ECLI:NL:RBNNE:2013:CA2270

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
11 juni 2013
Publicatiedatum
22 juni 2013
Zaaknummer
AWB LEE 12/2509
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Inwilliging ontheffingsverzoek voor permanente bewoning van een recreatiewoning

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Nederland op 11 juni 2013 uitspraak gedaan over een ontheffingsverzoek voor permanente bewoning van een recreatiewoning op recreatiecentrum Bergumermeer. Eiseres, Recreatiecentrum Bergumermeer B.V., heeft beroep ingesteld tegen het besluit van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Tytsjerksteradiel, dat aan [X] een persoonsgebonden ontheffing heeft verleend voor permanente bewoning van zijn recreatiewoning. De rechtbank heeft vastgesteld dat [X] voldoet aan de voorwaarden voor ontheffing zoals gesteld in de Wet ruimtelijke ordening (Wro) en het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). De belangrijkste geschilpunten betroffen de vraag of [X] vóór 31 oktober 2003 zijn recreatiewoning als woning in gebruik had en deze sindsdien onafgebroken bewoont.

De rechtbank heeft geconstateerd dat [X] tussen 21 maart 2003 en 16 juni 2006 ingeschreven stond op het adres van zijn recreatiewoning, wat het vermoeden rechtvaardigt dat hij daar zijn hoofdverblijf had. Ondanks dat hij zich in 2006 heeft uitgeschreven van dit adres, heeft de rechtbank geoordeeld dat eiseres niet heeft aangetoond dat [X] zijn hoofdverblijf niet in de recreatiewoning heeft gehouden. De rechtbank heeft ook overwogen dat de afspraak in de koopovereenkomst tussen eiseres en [X] over het niet permanent bewonen van de recreatiewoning niet van invloed is op de beslissing van het college om de ontheffing te verlenen.

Uiteindelijk heeft de rechtbank het beroep van eiseres ongegrond verklaard, wat betekent dat de ontheffing voor permanente bewoning van de recreatiewoning is gehandhaafd. De uitspraak is openbaar uitgesproken en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND
Afdeling bestuursrecht
Locatie Leeuwarden
zaaknummer: AWB LEE 12/2509
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 11 juni 20[nummer] in de zaak tussen
Recreatiecentrum Bergumermeer B.V.,
gevestigd te Sumar,
eiseres,
gemachtigde: mr. A.T. Onbelet, werkzaam bij Achmea rechtsbijstand te Apeldoorn,
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Tytsjerksteradiel,
verweerder,
gemachtigde: J.D. Slager, werkzaam bij de gemeente Tytsjerksteradiel.
Als derde-partij heeft aan het geding deelgenomen: [naam] (hierna: [X]), wonende te Sumar,
gemachtigde: mr. A. Wiersma, advocaat te Groningen.
Procesverloop
Bij besluit van 23 augustus 2012 (het bestreden besluit), dat is voorbereid met toepassing van afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), heeft verweerder [X] een persoonsgebonden ontheffing verleend voor permanente bewoning van zijn recreatiewoning op het adres [adres recreatiewoning], op recreatiecentrum Bergumermeer.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Op 24 januari 2013 heeft [X] een schriftelijke uiteenzetting over de zaak gegeven.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 5 februari 2013. Namens eiseres is verschenen [naam], bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. [X] is niet verschenen.
De rechtbank heeft het onderzoek geschorst om partijen de gelegenheid te bieden om in onderling overleg tot een oplossing te komen en om verweerder de gelegenheid te bieden nadere informatie over de zaak te verstrekken aan de rechtbank.
Bij brief van 14 maart 2013 heeft eiseres de rechtbank meegedeeld dat er overleg heeft plaatsgevonden tussen partijen, maar dat dit niet heeft geleid tot overeenstemming. In zijn brief van 18 maart 2013 heeft verweerder dit bevestigd en nadere informatie over de zaak verstrekt.
Bij brief van 27 maart 2013 heeft de rechtbank nadere vragen gesteld aan [X]. Bij brief van 9 april 2013 heeft [X] deze vragen beantwoord. Eiseres en verweerder zijn door de rechtbank op de hoogte gesteld van de vragen van de rechtbank en de antwoorden hierop van [X].
Bij brief van 22 april 2013 heeft eiseres een reactie gegeven op de brief van verweerder van 18 maart 2013.
Met toestemming van partijen is een nadere zitting achterwege gebleven. Vervolgens heeft de rechtbank het onderzoek gesloten.
Overwegingen
1. [X] is eigenaar van een recreatiewoning (woning nummer [nummer]) op recreatiecentrum Bergumermeer, gelegen op het adres [adres] te Sumar. Op grond van het vigerende bestemmingsplan "Klein Zwitserland/Bergumermeer" is het verboden een recreatiewoning op dit centrum permanent te bewonen. Bij brief van 14 januari 2010 heeft [X] verweerder verzocht om hem ontheffing van het bestemmingsplan te verlenen, zodat hij zijn recreatiewoning kan gebruiken voor permanente bewoning.
2. Bij de beoordeling van de zaak dient te worden uitgegaan van het recht zoals dat gold ten tijde van het ontheffingsverzoek van 14 januari 2010.
3. Artikel 3.23, eerste lid, van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) bepaalt dat burgemeester en wethouders ten behoeve van bij of krachtens algemene maatregel van bestuur aan te geven gevallen ontheffing kunnen verlenen van het bestemmingsplan.
Ingevolge artikel 4.1.1, eerste lid, aanhef en onder j, van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) komt voor de toepassing van artikel 3.23, eerste lid, van de Wro in aanmerking een wijziging van het gebruik van een recreatiewoning voor bewoning, mits:
1. de recreatiewoning voldoet aan de bij of krachtens de Woningwet aan een bestaande woning gestelde eisen;
2. bewoning niet in strijd is met de bij of krachtens de Wet milieubeheer, de Wet geluidhinder, de Wet ammoniak en veehouderij en de Wet geurhinder en veehouderij gestelde regels of de Reconstructiewet concentratiegebieden, en
3. de aanvrager vóór, maar in elk geval op 31 oktober 2003 de recreatiewoning als woning in gebruik had en deze sedertdien onafgebroken bewoont.
Bij de beoordeling van een ontheffingsverzoek als het onderhavige hanteert het college beleid, het "Plan van aanpak permanente bewoning van recreatiewoningen en verblijven" uit december 2008. Uitgangspunt van het beleid is dat permanente bewoning van recreatiewoningen niet wordt toegestaan. Het college stemt alleen maar in met permanente bewoning van recreatiewoningen als is voldaan aan de stringente voorwaarden van artikel 4.1.1., eerste lid, aanhef en onder j, van het Bro. Als aanvullende voorwaarde stelt het college als eis dat op het perceel waarop de recreatiewoning is gelokaliseerd geen illegale bouwwerken staan.
4. Tussen partijen is niet in geschil dat [X] voldoet aan voorwaarden 1 en 2 en de aanvullende, door het college in zijn beleid geformuleerde, voorwaarde. In geschil is voorwaarde 3. Eiseres is van mening dat niet is voldaan aan voorwaarde 3, zodat het ontheffingsverzoek afgewezen had moeten worden.
Verweerder en [X] zijn van mening dat wel is voldaan aan voorwaarde 3, zodat de ontheffing verleend kon worden.
5. In zijn ontheffingsverzoek van 14 januari 2010 heeft [X] aangegeven dat hij zeevarende is en maar ongeveer zes maanden per jaar in Nederland verblijft. Om te bepalen of sprake is van permanente bewoning van een recreatiewoning heeft verweerder in zijn beleid een koppeling gemaakt met het begrip "hoofdverblijf". Dit is de plaats die fungeert als het centrum van de sociale en maatschappelijke activiteiten van betrokkene en welke een voor permanente bewoning geschikte verblijfplaats is, die tenminste bestaat uit een keuken, een woongelegenheid, een wasgelegenheid en een slaapgelegenheid. Aan de orde is dus de vraag of [X] vóór, maar in elk geval op 31 oktober 2003 zijn recreatiewoning als woning in gebruik had en deze sindsdien onafgebroken bewoont gedurende de periode dat hij in Nederland verblijft.
6. Bij brief van 18 maart 2013 heeft verweerder nadere informatie verstrekt, met name met betrekking tot de vraag of wordt voldaan aan voorwaarde 3. Hieruit blijkt dat voor de bouw van onder meer de recreatiewoning van [X] op 10 januari 2001 een bouwvergunning is afgegeven. Uit de Basisadministratie Adressen en Gebouwen (BAG) blijkt dat de recreatiewoning van [X] in 2002 is gebouwd en gereedgekomen. Vast staat verder dat [X] gedurende de periode van 21 maart 2003 tot 16 juni 2006 in de Gemeentelijke Basisadministratie (GBA) stond ingeschreven op het adres [adres recreatiewoning], het adres van zijn recreatiewoning. Dit rechtvaardigt het vermoeden dat [X] gedurende de periode van 21 maart 2003 tot 16 juni 2006 zijn hoofdverblijf had in zijn recreatiewoning (vgl. LJN: AH9246). [X] heeft in zijn ontheffingsverzoek aangegeven dat hij zich in 2006 heeft uitgeschreven van het adres [adres recreatiewoning] en zich heeft ingeschreven op het adres van zijn vader en vervolgens op het adres van zijn zus. In de brief van 9 april 2013 heeft [X] deze adressen genoemd. Dit brengt mee dat verweerder aannemelijk dient te maken dat [X], ondanks zijn gewijzigde GBA-adres(sen), niettemin hoofdverblijf in zijn recreatiewoning heeft gehouden. Bij deze beoordeling kan betrokken worden of [X] in de woning van zijn vader en later in de woning van zijn zus beschikte over zelfstandige woonruimte. Daarnaast kan bij de beoordeling betrokken worden of de recreatiewoning is aanmerking is gebracht voor hypotheekaftrek (vgl. BY0358). Uit het dossier blijkt dat [X] de adressen van zijn vader en van zijn zus heeft gebruikt als postadressen en dat hij gedurende zijn verblijf in Nederland steeds in zijn recreatiewoning heeft verbleven. Het feitelijk wonen bij zijn vader en later bij zijn zus stuitte op problemen. Zo zou zijn vader geconfronteerd kunnen worden met een korting op zijn ouderdomspensioen en de woning van zijn zus bood, gelet op de grootte van haar gezin, onvoldoende ruimte voor [X]. Uit het dossier blijkt verder dat de recreatiewoning van [X] in aanmerking is gebracht voor hypotheekaftrek. Aldus is het vermoeden gerechtvaardigd dat [X] ook na 16 juni 2006 zijn recreatiewoning als hoofdverblijf heeft gehouden. De rechtbank oordeelt dat eiseres dit vermoeden niet heeft ontkracht.
7. Alles overziend is de rechtbank van oordeel dat verweerder aannemelijk heeft gemaakt dat het ontheffingsverzoek van [X] voldoet aan de hieraan gestelde voorwaarden. Van omstandigheden op basis waarvan verweerder niet mocht besluiten de ontheffing te verlenen, is de rechtbank niet gebleken. Eiseres heeft er op gewezen dat in de tussen eiseres en [X] gesloten koopovereenkomst met betrekking tot de recreatiewoning van [X] is bepaald dat de recreatiewoning niet gebruikt mag worden voor permanente bewoning, op straffe van het verbeuren van een dwangsom. Deze afspraak geldt echter niet tussen verweerder en [X] of tussen verweerder en eiseres, maar uitsluitend tussen eiseres en [X]. Het bestaan van deze afspraak hoefde verweerder er dus niet van te weerhouden om de ontheffing te verlenen.
8. Het beroep is ongegrond.
9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.M. Visser, rechter, in aanwezigheid van mr. J.R. Leegsma, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 11 juni 2013.
w.g. griffier
w.g. rechter
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.