RECHTBANK NOORD-NEDERLAND
Afdeling strafrecht
Parketnummer: 18/950070-13
Vonnis van de meervoudige strafkamer d.d. 7 juni 2013 in de zaak van het openbaar ministerie tegen:
(Verdachte)
geboren te (geboorteplaats) op (geboortedatum),
wonende te Emmen,
gedetineerd in het Huis van Bewaring "Ter Apel" te Ter Apel.
1. Het onderzoek ter terechtzitting
Het onderzoek ter terechtzitting heeft plaatsgehad op 24 mei 2013.
De verdachte is verschenen, bijgestaan door zijn raadsman mr. H.J. Pellinkhof, advocaat te Assen.
Het Openbaar Ministerie werd vertegenwoordigd door mr. G. Wilbrink,
officier van justitie.
Aan verdachte is bij dagvaarding tenlastegelegd dat
hij op of omstreeks 10 februari 2013 te Emmen, opzettelijk en met
voorbedachten rade (slachtoffer) van het leven heeft beroofd, immers heeft
verdachte met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg, met een mes,
althans met een scherp en/of puntig voorwerp (meermalen) in de hals en/of
bovenlichaam van die (slachtoffer) gestoken, tengevolge waarvan voornoemde (slachtoffer) is overleden.
De dagvaarding is geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van het tenlastegelegde feit en de officier van justitie is ontvankelijk. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.
4. Waardering van het bewijs
4.1. Standpunt van het openbaar ministerie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat bewezen kan worden dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan moord.
4.2. Standpunt van de verdediging
De raadsman van verdachte heeft met betrekking tot de bewezenverklaring geen uitdrukkelijk onderbouwd standpunt ingenomen.
4.3. Oordeel van de rechtbank
De rechtbank gaat op grond van de in de voetnoten vermelde wettige bewijsmiddelen uit van de volgende feiten en omstandigheden.1
Op zaterdagavond 9 februari 2013 hadden verdachte en zijn vriendin (slachtoffer), met wie hij enkele jaren een relatie had en met wie hij sinds twee jaar samenwoonde, in hun woning te Emmen een feestje met hun vrienden (betrokkene 1), (betrokkene 2), (betrokkene 3) en (betrokkene 4). Op dit feestje speelden ze onder meer computerspelletjes.2 Op een gegeven moment zag verdachte dat (slachtoffer) met (betrokkene 1) aan het flirten was. Verdachte had al langer het vermoeden dat er iets speelde tussen (slachtoffer) en (betrokkene 1) en had (slachtoffer) daar al vaker op aangesproken, maar (slachtoffer) had hem er elke keer weer van overtuigd dat er niets tussen hen aan de hand was. Die avond zag verdachte ook dat (slachtoffer) en (betrokkene 1) druk aan het sms'en waren. Hij kreeg het vermoeden dat zij naar elkaar berichten stuurden. Verdachte vroeg hierop aan (slachtoffer) met wie zij aan het sms'en was en wilde haar telefoon zien. In eerste instantie wilde (slachtoffer) hem haar telefoon niet geven. Later gaf zij verdachte wel haar telefoon, maar toen had (slachtoffer) al haar berichten al verwijderd. Hierop nam verdachte (slachtoffer) mee naar de slaapkamer om daar met haar te praten. (Slachtoffer) ontkende wederom dat er iets speelde tussen haar en (betrokkene 1). Hierna zei verdachte tegen zijn vrienden dat het feest voorbij was, waarop zij de woning verlieten. Vervolgens ontstond er tussen verdachte en (slachtoffer) een discussie. (Slachtoffer) wilde haar telefoon terug en werd agressief richting verdachte. Verdachte had haar nog nooit zo gezien. Hierna ging (slachtoffer) nog even computeren.3 Tussen 00.48 en 00.57 uur (het was toen inmiddels zondag 10 februari 2013) stuurde (slachtoffer) via Facebook enkele berichten aan (betrokkene 3), waarin ze zei dat er sprake was van een extreem uit de hand gelopen ruzie en waarin ze hem vroeg om tegen (betrokkene 1) te zeggen dat verdachte haar telefoon had afgepakt.4 Hierna ging (slachtoffer) naar bed. Verdachte ging nog even achter de computer zitten. Op Facebook las hij iets wat zijn vermoeden bevestigde dat er inderdaad wat speelde tussen (slachtoffer) en (betrokkene 1). Toen knapte er iets bij verdachte. Hij voelde zich door iedereen voor de gek gehouden en vond dat het zo niet meer langer kon. Hij vond dat ze allebei dood moesten. Op dat moment zag hij de dood als enige uitweg. Verdachte liep naar de keuken en pakte uit de keukenla een mes. Hij koos voor het scherpste mes dat er was. Met het mes in zijn hand liep hij naar de slaapkamer, waar (slachtoffer) op haar buik in bed lag. Verdachte vroeg haar waar ze mee bezig was, (slachtoffer) heeft hier nog iets op gezegd en verdachte haalde vervolgens met het mes uit naar (slachtoffer). Hierbij raakte hij haar in de nek. (Slachtoffer) stribbelde tegen. Verdachte besloot om nog een keer te steken. Op dat moment had hij namelijk maar één doel voor ogen en dat was dat zij allebei dood moesten. Vervolgens stak verdachte haar meerdere keren in haar hals, rug en hoofd. Hij had hierbij veel kracht nodig. Verdachte had niet verwacht dat het zo moeizaam zou gaan. Hij had er wat makkelijker over gedacht. Verdachte stopte pas met steken toen hij dacht dat hij klaar was, toen (slachtoffer) niet meer bewoog. Hierna wilde verdachte zichzelf dood maken en sneed zichzelf in de pols. Verdachte verloor zijn bewustzijn. De volgende dag kwam hij echter weer bij kennis.5 Aan het eind van de middag belde hij zijn ouders met de mededeling dat hij (slachtoffer) had gedood en daarna geprobeerd had om zelfmoord te plegen. Zijn ouders kwamen direct naar de woning, waar zij constateerden dat (slachtoffer) inderdaad was overleden. Om 17.39 uur belden zij 112.6 Toen de politie ter plaatse kwam, troffen zij verdachte in de woning aan. Hij was gewond aan zijn linkerpols. Verdachte vertelde hen direct dat hij zijn vriendin (slachtoffer) had doodgestoken. In de slaapkamer trof de politie haar lichaam aan. Zij lag half op haar buik op het bed. De ambulanceverpleegster, die inmiddels ook gearriveerd was, stelde de dood van (slachtoffer) vast.7 Bij de sectie bleek dat (slachtoffer) talrijke snij- en steekletsels had aan de hals, de rug, de borstkas, het hoofd, het gelaat, de vingers en de onderarm. Deze letsels zijn bij leven ontstaan door inwerking van uitwendig mechanisch scherprandig geweld, deels klievend en perforerend (steekletsels aan de hals en rug) en deels hoofdzakelijk enkel klievend (snijletsels aan hoofd, hals en handen) van aard. De letsels aan de rechterhand en linkeronderarm passen goed bij zogenaamde afweerletsels. De meest uitgebreide/ernstige letsels bevonden zich aan de hals en de rug, met uitgebreid schade aan organen en bloedvaten, met bloedverlies in de borst- en buikholten, inloop dan wel inademing van bloed in de luchtwegen en inloop dan wel inslikken van bloed in de slokarm en maag. Het intreden van de dood wordt verklaard door verbloeding ten gevolge van talrijke snij- en steekletsels, met name die aan de hals en de rug.8
Gelet op het bovenstaande acht de rechtbank bewezen dat verdachte (slachtoffer) opzettelijk van het leven heeft beroofd. De rechtbank is voorts van oordeel dat verdachte dit met voorbedachten rade heeft gedaan. De rechtbank overweegt daartoe het volgende.
Voor een bewezenverklaring van het bestanddeel voorbedachte rade moet komen vast te staan dat de verdachte zich gedurende enige tijd heeft kunnen beraden op het te nemen of het genomen besluit en dat hij niet heeft gehandeld in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling, zodat hij de gelegenheid heeft gehad na te denken over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap te geven. Bij de vraag of sprake is van voorbedachte raad gaat het bij uitstek om een weging en waardering van de omstandigheden van het concrete geval, waarbij het gewicht moet worden bepaald van de aanwijzingen die voor of tegen het bewezen verklaren van voorbedachte raad pleiten. De vaststelling dat de verdachte voldoende tijd had om zich te beraden op het te nemen of het genomen besluit vormt weliswaar een belangrijke objectieve aanwijzing dat met voorbedachte raad is gehandeld, maar behoeft de rechter niet ervan te weerhouden aan contra-indicaties een zwaarder gewicht toe te kennen. Daarbij kan bijvoorbeeld worden gedacht aan de omstandigheid dat de besluitvorming en uitvoering in plotselinge hevige drift plaatsvinden, dat slechts sprake is van een korte tijdspanne tussen besluit en uitvoering of dat de gelegenheid tot beraad eerst tijdens de uitvoering van het besluit ontstaat. Zo kunnen bepaalde omstandigheden (of een samenstel daarvan) de rechter uiteindelijk tot het oordeel brengen dat de verdachte in het gegeven geval niet met voorbedachte raad heeft gehandeld. (HR 28 februari 2012, LJN BR2342, NJ 2012/518).
De rechtbank acht bewezen dat verdachte in het onderhavige geval voldoende tijd had om zich te beraden op het te nemen of het genomen besluit om (slachtoffer) van het leven te beroven. Verdachte is namelijk, nadat hij had besloten dat (slachtoffer) en hijzelf dood moesten, naar de keuken gelopen en heeft daar het scherpste mes uitgezocht. Vervolgens is hij met het mes in zijn hand naar de slaapkamer gelopen. In die tijd had verdachte de gelegenheid om zich te beraden op zijn genomen besluit. Hij is toen echter niet op zijn besluit teruggekomen. In de slaapkamer aangekomen stak hij (slachtoffer) namelijk vrijwel direct met het mes. Na de eerste steek stribbelde (slachtoffer) nog tegen en evalueerde verdachte zijn handelen. Hij herzag zijn beslissing echter niet, maar besloot om verder te gaan met steken. Op dat moment had hij namelijk nog steeds maar één doel voor ogen en dat was dat zij allebei dood moesten. Hieruit blijkt dat verdachte zich, wederom, rekenschap heeft gegeven van zijn voorgenomen daad. Vervolgens stak hij haar nog vele malen in haar hals, rug en hoofd. Tijdens het steken constateerde verdachte hoeveel moeite het hem kostte om (slachtoffer) te doden. Hij had daarbij namelijk veel kracht nodig. Verdachte had niet verwacht dat het zo moeizaam zou gaan. Hij had er wat makkelijker over gedacht. Verdachte stopte pas met steken toen (slachtoffer) niet meer bewoog en hij dacht dat hij klaar was. Uit de sectiebevindingen blijkt dat alle toegebrachte letsels en met name die aan de hals en de rug een bijdrage aan het intreden van de dood hebben geleverd. Uit deze gang van zaken blijkt dat verdachte voldoende tijd en gelegenheid heeft gehad om na te denken over de betekenis en de gevolgen van de voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap te geven. Niet alleen toen verdachte met het mes vanuit de keuken naar de slaapkamer liep, maar ook tijdens de uitvoering had hij ruimschoots de tijd en de gelegenheid om tot bezinning te komen, zijn beslissing te herzien en zijn handelen te staken. Dat heeft hij echter niet gedaan. Derhalve acht de rechtbank de voorbedachte rade bewezen. Contra-indicaties voor het bestaan hiervan zijn naar het oordeel van de rechtbank niet aanwezig. Zo is niet aannemelijk geworden dat verdachte heeft gehandeld in een ogenblikkelijk gemoedsopwelling.
De rechtbank acht op grond van al het voorgaande bewezen dat verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan moord.
De rechtbank acht op grond van de reeds genoemde bewijsmiddelen bewezen dat verdachte het hem tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 10 februari 2013 te Emmen opzettelijk en met voorbedachten rade (slachtoffer) van het leven heeft beroofd, immers heeft verdachte met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg met een mes meermalen in de hals en het bovenlichaam van die (slachtoffer) gestoken, tengevolge waarvan voornoemde (slachtoffer) is overleden.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in zijn verdediging geschaad.
Het bewezen verklaarde levert op:
strafbaar gesteld in artikel 289 van het Wetboek van Strafrecht.
Het bewezen geachte feit is volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.
Er is voorts geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.
8.1. Standpunt van het openbaar ministerie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van het door hem bewezen geachte feit zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 9 jaar, met aftrek van voorarrest.
8.2. Standpunt van de verdediging
De raadsman van verdachte heeft de rechtbank verzocht om verdachte niet te veroordelen tot een langdurige gevangenisstraf. Uit de Pro Justitia rapportages blijkt namelijk dat de psychische problematiek van verdachte dan alleen nog maar zal toenemen. Verdachte heeft behandeling nodig en de raadsman verzoekt de rechtbank dan ook om verdachte te veroordelen tot het ondergaan van een behandeling. Dit kan in de vorm van reclasseringstoezicht, dan wel in de vorm van de maatregel TBS met voorwaarden. Omdat daarvoor een aanvullende rapportage nodig is, dient de zaak volgens de raadsman te worden aangehouden.
8.3. Oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals van een en ander ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een buitengewoon ernstig feit, te weten de moord op zijn vriendin (slachtoffer), een jonge vrouw van 24 jaar met nog een heel leven voor zich. Verdachte heeft hiermee haar het meest fundamentele recht ontnomen waarover de mens beschikt, namelijk het recht op leven. De reden hiervoor, namelijk dat zij hem zou bedriegen met één van zijn vrienden, staat in geen enkele verhouding tot wat verdachte haar heeft aangedaan. (Slachtoffer) is op een gruwelijke wijze van het leven beroofd door haar eigen vriend, iemand die ze vertrouwde en bij wie ze zich veilig voelde. Zij bevond zich op dat moment in haar eigen woning in haar eigen bed, bij uitstek de plek waar zij zich veilig moest kunnen voelen. Verdachte heeft (slachtoffer) vele malen met een mes gestoken. Uit de sectiebevindingen blijkt dat (slachtoffer) enorm veel letsel is toegebracht. Zij is vele malen in haar rug, hals en hoofd gestoken. Ook is bij (slachtoffer) afweerletsel vastgesteld. (Slachtoffer) moet tijdens de laatste momenten van haar leven dus enorm veel pijn en angst hebben doorstaan. De gewelddadige dood van (slachtoffer) heeft voorts onherstelbaar leed en verdriet veroorzaakt bij haar nabestaanden. Dit blijkt onder meer uit de verklaring die de vader van (slachtoffer) op de zitting heeft voorgelezen en uit de schriftelijke slachtofferverklaringen van haar moeder, stiefmoeder, broer en zus. Zij missen (slachtoffer) nog iedere dag en beseffen nog nauwelijks dat (slachtoffer) er niet meer is. Zij zullen het verlies van hun dochter en zus de rest van hun leven met zich mee moeten dragen. Ook voor de ouders van verdachte, die (slachtoffer) levenloos hebben aangetroffen, moet deze gebeurtenis afschuwelijk zijn geweest. Zij moeten de aanblik van haar levenloze lichaam nog duidelijk op hun netvlies hebben en zullen moeten leren leven met de gedachte dat het hun zoon is geweest die haar dit heeft aangedaan. Ten slotte is ook de samenleving ernstig geschokt door de gewelddadige dood van (slachtoffer).
Gelet op de ernst van het feit, zoals hierboven is overwogen, is vanuit het oogpunt van vergelding een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van lange duur op zijn plaats. De rechtbank dient bij het bepalen van de strafmaat en de hoogte van de straf echter tevens rekening te houden met de persoon van verdachte.
In het voordeel van verdachte weegt de rechtbank mee dat hij blijkens het hem betreffende uittreksel uit het justitieel documentatieregister niet eerder voor een strafbaar feit is veroordeeld.
De rechtbank heeft voorts rekening gehouden met de over verdachte opgemaakte Pro Justitia rapportages van zowel psychologisch als psychiatrisch onderzoek, respectievelijk opgemaakt op 22 mei 2013 door drs. J. Buschman, GZ-psycholoog, en op 20 mei 2013 door S.U. Leeuwestein, forensisch psychiater.
Uit deze rapportages komt samengevat en zakelijk weergegeven het volgende naar voren. Zowel tijdens het onderzoek door de psychiater als tijdens het onderzoek door de psycholoog heeft verdachte aangegeven dat hij, na de ruzie met (slachtoffer), op Facebook bewijs gevonden had dat er iets was tussen (slachtoffer) en (betrokkene 1) en dat hij op dat moment helemaal doordraaide. Verdachte weet nog dat hij naar de keuken is gegaan om een mes te pakken, maar van wat er hierna gebeurd is kan hij zich slechts flarden herinneren. Hij stelt geen herinneringsbeelden te hebben van het feit dat hij (slachtoffer) gestoken heeft. De psychiater en de psycholoog concluderen beiden dat verdachte ten tijde van het tenlastegelegde lijdend was aan een pervasieve ontwikkelingsstoornis, te weten PDD-NOS (zijnde een lichte vorm van een Autisme Spectrum Stoornis). Voorts was bij verdachte ten tijde van zowel het psychologisch als het psychiatrisch onderzoek sprake van een dissociatieve amnesie ten opzichte van het tenlastegelegde. Volgens de deskundigen was van PDD-NOS ten tijde van het tenlastegelegde reeds sprake en heeft dit zijn gedragingen zodanig beïnvloed dat het tenlastegelegde daaruit mede verklaard kan worden. Toen verdachte op Facebook het bewijs van zijn vermoeden vond, ontstond er voor hem een verwarrende situatie die hij, gelet op zijn PDD NOS en het gebrek aan vaardigheden om hierop te reageren, niet kon hanteren, met een heftige agressieve uitbarsting tot gevolg. Volgens het rapport van de psychiater is niet duidelijk geworden of de agressieve uitbarsting van verdachte reeds vanaf het begin van de delictsituatie plaatsvond, dus vanaf het moment dat hij het mes uit de keuken pakte, of dat deze pas vorm kreeg toen hij in de slaapkamer bij het slachtoffer stond. Volgens de psychiater hebben noch de stukken noch de verklaring van verdachte hieromtrent uitsluitsel kunnen geven. Omdat de deskundigen over te weinig informatie beschikken over de situatie direct voorafgaande aan en tijdens het tenlastegelegde, komen zij niet tot de conclusie dat verdachte volledig ontoerekeningsvatbaar dient te worden verklaard. Zij concluderen vervolgens op basis van het onderzoek en de verkregen informatie wel dat het tenlastegelegde in sterk verminderde mate aan verdachte toegerekend kan worden.
Met de deskundigen is de rechtbank van oordeel dat het bewezen verklaarde feit verdachte gelet op zijn stoornis niet ten volle kan worden toegerekend. De rechtbank volgt de conclusies van de deskundigen echter niet voor wat betreft de mate waarin. De deskundigen lijken hun conclusies volledig gebaseerd te hebben op hetgeen verdachte hen in het kader van hun onderzoek verteld heeft, namelijk dat hij aan het feit zelf op dat moment geen herinneringsbeelden meer heeft. Dit strookt echter niet met datgene wat verdachte, direct na het plegen van het feit, bij de politie heeft verklaard. Daar heeft hij namelijk tamelijk gedetailleerd over het feit verklaard, zoals in paragraaf 4.3. bij de feiten en omstandigheden is weergegeven. Ondanks het feit dat de deskundigen van mening zijn dat zij over te weinig informatie beschikken over de situatie direct voorafgaande aan en tijdens het tenlastegelegde en zij geen antwoord lijken te hebben op de vraag waarom verdachte naar de keuken is gelopen, daar het scherpste mes heeft gepakt en daarmee vervolgens naar de slaapkamer is gelopen, adviseren zij over de mate van toerekeningsvatbaarheid. Gelet hierop zal de rechtbank de deskundigen voor wat betreft de mate van toerekeningsvatbaarheid niet in hun conclusies volgen.
Zoals hiervoor reeds is overwogen met betrekking tot de ernst van het door verdachte gepleegde delict is de rechtbank van oordeel dat hem een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van lange duur dient te worden opgelegd. De rechtbank zal hem echter een lagere gevangenisstraf opleggen dan de ernst van het feit rechtvaardigt, omdat het feit hem niet ten volle kan worden toegerekend. De rechtbank zal verdachte echter een hogere gevangenisstraf opleggen dan door de officier van justitie is gevorderd, aangezien de rechtbank, anders dan de officier van justitie, de conclusies van de deskundigen met betrekking tot de mate van toerekeningsvatbaarheid niet helemaal heeft overgenomen. Alles overwegende acht de rechtbank een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 10 jaar passend en geboden.
Met de raadsman van verdachte is de rechtbank van oordeel dat verdachte behandeling nodig heeft. Verdachte staat hier ook voor open. Gelet op de lengte van de op te leggen straf, is het op grond van artikel 14a van het Wetboek van Strafrecht, echter niet mogelijk om een gedeelte van de straf voorwaardelijk op te leggen met een behandeling in het kader van een bijzondere voorwaarde. Voorts ziet de rechtbank geen aanleiding om verdachte de maatregel TBS met voorwaarden op te leggen, nu blijkens de hierboven genoemde Pro Justitia rapportage het recidiverisico, gelet op de extreme samenloop van omstandigheden, door beide deskundigen als zeer klein wordt ingeschat. In tegenstelling tot de situatie van vóór het plegen van het delict, heeft verdachte nu weet van zijn beperkingen. Hij is gemotiveerd om zich te laten behandelen en wordt in staat geacht om door middel van behandeling te leren omgaan met zijn beperkingen. Gelet hierop is de rechtbank van oordeel dat de veiligheid van anderen, dan wel de algemene veiligheid van personen of goederen het opleggen van de maatregel TBS niet eist. Bovendien is het, gelet op het feit dat verdachte open staat voor behandeling en/of begeleiding, niet noodzakelijk om verdachte deze in een gedwongen kader van een TBS-maatregel te laten ondergaan. Het verzoek van de raadsman om aanhouding van de zaak om onderzoek te laten uitvoeren naar de mogelijkheden in behandeling en begeleiding van verdachte zal derhalve worden afgewezen.
De rechtbank doet wel een aanbeveling om verdachte, in de laatste fase van zijn detentie, wederom gedragskundig te laten onderzoeken om te bepalen waar tegen die tijd (in het kader van een mogelijke voorwaardelijke invrijheidsstelling) de begeleiding en behandeling van verdachte uit dient te bestaan, zodat hij die kan ondergaan en een verantwoorde terugkeer naar de maatschappij wordt gewaarborgd.
9. Vordering van de benadeelde partij
De benadeelde partij (vader slachtoffer) heeft de volgende schade gevorderd:
- Grafsteen: 3.915,- euro
- Grafrechten Gemeente Emmen: 3.102,- euro
---------
Totaal: 7.017,- euro
Ter terechtzitting is gebleken dat de gevorderde schade inmiddels namens de verdachte is vergoed. De raadsman van verdachte heeft een uitdraai van een rekeningafschrift overgelegd, waaruit blijkt dat bovengenoemd bedrag door de ouders van verdachte is overgeboekt naar de rekening van de benadeelde partij. De benadeelde partij heeft desgevraagd bevestigd de betaling inmiddels te hebben ontvangen. De vordering van de benadeelde partij zal daarom worden afgewezen.
10. Toepasselijk wettelijk voorschrift
De rechtbank heeft gelet op artikel 289 van het Wetboek van Strafrecht.
Dit wettelijke voorschrift is toepasselijk zoals geldend ten tijde van het bewezen geachte.
11. Beslissing van de rechtbank
De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
De rechtbank verklaart bewezen dat verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, zoals hierboven is omschreven.
De rechtbank verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
De rechtbank stelt vast dat het aldus bewezen verklaarde oplevert het strafbare feit zoals hierboven is vermeld en verklaart de verdachte daarvoor strafbaar.
De rechtbank veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van
10 jaar.
De rechtbank beveelt dat de tijd die door verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering gebracht zal worden.
De rechtbank wijst de vordering van de benadeelde partij (vader slachtoffer) af.
Dit vonnis is gewezen door
mr. H.H.A. Fransen, voorzitter, mr. E. Läkamp en mr. M. van der Veen, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. K.R. Starreveld, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op 7 juni 2013.
Mr. E. Läkamp en mr. M. van der Veen zijn buiten staat dit vonnis binnen de door de wet gestelde termijn mede te ondertekenen.
1 Voor zover niet anders vermeld, wordt in de hierna volgende voetnoten telkens verwezen naar bewijsmiddelen die zich in het aan deze zaak ten grondslag liggende dossier bevinden, volgens de in dat dossier toegepaste nummering. Tenzij anders vermeld, gaat het daarbij om processen-verbaal, in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren.
2 Proces-verbaal van verhoor getuige, inhoudende de verklaring van (betrokkene 3) (pag. 145 e.v.), proces-verbaal van verhoor getuige, inhoudende de verklaring van (betrokkene 4) (pag. 161 e.v.) en proces-verbaal van verhoor verdachte, inhoudende de verklaring van verdachte (pag. 175 e.v.).
3 Processen-verbaal van verhoor verdachte, inhoudende de verklaringen van verdachte (pag. 175 e.v. en pag. 181 e.v.) en de verklaring van verdachte, afgelegd ter terechtzitting van de meervoudige strafkamer van deze rechtbank van 24 mei 2013, zoals neergelegd in het proces-verbaal van die terechtzitting.
4 Een geschrift, zijnde een uitdraai van de Facebook berichten tussen (slachtoffer) en (betrokkene 3) (pag. 89).
5 Processen-verbaal van verhoor verdachte, inhoudende de verklaringen van verdachte (pag. 175 e.v. en pag. 181 e.v.).
6 Proces-verbaal van bevindingen, inhoudende de verklaring van verbalisant (pag. 17) en proces-verbaal van verhoor getuige, inhoudende de verklaring van (moeder verdachte) (pag. 116 e.v.).
7 Proces-verbaal van bevindingen, inhoudende de verklaring van verbalisanten (pag. 12 e.v.).
8 Een deskundigenrapport van het Nederlands Forensisch Instituut, d.d. 6 maart 2013, nummer 2013.02.11.029, opgemaakt door drs. P.M.I. van Driessche, opgenomen als bijlage 7 bij het proces-verbaal van forensische opsporing (pag. 236 e.v.).
Parketnummer: 18/950070-13
Inzake: (Verdachte)