ECLI:NL:RBNNE:2013:CA1656

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
31 mei 2013
Publicatiedatum
22 juni 2013
Zaaknummer
17/885369-12 PROM
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van een bestuurster voor roekeloos rijgedrag met dodelijke afloop

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Nederland op 31 mei 2013 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een vrouw die als bestuurster van een Audi A3 sportback betrokken was bij een verkeersongeval op 25 februari 2012 nabij Wouterswoude. De rechtbank heeft de vrouw veroordeeld voor overtreding van artikel 5 van de Wegenverkeerswet 1994, waarbij zij een voorwaardelijke geldboete van € 1.000,00 heeft opgelegd. De rechtbank sprak de vrouw vrij van de primair ten laste gelegde overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet, omdat niet kon worden bewezen dat zij schuld had in de zin van deze bepaling. De rechtbank oordeelde dat de vrouw niet opzettelijk de voetgangers had genegeerd, maar dat zij hen simpelweg niet had gezien, ondanks dat zij op een afstand van 45 meter zichtbaar hadden moeten zijn.

De feiten van de zaak zijn als volgt: de verdachte reed op een donkere, onverlichte weg en had de voetgangers, die in donkere kleding waren gekleed, niet opgemerkt. De rechtbank concludeerde dat de enkele omstandigheid dat de verdachte de voetgangers niet had gezien, onvoldoende was om te spreken van aanmerkelijke onvoorzichtigheid of onoplettendheid. De rechtbank benadrukte dat de exacte toedracht van het ongeval niet volledig kon worden vastgesteld, maar dat de verdachte wel gevaar op de weg had veroorzaakt door onvoldoende afstand te bewaren en niet voldoende rekening te houden met de voetgangers.

De officier van justitie had vrijspraak van het primair ten laste gelegde gevorderd, maar veroordeling voor het subsidiair ten laste gelegde. De rechtbank volgde deze conclusie en oordeelde dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan het veroorzaken van gevaar op de weg, wat resulteerde in de aanrijding met de voetgangers, waarbij één voetganger om het leven kwam en de ander zwaar gewond raakte. De rechtbank hield rekening met de omstandigheden waaronder het feit was gepleegd en de gevolgen voor de verdachte en de slachtoffers. De opgelegde straf was een voorwaardelijke geldboete, met een proeftijd van twee jaar, waarbij de verdachte zich niet schuldig mocht maken aan een nieuw strafbaar feit.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND
Afdeling strafrecht
Locatie Leeuwarden
parketnummer 17/885369-12
vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d. 31 mei 2013 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1990 te [geboorteplaats],
wonende te [adres].
De rechtbank heeft gelet op het ter terechtzitting gehouden onderzoek van 17 mei 2013.
De verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. T. van der Goot, advocaat te Leeuwarden.
Tenlastelegging
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
verdachte op of omstreeks 25 februari 2012, onder/nabij Wouterswoude,
(althans) in de gemeente Dantumadiel, als verkeersdeelneemster,
te weten als bestuurster van een motorrijtuig (een personenauto, van het
merk Audi, type A3 sportback,) rijdende over (de (ongeveer) drie meter
brede rijbaan van) de weg, de Sânharst, komende uit de richting van de
Broekloane en gaande in de richting van de Foarwei/Wouterswoude,
zich zodanig heeft gedragen dat een aan verdachtes schuld te wijten
verkeersongeval heeft plaatsgevonden,
doordat verdachte roekeloos, althans zeer, in elk geval aanmerkelijk,
onvoorzichtig en/of onoplettend en/of onachtzaam is geweest, aangezien
verdachte toen aldaar
heeft gereden met een te hoge snelheid voor een veilig verkeer ter plaatse
en/of
de snelheid van het door verdachte bestuurde motorrijtuig niet zodanig heeft
geregeld dat verdachte in staat was het door verdachte bestuurde motorrijtuig
tot stilstand te brengen binnen de afstand waarover zij de weg kon overzien en
waarover deze vrij was en/of
in plaats van voldoende afstand te bewaren tot en in voldoende mate rekening
te houden met één of meer zich voor verdachte op (de aan de - gezien
verdachtes rijrichting - linkerzijde van) de rijbaan van die weg bevindende
voetgangers,
met (de( linker) voorzijde van) het door verdachte bestuurde motorrijtuig is
aangereden of (op)gebotst tegen die voetganger(s), die (aanvankelijk) in
dezelfde richting als verdachte over of (vlak) naast de (linker zijde van de)
rijbaan van die weg liep(en),
waardoor, althans mede waardoor, één van die voetgangers, [slachtoffer 1]
geheten, werd gedood, althans zodanig zwaar lichamelijk letsel werd
toegebracht dat die [slachtoffer 1] daaraan is overleden en/of de andere
voetganger, [slachtoffer 2] geheten, zwaar lichamelijk letsel,
te weten ernstig schedel- hersenletsel en/of fracturen doorn uitsteeksel
Th 2 - 10 en/of vier (4) gebroken ribben,
werd toegebracht, althans zodanig lichamelijk letsel werd toegebracht dat
daaruit tijdelijke ziekte of verhindering in de uitoefening van de normale
bezigheden is ontstaan;
subsidiair zo het vorenstaande niet mocht leiden tot schuldigverklaring van en
strafoplegging aan verdachte
verdachte op of omstreeks 25 februari 2012,
onder/nabij Wouterswoude, (althans) in de gemeente Dantumadiel,
als bestuurster van een motorrijtuig (een personenauto, van het merk Audi,
type A3 sportback,) heeft gereden over (de (ongeveer) drie meter brede rijbaan
van) de weg, de Sânharst, komende uit de richting van de Broekloane en gaande
in de richting van de Foarwei/Wouterswoude,
en toen aldaar
heeft gereden met een te hoge snelheid voor een veilig verkeer ter plaatse
en/of
de snelheid van het door verdachte bestuurde motorrijtuig niet zodanig heeft
geregeld dat verdachte in staat was het door verdachte bestuurde motorrijtuig
tot stilstand te brengen binnen de afstand waarover zij de weg kon overzien en
waarover deze vrij was
en/of
in plaats van voldoende afstand te bewaren tot en in voldoende mate rekening
te houden met één of meer zich voor verdachte aan de -gezien verdachtes
rijrichting- linkerzijde van de rijbaan van die weg bevindende voetgangers,
met de linker voorzijde van het door verdachte bestuurde motorrijtuig is
aangereden of (op)gebotst tegen die voetganger(s), die (aanvankelijk) in
dezelfde richting als verdachte over of (vlak) naast de (linker zijde van de)
rijbaan van die weg liep(en),
door welke gedraging(en) van verdachte gevaar op die weg werd veroorzaakt,
althans kon worden veroorzaakt, en/of het verkeer op die weg werd gehinderd,
althans kon worden gehinderd.
De in deze telastelegging gebruikte termen en uitdrukkingen worden, voorzover
daaraan in de Wegenverkeerswet 1994 betekenis is gegeven, geacht in dezelfde
betekenis te zijn gebezigd.
In de tenlastelegging voorkomende schrijffouten of kennelijke misslagen worden verbeterd gelezen. De verdachte is hierdoor niet in haar belangen geschaad.
Vordering officier van justitie
De officier van justitie heeft ter terechtzitting gevorderd:
- vrijspraak van het primair ten laste gelegde;
- veroordeling voor het subsidiair ten laste gelegde;
- oplegging van een voorwaardelijke geldboete van € 1.000,00, subsidiair 20 dagen vervangende hechtenis, met een proeftijd van twee jaren.
Beoordeling van het bewijs
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot vrijspraak van het primair ten laste gelegde. Hiertoe heeft de officier van justitie aangevoerd dat niet kan worden bewezen dat verdachte schuld in de zin van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994 (hierna: WVW) heeft gehad, nu enkel het niet waarnemen van de voetgangers haar verweten kan worden.
De officier van justitie heeft veroordeling voor de subsidiair ten laste gelegde overtreding van artikel 5 WVW gevorderd. Hiertoe heeft hij aangevoerd dat verdachte gevaar heeft veroorzaakt doordat zij de auto waarin zij reed niet tijdig tot stilstand heeft kunnen brengen en een botsing met een of meer voetgangers, en dus gevaar op de weg, heeft veroorzaakt.
De raadsman van verdachte heeft eveneens gesteld dat er geen sprake is van schuld in de zin van artikel 6 WVW, zodat verdachte van het primair ten laste gelegde dient te worden vrijgesproken. Ten aanzien van het subsidiair ten laste gelegde heeft de raadsman eveneens vrijspraak bepleit, nu verdachte zich niet zodanig op de weg heeft gedragen dat daardoor gevaar of hinder op de weg werd (of kon worden) veroorzaakt. Hiertoe heeft hij onder meer aangevoerd dat het proces-verbaal Verkeersongevalsanalyse (hierna: het proces-verbaal VOA) op veel punten geen duidelijkheid schept en ten onrechte is gebaseerd op de aanname dat verdachte groot licht voerde, waardoor dit proces-verbaal VOA een te wankele basis is om te kunnen vaststellen dat verdachte een verwijt in de zin van artikel 5 WVW kan worden gemaakt.
De rechtbank overweegt als volgt. Volgens vaste jurisprudentie van de Hoge Raad1 komt het bij de beoordeling van schuld in de zin van artikel 6 WVW - in termen van een aanmerkelijke mate van onvoorzichtigheid of onoplettendheid - aan op het geheel van gedragingen van de verdachte, de aard en ernst daarvan en de overige omstandigheden van het geval.
Dat brengt mee dat niet in zijn algemeenheid valt aan te geven of één verkeersovertreding voldoende kan zijn voor de bewezenverklaring van schuld in de zin van evenbedoelde bepaling. Daarvoor zijn immers verschillende factoren van belang, zoals de aard en de concrete ernst van de verkeersovertreding en de omstandigheden waaronder die overtreding is begaan. Voorts verdient opmerking dat niet reeds uit de ernst van de gevolgen van verkeersgedrag dat in strijd is met één of meer wettelijke gedragsregels in het verkeer, kan worden afgeleid dat sprake is van schuld in vorenbedoelde zin.
De rechtbank stelt voorop dat de exacte toedracht van het ongeval niet is komen vast te staan. De navolgende feiten en omstandigheden zijn echter wel komen vast te staan.
Twee voetgangers liepen ter plaatse in dezelfde richting als waarin verdachte met de auto reed. De auto van verdachte is op enig moment met één van de voetgangers in aanraking gekomen, tengevolge waarvan beide voetgangers in de sloot naast de weg geslingerd werden. Eén van de voetgangers is ten gevolge van de botsing overleden. De ander heeft zwaar lichamelijk letsel opgelopen. Op het moment van het ongeluk was het donker en er was ter plaatse geen straatverlichting. De voetgangers droegen donkere kleding.
Er zijn geen getuigen van het ongeval. Aangeefster heeft verklaard dat zij de voetgangers
niet heeft gezien. Volgens het proces-verbaal VOA hadden de voetgangers op een afstand van 45 meter onmiskenbaar voor verdachte zichtbaar moeten zijn geweest.
De rechtbank constateert hierbij dat het proces-verbaal VOA er bij die veronderstelling vanuit gaat dat verdachte groot licht voerde op het moment van botsing, terwijl verdachte dit ontkent. Voorts worden in het proces-verbaal VOA geen omstandigheden vastgesteld waaruit kan blijken dat verdachte meer kan worden verweten dan dat zij de voetgangers niet heeft gezien. Zo kan bijvoorbeeld niet worden vastgesteld dat verdachte te hard reed of dat zij enige andere verkeersregel heeft overtreden.
De rechtbank is van oordeel dat - gelet op de omstandigheden waaronder de aanrijding heeft plaatsgevonden - de enkele omstandigheid dat verdachte de voetgangers niet heeft gezien, onvoldoende is om te kunnen spreken van aanmerkelijk onvoorzichtig of onoplettend rijgedrag, zodat er geen sprake is van schuld in de zin van artikel 6 WVW.
De rechtbank zal verdachte daarom vrijspreken van het primair ten laste gelegde.
De rechtbank overweegt ten aanzien van het subsidiair ten laste gelegde het volgende.
Uit het hiervoor overwogene blijkt dat verdachte de voetgangers niet heeft gezien en dat zij met de door haar bestuurde auto minstens tegen één van de voetgangers is aangereden. Zij heeft daarom naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende afstand bewaard tot en in onvoldoende mate rekening gehouden met de voetgangers, en zodoende gevaar op de weg veroorzaakt, welk gevaar zich heeft verwezenlijkt.
Het verweer van de raadsman dat de remafstand bij een snelheid van ongeveer 60 kilometer per uur ongeveer 45 meter bedraagt en dat een ongeluk derhalve niet te vermijden was omdat verdachte het voertuig dan toch niet op tijd tot stilstand had kunnen brengen, gaat naar het oordeel van de rechtbank niet op. Hiertoe overweegt de rechtbank dat verdachte niet alleen door tijdig te remmen een botsing had kunnen voorkomen, maar dat zij bijvoorbeeld ook de mogelijkheid zou kunnen hebben gehad om uit te wijken naar de (rechter)berm. Voorts stelt de rechtbank vast dat niet met voldoende mate van zekerheid kan worden uitgegaan van een door verdachte gereden snelheid van 60 kilometer per uur. Het verweer wordt verworpen.
De rechtbank zal daarom de subsidiair ten laste gelegde overtreding van artikel 5 WVW bewezen verklaren.
Bewijsmiddelen
De rechtbank past ten aanzien van het subsidiair ten laste gelegde de hierna te noemen bewijsmiddelen toe die de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden bevatten zoals hieronder weergegeven.
1. De verklaring van verdachte2, inhoudende:
Ik reed op 25 februari 2012 rond 18:45 uur op de Sânharst richting Wouterswoude. Ik kwam vanuit uit de richting van de Broekloane. Het was donker. Ik reed op het midden van de weg. Ik hoorde opeens een knal. Ik heb geen stuurbeweging gemaakt. Ik heb de auto stilgezet en ben uitgestapt. In de sloot naast de berm zag ik twee mensen liggen. Ik had die mensen niet eerder gezien.
2. Het proces-verbaal Verkeersongevalsanalyse3, inhoudende:
De ongevallocatie bevond zich op een recht of nagenoeg recht weggedeelte van de Sânharst. Deze weg bestond ter plaatse uit één rijbaan met een breedte van ongeveer 3 meter.
Bepaling botsplaats/botsposities: Zeer waarschijnlijk bevonden de beide voetgangers zich tijdens de botsing op de linkerzijde van de rijbaan en werden zij van achter aangereden door de Audi. Het vrouwelijke slachtoffer is vrijwel zeker met haar achterhoofd in contact geweest met de linker a-stijl en/of de dakrand, gelet op het letsel aan haar schedel en de aanwezigheid van haren op de linker a-stijl.
Er zijn twee hypotheses waarschijnlijk. Beide hypotheses houden in dat één voetganger werd aangereden door de Audi en dat deze voetganger de andere voetganger wegsloeg.
Eindconclusie: het ongeval is vrijwel zeker te wijten aan de gedraging van de bestuurster van de Audi. Kennelijk heeft zij de voetgangers in het geheel niet opgemerkt. Hoewel de voetgangers waren gekleed in donkere kleding en op een donkere, onverlichte weg liepen, moeten zij op enig moment voor bestuurster zichtbaar zijn geweest in de lichtbundel van de koplampen van haar voertuig.
Bewezenverklaring
De rechtbank acht het subsidiair ten laste gelegde bewezen, met dien verstande dat:
verdachte op 25 februari 2012, nabij Wouterswoude, in de gemeente Dantumadiel, als bestuurster van een motorrijtuig, een personenauto van het merk Audi, type A3 sportback, heeft gereden over de ongeveer drie meter brede rijbaan van de weg, de Sânharst, komende uit de richting van de Broekloane en gaande in de richting van de Foarwei/Wouterswoude, en toen aldaar in plaats van voldoende afstand te bewaren tot en in voldoende mate rekening te houden met één of meer zich voor verdachte aan de - gezien verdachtes rijrichting - linkerzijde van de rijbaan van die weg bevindende voetgangers, met de linker voorzijde van het door verdachte bestuurde motorrijtuig is aangereden tegen die voetganger(s), die in dezelfde richting als verdachte over of vlak naast de linker zijde van de rijbaan van die weg liepen, door welke gedraging van verdachte gevaar op die weg werd veroorzaakt en het verkeer op die weg werd gehinderd.
De in deze telastelegging gebruikte termen en uitdrukkingen worden, voorzover daaraan in de Wegenverkeerswet 1994 betekenis is gegeven, geacht in dezelfde betekenis te zijn gebezigd.
De verdachte zal van het meer of anders ten laste gelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het bewezenverklaarde levert op de overtreding:
subsidiair Overtreding van artikel 5 van de Wegenverkeerswet 1994.
Dit feit is strafbaar nu geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid uitsluiten.
Strafbaarheid van verdachte
De rechtbank acht verdachte strafbaar nu niet van enige strafuitsluitingsgrond is gebleken.
Strafmotivering
De rechtbank neemt bij de bepaling van de hierna te vermelden strafsoort en strafmaat in aanmerking:
- de aard en de ernst van het gepleegde feit;
- de omstandigheden waaronder dit is begaan;
- de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken en deze naar voren komt uit het uittreksel uit de justitiële documentatie d.d. 2 april 2013 en het reclasseringsadvies d.d. 29 januari 2013;
- de vordering van de officier van justitie;
- het pleidooi van de raadsman.
Verdachte heeft met de door haar bestuurde auto een aanrijding met twee voetgangers gehad, waardoor één voetganger ter plaatse overleed en de ander zwaar gewond raakte. Zij heeft zich hierdoor schuldig gemaakt aan het veroorzaken van gevaar op de weg. De weg was onverlicht en het was al donker. De voetgangers, een echtpaar, droegen donkere kleding.
Verdachte heeft de voetgangers niet gezien en is met haar auto tegen één van hen aangebotst. De ander is door de aangereden voetganger weggeslagen. De gevolgen van het ongeval zijn zeer ernstig te noemen.
Verdachte is niet eerder veroordeeld voor een strafbaar feit. Zij is aangeslagen door het ongeval en de gevolgen ervan. Verdachte en de slachtoffers en hun familie wonen in hetzelfde dorp. Verdachte houdt rekening met de familie van de slachtoffers door ervoor te zorgen dat zij elkaar zo weinig mogelijk tegenkomen. De confrontatie met verdachte valt de familie van de slachtoffers nog zwaar. De reclassering heeft zich onthouden van het geven van een strafadvies en heeft volstaan met het beschrijven van de gevolgen van de verschillende strafsoorten.
De rechtbank acht, mede ter bevestiging van de geschonden norm, oplegging van een voorwaardelijke geldboete zoals door de officier van justitie gevorderd een passende straf.
Toepassing van wetsartikelen
De rechtbank heeft gelet op de artikelen 14a, 14b, 14c, 23 en 24 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 5 en 177 van de Wegenverkeerswet 1994, zoals deze artikelen golden ten tijde van het bewezenverklaarde.
DE UITSPRAAK VAN DE RECHTBANK LUIDT, RECHTDOENDE:
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte primair is ten laste gelegd en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart het subsidiair ten laste gelegde bewezen, te kwalificeren en strafbaar in voege als voormeld en verdachte deswege strafbaar.
Veroordeelt verdachte te dier zake tot:
Betaling van een geldboete ten bedrage van € 1.000,00 (zegge: duizend euro), bij gebreke van betaling en van verhaal te vervangen door 20 dagen hechtenis.
Bepaalt, dat deze geldboete niet zal worden tenuitvoergelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, op grond, dat de veroordeelde zich voor het einde van een proeftijd, welke hierbij wordt vastgesteld op twee jaren, de hierna te noemen algemene voorwaarde niet heeft nageleefd.
Stelt als algemene voorwaarde dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan het bewezenverklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.R. de Vries, voorzitter, mr. N.A. Vlietstra en mr. Th.A. Wiersma, rechters, bijgestaan door mr. C.L. van der Woude, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 31 mei 2013.
-------------------------------------------------------------
1 Hoge Raad d.d. 1 juni 2004, LJN AO5822.
2 De verklaring van verdachte, afgelegd ter terechtzitting van 17 mei 2013.
3 Het proces-verbaal Verkeersongevalsanalyse met proces-verbaalnummer 25.02.12.19.40.2265, d.d. 26 april 2012, pagina's 4-10.