ECLI:NL:RBNNE:2013:CA2827

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
14 februari 2013
Publicatiedatum
22 juni 2013
Zaaknummer
AWB LEE 12_2027
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onbevoegdheid van de rechtbank in administratief beroep tegen verkeerssanctie

In deze zaak heeft eiser beroep ingesteld tegen het niet tijdig beslissen op zijn verzoek om gegevens van 7 januari 2012, gerelateerd aan een administratieve sanctie wegens een verkeersovertreding. De rechtbank Noord-Nederland, die op 1 januari 2013 is ontstaan uit de samenvoeging van de rechtbanken Assen, Groningen en Leeuwarden, heeft de zaak behandeld. Eiser had een administratieve sanctie opgelegd gekregen op 25 april 2007 en had het Centraal Juridisch Incassobureau (CJIB) verzocht om bewijsstukken ter ondersteuning van zijn beroep tegen deze sanctie. De rechtbank oordeelde dat de brief van eiser niet als een verzoek op grond van de Wet openbaarheid van bestuur (Wob) kon worden aangemerkt, maar als een administratief beroepschrift tegen de sanctie. De rechtbank stelde vast dat er geen sprake was van een aanvraag in de zin van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en dat verweerder niet in gebreke was gebleven. Hierdoor verklaarde de rechtbank zich onbevoegd om van het beroep kennis te nemen. De rechtbank oordeelde verder dat er geen grond was voor het vaststellen van een dwangsom, omdat het beroep niet gegrond was. De uitspraak werd gedaan door mr. C.H. de Groot, rechter, en mr. F.F. van Emst, griffier, op 14 februari 2013.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND
Afdeling bestuursrecht
Locatie Leeuwarden
zaaknummer: AWB LEE 12/2027
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 14 februari 2013 in de zaak tussen
[eiser], te [woonplaats], eiser,
en
de minister van Veiligheid en Justitie, verweerder.
Procesverloop
Eiser heeft beroep ingesteld tegen het niet tijdig beslissen op zijn verzoek om gegevens van 7 januari 2012.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De Wet Herziening Gerechtelijke Kaart is op 1 januari 2013 in werking getreden. De rechtbanken Assen, Groningen en Leeuwarden vormen met ingang van die datum tezamen de nieuwe rechtbank Noord-Nederland. Het rechtsgebied van deze rechtbank beslaat de provincies Drenthe, Fryslân en Groningen. De zaak wordt daarom verder behandeld en beslist door de rechtbank Noord-Nederland.
Overwegingen
1. De rechtbank doet op grond van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) uitspraak zonder zitting.
2.1 Aan eiser is in het kader van de Wet administratieve handhaving verkeersvoorschriften (WAHV) een administratieve sanctie opgelegd wegens het plegen van een verkeersovertreding op 25 april 2007. Het Centraal Juridisch Incassobureau (CJIB) heeft eiser een aanmaning (gedateerd op 29 december 2011) toegestuurd ter zake van het niet betalen van deze administratieve sanctie.
2.2 Bij brief van 7 januari 2012 heeft eiser het CJIB meegedeeld dat hij bezwaar maakt tegen deze overtreding. Daarnaast heeft eiser verweerder verzocht hem bewijs toe te sturen dat verweerder hem eerder een brief heeft gestuurd over deze sanctie. Ook heeft eiser verweerder verzocht hem binnen zes weken de gegevens toe te sturen die betrekking hebben op deze overtreding, zoals naam, nummer agent en alle andere producties die verweerder over eiser heeft. Eiser heeft verweerder meegedeeld dat hij na ontvangst van al deze gegevens zijn verdediging kan opstellen en dat verweerder automatisch in gebreke is indien hij de gevraagde gegevens niet binnen zes weken heeft ontvangen.
2.3 Bij brief van 18 februari 2012 heeft eiser het verzoek om het toesturen van gegevens herhaald en verweerder in gebreke gesteld omdat hij de gegevens nog niet heeft ontvangen.
2.4 Bij brief van 24 februari 2012 heeft de officier van justitie van de afdeling Centrale Verwerking van het Openbaar Ministerie (hierna: het CVOM) aan eiser bevestigd dat hij beroep heeft ingesteld tegen de administratieve sanctie.
2.5 Bij brief van 13 maart 2012 heeft het CVOM eisers brief van 18 februari 2012 doorgestuurd aan het CJIB.
2.6 Bij ongedateerde brief (door het CVOM ontvangen op 23 maart 2012) heeft eiser het CVOM meegedeeld dat hij in beroep wil gaan, maar dat hij eerst de bewijzen wil zien, omdat hij anders geen verdediging kan opbouwen.
2.7 Bij brief van 29 juli 2012 heeft eiser het CVOM (onder meer) meegedeeld dat hij nog geen enkel document of bewijs heeft ontvangen.
2.8 Op 29 juli 2012 heeft eiser bij de rechtbank beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een beslissing op zijn verzoek van 7 januari 2012. In het beroepschrift heeft eiser aangegeven dat de zaak gaat over de Wet openbaarheid van bestuur (Wob).
3. Eiser heeft zich op het standpunt gesteld dat verweerder zijn verzoek van 7 januari 2012 had moeten aanmerken als een aanvraag in de zin van de Wob en dat verweerder niet tijdig op deze aanvraag heeft beslist. Daarom is verweerder hem een dwangsom verschuldigd van € 350,00. Eiser heeft de rechtbank verzocht deze dwangsom vast te stellen.
4. Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat eisers verzoek van 7 januari 2012 niet kan worden aangemerkt als een Wob-verzoek. Volgens verweerder betreft dit een verzoek om informatie ter verkrijging van documenten voor persoonlijke doeleinden, te weten de kennisneming van stukken ter onderbouwing van het administratief beroep tegen de administratieve sanctie. Daarom is volgens verweerder geen sprake van een aanvraag in de zin van artikel 1:3, derde lid, van de Awb en is de Wet dwangsom en beroep niet van toepassing.
5. Op grond van artikel 1:3, eerste lid, van de Awb wordt onder besluit verstaan: een schriftelijke beslissing van een bestuursorgaan, inhoudende een publiekrechtelijke rechtshandeling.
Op grond van het derde lid wordt onder aanvraag verstaan: een verzoek van een belanghebbende, een besluit te nemen.
Op grond van artikel 4:13, eerste lid, van de Awb dient een beschikking te worden gegeven binnen de bij wettelijk voorschrift bepaalde termijn of, bij het ontbreken van zulk een termijn, binnen een redelijke termijn na ontvangst van de aanvraag.
Op grond van het tweede lid is de in het eerste lid bedoelde redelijke termijn in ieder geval verstreken wanneer het bestuursorgaan binnen acht weken na ontvangst van de aanvraag geen beschikking heeft gegeven, noch een mededeling als bedoeld in artikel 4:14, derde lid, van de Awb heeft gedaan.
Op grond van artikel 6:2, eerste lid, van de Awb wordt het niet tijdig nemen van een besluit voor de toepassing van wettelijke voorschriften over bezwaar en beroep met een besluit gelijkgesteld.
Op grond van artikel 6:12, tweede lid, van de Awb kan een beroepschrift tegen het niet tijdig nemen van een besluit worden ingediend zodra het bestuursorgaan in gebreke is tijdig een besluit te nemen en twee weken zijn verstreken na de dag waarop de belanghebbende het bestuursorgaan schriftelijk heeft meegedeeld dat het in gebreke is.
Op grond van artikel 7:18, tweede lid, van de Awb legt het beroepsorgaan het (administratief) beroepschrift en alle verder op de zaak betrekking hebbende stukken voorafgaand aan het horen gedurende ten minste een week voor belanghebbenden ter inzage.
Op grond van het vierde lid kunnen belanghebbenden van deze stukken tegen vergoeding van ten hoogste de kosten afschriften verkrijgen.
Op grond van artikel 8:1, eerste lid, kan een belanghebbende tegen een besluit beroep instellen bij de rechtbank.
6. De rechtbank is van oordeel dat verweerder eisers brief van 7 januari 2012 terecht heeft opgevat als een administratief beroepschrift tegen de opgelegde administratieve sanctie. Verder is de rechtbank van oordeel dat verweerder het in deze brief (en de brieven van 18 februari 2012 en 29 juli 2012) opgenomen verzoek om het toesturen van bewijs en overige gegevens terecht niet heeft opgevat als een verzoek om openbaarmaking van documenten op grond van de Wob. Daartoe overweegt de rechtbank dat eiser het verzoek heeft gedaan in zijn administratief beroepschrift en dat uit de stukken blijkt dat eiser de gegevens wenste te ontvangen, teneinde zijn verdediging tegen de administratieve sanctie te kunnen opstellen. Verder geldt dat eiser niet heeft verzocht om openbaarmaking en niet heeft verwezen naar de Wob. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder eisers verzoek, gelet op het voorgaande, kunnen aanmerken als een verzoek om toezending van een afschrift van de gedingstukken in de zin van artikel 7:18, vierde lid, van de Awb, welke bepaling blijkens artikel 7, eerste lid, van de WAHV van toepassing is op het administratief beroep tegen een administratieve sanctie bij de officier van justitie.
7. Op grond van het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat verweerder zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat het door eiser in zijn brieven van 7 januari 2012, 18 februari 2012 en 29 juli 2012 gedane verzoek om gegevens geen aanvraag is in het kader van de Wob en evenmin anderszins kan worden aangemerkt als aanvraag in de zin van artikel 1:3, derde lid, van de Awb.
8. Nu geen sprake is van een aanvraag is evenmin sprake van het niet tijdig beslissen op een aanvraag. Nu geen sprake is van een met een appellabel besluit gelijk te stellen niet tijdig nemen van een besluit is de rechtbank onbevoegd van het beroep kennis te nemen.
9. De rechtbank is niet bevoegd een dwangsom vast te stellen, omdat het beroep niet gegrond is.
10. Er bestaat geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
Beslissing
De rechtbank verklaart zich onbevoegd.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C.H. de Groot, rechter, in aanwezigheid van mr. F.F. van Emst, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 14 februari 2012.
w.g. rechter
w.g. griffier
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan verzet worden gedaan bij deze rechtbank. De indiener van het verzetschrift kan daarbij vragen in de gelegenheid te worden gesteld over het verzet te worden gehoord.