Geschil
2.1 In geschil is of, en zo ja, tot welk bedrag eiseres recht heeft op immateriële schadevergoeding in verband met de overschrijding van de redelijke termijn in de bezwaar- en beroepsfase. Voorts dient, voor zover schade vergoed dient te worden, te worden beslist welk deel van de overschrijding van de termijn moet worden toegerekend aan de inspecteur en welk deel aan de Staat, zodat de vergoedingsplicht dienovereenkomstig kan worden gesplitst.
2.2 Eiseres stelt zich -kort gezegd- op het standpunt dat zowel in bezwaar als in beroep de redelijke termijn is overschreden. Eiseres stelt dat zij in elk van de onderhavige zaken in aanmerking komt voor een vergoeding van de door haar geleden immateriële schade.
De onderhavige zaken zijn niet als samenhangende zaken aan te merken, omdat de beroepen op verschillende momenten zijn ingesteld en ook de geschilpunten niet hetzelfde zijn. De rechtbank heeft een proceskostenvergoeding toegekend op basis van een gemiddeld gewicht, zodat er geen aanleiding is de termijn te verlengen vanwege ingewikkeldheid. Verder is er geen aanleiding een deel van de termijn aan eiseres toe te rekenen. Dat de inspecteur tijd moest worden gegund voor een schriftelijke reactie en eiseres gebruik maakt van haar ten dienste staande rechtsmiddelen kan haar niet worden aangerekend. Eiseres' verzoek in de beroepsfase om uitstel voor het geven van een reactie was te wijten aan de proceshouding van de inspecteur (indienen van nieuwe geanonimiseerde stukken zonder zich te beroepen op artikel 8:29 Awb). Ten slotte stelt eiseres dat niet de vertraagde termijn doorslaggevend is, maar de totale duur van de bezwaar- en beroepsfase. Zij heeft deze in de zaak 09/1869 becijferd op 44 maanden, ofwel 7 halve jaren. Dit geeft volgens eiseres recht op een schadevergoeding van € 3.500 in de procedure 09/1869. Voor de procedure 09/1870 geldt hetzelfde bedrag. In de procedure 10/1064 bedraagt de schadevergoeding 5 halve jaren maal € 500 is € 2.500.
2.3 De inspecteur stelt in reactie op de door eiseres geclaimde immateriële schadevergoeding -kort gezegd- dat er geen recht op schadevergoeding bestaat, omdat de schade (mede) is ontstaan door eigen schuld van eiseres. Eiseres heeft niet op voldoende voortvarende wijze gebruik gemaakt van de door de Awb geboden mogelijkheid om beroep in te stellen wegens een fictieve weigering. Gelet op de non-coöperatieve houding van eiseres in de controlefase is eiseres zelf debet aan de lengte van de procedure. Dit is reden voor een verlenging of schorsing van de redelijke termijn. In de zaken 09/1869 en 09/1870 begint de redelijke termijn ten aanzien van de bezwaarfase op 29 december 2008 respectievelijk op 2 februari 2009. Deze eindigt volgens de inspecteur -naar hij ter zitting heeft verklaard- op 11 augustus 2009 wanneer het beroep bij de rechtbank is ingesteld vanwege het uitblijven van een uitspraak op bezwaar. Binnen die periode is de redelijke termijn van 10 maart 2009 tot 11 augustus 2009 geschorst, omdat de inspecteur onder meer bezig was feiten en omstandigheden te ordenen, opdat het controlerapport kon worden afgerond. In het bezwaarschrift is niet inhoudelijk ingegaan op de correcties, daarom is sprake van een schorsing van de aangevangen redelijke termijn tot 11 augustus 2009. Op het moment van indiening van de verweerschriften op 9 respectievelijk 15 oktober 2009 moet de inspecteur worden geacht uitspraak op bezwaar te hebben gedaan. Gelet hierop is de materiële uitspraak op bezwaar gedaan binnen de met de schorsingstermijn verlengde termijn van 6 maanden na ontvangst van de bezwaarschriften. In de zaak 10/1064 is er binnen zes maanden na indiening van het bezwaar uitspraak op bezwaar gedaan, zodat er in die zaak geen sprake is van overschrijding van de redelijke termijn in de bezwaarfase. Er moet niet worden uitgegaan van de totale duur van de procedure, maar van de vertraagde termijn. In geen van de zaken is aanleiding voor een schadevergoeding. Zo er reden is voor een schadevergoeding kan de overschrijding van de totale termijn slechts tot het moment van indiening van het verweerschrift aan de inspecteur worden toegerekend.
2.4 De Staat heeft -kortgezegd- de volgende standpunten ingenomen ten aanzien van de geclaimde immateriële schadevergoeding. Het procesgedrag van eiseres brengt een verlenging van de redelijke termijn van circa 4 maanden met zich mee, nu eiseres pas op 4 april 2012 heeft gereageerd op de brief van 30 september 2011 van de inspecteur genaamd "conclusies van dupliek" (zie procesverloop uitspraken 2 oktober 2012).Vanwege de ingewikkeldheid en de samenhang met de andere zaken is een verlenging van de redelijke termijn gerechtvaardigd met zes maanden. In elk van de zaken 09/1869 en 09/1870 bedraagt de redelijke termijn voor de beroepsfase 28 maanden (18 + 10 maanden). De overschrijding van de redelijke termijn met 10 maanden leidt tot schadevergoeding van € 1.000 in elk van deze zaken. In de zaken 09/1869 en 10/1064 moet worden volstaan met één schadevergoeding, omdat sprake is van samenhangende zaken. De Staat verwijst hierbij naar de uitspraak van Gerechtshof 's-Hertogenbosch van 23 augustus 2012, LJN BX5668.
De schadevergoeding moet dan worden toegekend in de zaak 09/1869 waarin de termijnoverschrijding het grootst is; voor afzonderlijke toekenning van een immateriële schadevergoeding in de zaak 10/1064 is dan geen plaats meer.
2.5 Voor een uitgebreide weergave van de standpunten van partijen verwijst de rechtbank naar de van hen afkomstige gedingstukken.