammen en afgezien van de stuwen voor het beheer van het waterpeil zijn er geen voorzieningen aangebracht ten behoeve van het perceel of de daarop geweide dieren. Drainage is afwezig. Schapen en koeien drinken uit de sloot en worden niet bijgevoerd.
1.9 Het beheer van het perceel is door eiseres uitbesteed aan een agrariër op basis van een geliberaliseerde pachtovereenkomst. In deze overeenkomst zijn met het oog op de door eiseres nagestreefde natuurdoelstelling bijzondere, beperkende gebruiksvoorwaarden opgenomen over de wijze van beweiding, bemaaiing en bemesting:
- bemesting na voorafgaande melding door de pachter met uitsluitend vaste runderstalmest;
- geen beweiding van 1 januari tot 1 april;
- voorbeweiding van 1 april tot 1 juli met maximaal 1,5 GVE (groot vee eenheden) per hectare;
- beweiding van 1 juli tot 1 november met maximaal 3 GVE per hectare of maaien en hooien;
- van 1 november tot 1 december uitsluitend schapenbeweiding met maximaal 3 GVE per hectare;
- ter voorkoming van kuikensterfte bij maaien minimaal 24 uur van te voren per hectare ten minste vijf stokken met wapperend plastic plaatsen en maaien vanuit het midden naar buiten, zo nodig met wildredders.
De toestand van het perceel is bepalend voor de vraag of de afgesproken werkzaamheden volledig kunnen worden uitgevoerd. Het komt voor dat op sommige plaatsen niet bemest kan worden omdat de grond (op dat moment) niet berijdbaar is voor een tractor met aanhanger. Verder worden de schapen eerder van het land gehaald als het perceel extreem nat is. De afgesproken periodes dienen als richtsnoer waarvan in overleg tussen eiseres en de pachter in de praktijk (in voorkomend geval) wordt afgeweken als dat het belang van de weidevogels beter dient.
Met het oog op de komst van de weidevogels in het voorjaar moet het gras op het perceel kort zijn voordat de winter invalt. Daarom is in de periode vanaf 1 juli tot aan de winter sprake van een hogere beweidingsgraad. Drukbegrazing is alleen toegestaan na afloop van het broedseizoen en enkel om te bereiken dat het perceel met kort gras de winter ingaat. Tijdens het broedseizoen wordt op het perceel scharrelsgewijs gevreten door het vee om zo de nesten te beschermen.
1.10 Een beheermedewerker in dienst bij eiseres houdt toezicht op de naleving van de afspraken zoals vermeld onder 1.9. De combinatie van stuwen en de beheerafspraken met de pachter zorgen voor een optimale toestand voor natuurdoeltype N13.01 "Vochtig weidevogelgrasland". De werkzaamheden die op het land plaatsvinden zijn noodzakelijk voor de realisatie van de natuurdoelen. Als de pachter niet zou maaien, bemesten en beweiden, zou eiseres daar zelf in moeten voorzien. Het in eigen hand houden van het beheer is voor eiseres in financieel opzicht ongunstiger dan het uitbesteden van het beheer tegen een verlaagde pachtvergoeding. De omstandigheid dat de pachter het perceel voor zijn mestboekhouding in aanmerking mag nemen, maakt dat hij bereid is de overeengekomen (verlaagde) pachtsom van ongeveer € 100 per hectare te betalen ondanks alle beperkende voorwaarden die hem door eiseres worden opgelegd. De met de pachter overeengekomen werkzaamheden zijn noodzakelijk voor de realisatie van de voor het perceel geldende natuurdoelstellingen.
1.11 Eiseres ontvangt subsidie van de provincie Groningen voor het verwezenlijken van bepaalde natuurdoelen. De subsidie heeft betrekking op een periode van zes jaar. De subsidievereisten betreffen het maaien van het perceel en een streefaantal broedparen per hectare. De provincie monitort de naleving van de subsidievereisten. Deze eisen heeft eiseres vertaald naar de voorwaarden van het pachtcontract. Er wordt geen (deel van de) subsidie uitgekeerd aan de pachter.
1.12 Bij het perceel is door eiseres een informatiebord geplaatst met daarop (onder meer) de tekst:
"Weidevogelbeheer kan uitstekend samengaan met grootschalige moderne melkveehouderij. Door een goede samenwerking tussen natuur en bedrijf.".
1.13 Op grond van het bestemmingsplan Buitengebied Koningslaagte van de gemeente Groningen rust op het perceel een bestemming Natuur waarbinnen agrarisch medegebruik mogelijk is.
1.14 Het Bosschap heeft aan het Alterra instituut, onderdeel van Wageningen University & Research centre, de opdracht verstrekt te onderzoeken of de bij de proefprocedures (zie procesverloop) betrokken percelen feitelijk zijn ingericht en worden beheerd overeenkomstig de betreffende natuurtypen. De onderzoekers van Alterra hebben daartoe samen met een beheerder ondermeer het perceel in het Reitdiep bezocht. Het beheer van het perceel is besproken en er is gelet op de kenmerken van het perceel (vegetatie, vochtigheid, reliëf, inrichting). Daarnaast is aanvullende informatie zoals het pachtcontract bij het onderzoek betrokken. De onderzoekers hebben beoordeeld of het beheer en de kenmerken van het perceel overeenkomen met de beschrijving van de betreffende natuurtypen. Daarbij is, waar aanvullend en zinvol, ook gekeken naar beschrijvingen in handboeken voor natuurbeheer. Vanwege de omstandigheid dat er binnen de beheertypen ruimte is voor variatie in de doelen en het beheer, hebben de onderzoekers niet alleen onderzocht of het beheer precies is uitgevoerd en of de terreinkenmerken precies overeenkomen met de omschrijving in de Index, maar ook of die elementen passen binnen een regime om de gewenste doelen te realiseren. Over het perceel in het Reitdiep hebben de onderzoekers als volgt gerapporteerd:
Beschrijving
Het perceel heeft beheertype Vochtig weidevogelgrasland (N13.01) en is onderdeel van de 71 ha grote Koningslaagte, dat onderdeel is van een 533 ha groot weidevogelreservaat.
Op het betreffende perceel wordt tussen 1 april en 1 juli met maximaal 1,5 GVE/hectare begraasd (een volwassen rund is 1 GVE; een kalf is 0,2 GVE), en na 15 juni wordt er gemaaid en wordt het maaisel afgevoerd. Jaarlijks wordt minimaal 10 ton stalmest uitgereden.
Tijdens het bezoek is de vegetatie laag en structuurrijk, zoals ook door de beheerder nagestreefd wordt. Op landschapsniveau wordt gestreefd naar een mozaïek van verschillende vormen van graslandbeheer.
Een groot deel van het perceel wordt in het najaar onder water gezet. Het waterbeheer wordt optimaal afgestemd op de weidevogels. Dit betekent een natuurlijk waterpeil met verschil tussen zomer- en winterpeil, hoog in het voorjaar, plaatselijk plas-dras en gemiddeld ook een hoog grondwaterpeil in de zomer. De bodem is mede daardoor weinig draagkrachtig voor machines.
Het aantal paren van doelsoorten in 2011 was 63 per 100 ha. Daarnaast komt met name een groot aantal kieviten voor. Voor de meeste soorten is de trend vanaf 2008 positief.
Bevindingen
Noodzakelijke maatregelen om de vegetatie kort te houden voor de weidevogels worden genomen door begrazing en maaien. Begrazen zorgt daarbij voor structuur op klein schaalniveau en het variëren van maaidata tussen percelen zorgt voor afwisseling op een hoger ruimtelijk schaalniveau. De structuurrijke vegetatie is aantrekkelijk voor weidevogels en hun kuikens.
Om nestschade en sterfte bij jongen te voorkomen is de begrazingsdichtheid in de broedtijd beperkt en wordt pas na 15 juni gemaaid. De gift van stalmest is gunstig voor insecten en bodemfauna, en daarmee voor weidevogels. Het hoge waterpeil draagt eveneens bij aan gunstige leefomstandigheden van weidevogels.
Conclusie
De doelen van het beheertypen worden gehaald en de terreinkenmerken, inrichting en beheer voldoen aan de beschrijving van het beheertype.
1.15 Op verzoek van verweerder heeft Tauw te Deventer onderzocht welke agrarische productiemogelijkheden mogelijk zijn voor het onderhavige perceel waarop het beheertype N13.01 Vochtig weidevogelgrasland van toepassing is. In de door Tauw uitgebrachte rapportage staan onder meer de volgende passages:
In het beheertype vochtig weidevogelgrasland is sprake van het ontwikkelen van minimaal licht voedselrijke graslanden, met een duidelijke toename van de soortenrijkdom ten opzichte van intensief productiegrasland. Met name het aangepaste beheer is noodzakelijk om de condities voor weidevogels te optimaliseren. Juist deze relatief voedselrijke halfnatuurlijke graslanden kennen nog een relatief hoge opbrengst in de vorm van biomassa en voedingswaarde van het gras en zijn dus ook agrarisch van belang.
Aanvullende bemesting is bij het natuurbeheertype vochtig weidevogelgrasland in algemeenheid toegestaan en op dit specifieke perceel wordt gebruik gemaakt van ruwe stalmest en wordt een deel van de door begrazing afgevoerde nutriënten in het systeem teruggebracht via de mest van de aanwezige grazers. De voedselrijkdom van de bodem blijft dus op een redelijk hoog niveau, waarbij er minimaal sprake is van licht voedselrijke gronden.
Naast de in de rapportage onderbouwde inschatting van de afname van productiviteit voor het perceel van 50 procent door extensiever gebruik, moet rekening worden gehouden met een opbrengstreductie omdat de gebruiksperiode met name in het voorjaar beperkter is dan op regulier agrarische gronden. De totale opbrengstreductie wordt door Tauw ingeschat op maximaal 56 procent. Tauw concludeert dat op het perceel een minimale agrarische productie van 44 procent mogelijk is.