ECLI:NL:RBNNE:2013:CA1532

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
30 mei 2013
Publicatiedatum
22 juni 2013
Zaaknummer
18/830290-12
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van medeplegen van moord en medeplichtigheid aan doodslag na schietpartij aan de Rodeweg

In de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte, die beschuldigd werd van medeplegen van moord en medeplichtigheid aan doodslag, heeft de Rechtbank Noord-Nederland op 30 mei 2013 uitspraak gedaan. De verdachte werd beschuldigd van betrokkenheid bij de schietpartij op 4 februari 2012 te Groningen, waarbij het slachtoffer met een automatisch machinepistool werd doodgeschoten. De officier van justitie stelde dat er voldoende bewijs was voor de betrokkenheid van de verdachte, waaronder historische gegevens, camerabeelden en vertrouwelijke communicatie. Echter, de rechtbank oordeelde dat de bewijsmiddelen onvoldoende waren om tot een wettige en overtuigende bewezenverklaring te komen. De rechtbank concludeerde dat er geen direct bewijs was dat de verdachte het wapen had geleverd of dat hij op enige wijze betrokken was bij de moord of doodslag. De rechtbank sprak de verdachte vrij van alle ten laste gelegde feiten, inclusief het voorhanden hebben van verboden wapens en munitie. Daarnaast werden de vorderingen van de benadeelde partijen niet ontvankelijk verklaard, omdat het feit waaruit de schade zou zijn ontstaan niet bewezen was. De rechtbank heeft de beslissing genomen op basis van de artikelen 36b en 36d van het Wetboek van Strafrecht.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND
Afdeling Strafrecht
Locatie Groningen
parketnummer 18/830290-12
vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d. 30 mei 2013 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte
[verdachte],
geboren op [geboortedag] 1976 te Groningen,
wonende te [woonplaats en adres].
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van
20 augustus 2012, 8 november 2012, 13 december 2012, 2 mei 2013 en 16 mei 2013.
Verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. F.H. Kappelhof, advocaat te Delfzijl.
Tenlastelegging
Aan verdachte is, na nadere omschrijving van de tenlastelegging, ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 4 februari 2012 te Groningen, tezamen en in vereniging met
een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk en met voorbedachten rade,
[slachtoffer] van het leven heeft beroofd, immers heeft verdachte, tezamen en in
vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met dat opzet en na kalm
beraad en rustig overleg, met een (automatisch) vuurwapen, meerdere kogels
geschoten in het lichaam van die [slachtoffer], tengevolge waarvan voornoemde [slachtoffer]
is overleden;
art 289 Wetboek van Strafrecht
althans, indien terzake van het vorenstaande geen veroordeling mocht volgen, dat
hij op of omstreeks 4 februari 2012 te Groningen, tezamen en in vereniging met
een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk [slachtoffer] van het leven
heeft beroofd, immers heeft verdachte, tezamen en in vereniging met een ander
of anderen, althans alleen, met dat opzet met een (automatisch) vuurwapen,
meerdere kogels geschoten in het lichaam van die [slachtoffer], tengevolge waarvan
voornoemde [slachtoffer] is overleden;
art 287 Wetboek van Strafrecht
althans, indien terzake van het vorenstaande geen veroordeling mocht volgen, dat
[medeverdachte] op of omstreeks 4 februari 2012 te Groningen, tezamen en in
vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk en met
voorbedachten rade, althans opzettelijk, [slachtoffer] van het leven heeft
beroofd, immers heeft die [medeverdachte], tezamen en in vereniging met een ander of
anderen, althans alleen, met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg,
althans opzettelijk, met een (automatisch) vuurwapen, meerdere kogels
geschoten in het lichaam van die [slachtoffer], tengevolge waarvan voornoemde [slachtoffer]
is overleden,
en dat
hij op of omstreeks 4 februari 2012 te Groningen, tezamen en in vereniging met
een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk behulpzaam is geweest bij
bovenvermeld misdrijf en/of opzettelijk middelen heeft verschaft tot het
plegen van bovenvermeld misdrijf, immers heeft verdachte, tezamen en in
vereniging met een ander of anderen, althans alleen, een (automatisch)
vuurwapen verschaft en/of geleverd en/of gebracht aan die [medeverdachte];
art 289 Wetboek van Strafrecht
art 48 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht
art 48 ahf/sub 2 Wetboek van Strafrecht
2.
hij op of omstreeks 4 februari 2012 te Groningen en/of elders in Nederland,
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, een wapen
van categorie II, te weten een (automatisch) machinepistool, kaliber 7.65mm,
type Scorpion, althans een soortgelijk (automatisch) vuurwapen en/of munitie
van categorie II, te weten patronen (kogels en/of hulzen) van het kaliber
7.65, voorhanden heeft gehad;
De in deze tenlastelegging gebruikte termen en uitdrukkingen worden, voor zover
daaraan in de Wet wapens en munitie betekenis is gegeven, geacht in dezelfde
betekenis te zijn gebezigd;
art 26 lid 1 Wet wapens en munitie
3.
hij op of omstreeks 8 mei 2012 te Groningen, tezamen en in vereniging met een
ander of anderen, een wapen van categorie I, onder 1, te weten een vlindermes,
voorhanden heeft gehad;
De in deze tenlastelegging gebruikte termen en uitdrukkingen worden, voor zover
daaraan in de Wet wapens en munitie betekenis is gegeven, geacht in dezelfde
betekenis te zijn gebezigd;
art 13 lid 1 Wet wapens en munitie
In de tenlastelegging voorkomende schrijffouten of kennelijke misslagen worden verbeterd gelezen. De verdachte is hierdoor niet in zijn belangen geschaad.
Ontvankelijkheid van de officier van justitie
Namens verdachte is betoogd dat de officier van justitie ten aanzien van het onder 3 ten laste gelegde niet ontvankelijk dient te worden verklaard, omdat verdachte is gedagvaard terwijl hij en andere betrokkenen niet over dit feit zijn gehoord. Dit is in strijd met een goede procesorde en verdachte is hierdoor ten onrechte benadeeld.
De rechtbank stelt voorop dat volgens vaste rechtspraak van niet ontvankelijkheid van de officier van justitie slechts sprake kan zijn in uitzonderlijke gevallen, namelijk als het verzuim daarin bestaat dat met de opsporing of vervolging belaste ambtenaren een ernstige inbreuk hebben gemaakt op de beginselen van een behoorlijke procesorde waardoor doelbewust of met grove veronachtzaming van de belangen van verdachte tekort is gedaan aan zijn recht op een eerlijke behandeling van zijn zaak.
In uitzonderlijke situaties is niet ontvankelijkheid als rechtsgevolg op overheidsoptreden ook mogelijk wanneer het gaat om handelen in strijd met de grondslagen van het strafproces, waardoor het wettelijk stelsel in de kern wordt geraakt.
De rechtbank constateert dat verdachte en anderen niet zijn gehoord omtrent het onder 3 ten laste gelegde, het voorhanden hebben van een vlindermes, maar van een situatie waarin niet ontvankelijkheid van de officier van justitie moet volgen is de rechtbank niet gebleken. De rechtbank overweegt bovendien dat niet onderbouwd is aangegeven welk nadeel verdachte heeft geleden.
Van niet ontvankelijk verklaring van de officier van justitie kan daarom geen sprake zijn.
Bewijsvraag
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het onder 1 primair, 2 en 3 ten laste gelegde wettig en overtuigend kan worden bewezen.
Ten aanzien van het onder 1 primair ten laste gelegde, medeplegen van moord, heeft de officier van justitie gesteld dat op basis van de in het schriftelijke requisitoir genoemde bewijsmiddelen bewezen is dat medeverdachte [medeverdachte] (hierna ook: [medeverdachte]) [slachtoffer] op 4 februari 2012 te Groningen met voorbedachte raad heeft gedood met een automatisch machinepistool, kaliber 7.65 mm, type Scorpion. Daarnaast komt de officier van justitie op basis van de historische gegevens, de camerabeelden van de binnenstad, opnemen van vertrouwelijke communicatie (hierna: OVC) en bevindingen van de wapendeskundigen tot de conclusie dat verdachte het wapen heeft geleverd waarmee [medeverdachte] [slachtoffer] heeft doodgeschoten.
Uit de historische gegevens, zo stelt de officier van justitie, blijkt dat verdachte door [medeverdachte] wordt gebeld om 05.01 uur en dat verdachte vervolgens [getuige 1] belt omdat hij, zo blijkt uit een OVC-gesprek, een nuchter iemand nodig heeft.
De camerabeelden tonen aan dat verdachte via een omweg naar Shadrak loopt, dat verdachte en [getuige 1] [medeverdachte] ontmoeten in de Peperstraat en dat verdachte een plastic tas in zijn hand heeft.
Uit OVC-gesprekken blijkt onder andere dat verdachte niet gezien wilde worden op de camerabeelden, dat hij geregeld informatie bespreekt over deze zaak en dat hij verwacht voor een strafbaar feit te worden aangehouden.
Daarnaast blijkt uit een OVC-gesprek met [betrokkene 1] dat verdachte het wapen waarmee [slachtoffer] is doodgeschoten, twee dagen ervoor heeft gekocht in Arnhem. De auto van verdachte is op die dag, 2 februari 2012, om 17.45 uur geflitst in Arnhem en uit de historische gegevens blijkt dat de gsm bij verdachte in gebruik op dezelfde dag om 17.36 en 17.48 uur masten aanstraalt in Arnhem. Bovendien heeft getuige [getuige 2] verklaard dat hij van [getuige 3] heeft gehoord dat [medeverdachte] twee dagen voor de schietpartij aan [getuige 3] een Scorpion automatisch wapen heeft aangeboden. Getuige [getuige 4] bevestigt dat er over een wapen is gesproken bij de ontmoeting tussen [getuige 3] en [getuige 2] en [getuige 4], in de week na de schietpartij.
Ten slotte is er vanaf 06.08 tot 07.05 uur, blijkens de historische gegevens, een zeer intensief contact tussen verdachte en [medeverdachte]. Dit contact duurt tot vlak voor de schietpartij, om ongeveer 07.09 uur.
Ten aanzien van het medeplegen heeft de officier van justitie naar voren gebracht dat het niet nodig is dat alle medeplegers de uitvoeringshandelingen mede verrichten. De samenwerking moet intensief zijn, wat kan blijken uit voorafgaande en/of stilzwijgende afspraken, taakverdelingen, de aanwezigheid ten tijde van het delict en het zich niet distantiëren daarvan. De bewijsmiddelen wijzen uit dat vanaf 05.00 uur de hulp van verdachte is ingeroepen door [medeverdachte], dat verdachte daarop is ingegaan, dat verdachte het wapen heeft geleverd en dat hij vanaf 05.00 tot 07.05 uur voortdurend gecommuniceerd heeft met [medeverdachte].
Op basis van dezelfde bewijsmiddelen komt de officier van justitie tot een bewezenverklaring van het onder 2 ten laste gelegde, het voorhanden hebben van een automatisch machinepistool, kaliber 7.65 mm, type Scorpion.
Tot slot heeft de officier van justitie met betrekking tot de bewezenverklaring van het onder 3 ten laste gelegde, het voorhanden hebben van een vlindermes, gesteld dat dit wapen is gevonden in de slaapkamer waar verdachte is aangehouden, terwijl verdachte in een OVC-gesprek zelf verklaart dat hij altijd een mes bij zich heeft.
Standpunt van de verdediging
Namens verdachte heeft de raadsman gepleit voor een algehele vrijspraak.
Beoordeling
De rechtbank overweegt dat het dossier weliswaar aanwijzingen bevat dat verdachte op enigerlei wijze ergens bij betrokken is geweest op 4 februari 2012, welke aanwijzingen om een verklaring vragen, maar deze zijn onvoldoende om tot een wettige bewezenverklaring te komen van hetgeen verdachte is ten laste gelegd.
Uit camerabeelden en historische gegevens is komen vast te staan dat verdachte op 4 februari 2012 een ontmoeting heeft gehad met medeverdachte [medeverdachte] in het centrum van Groningen, dat verdachte op dat moment een plastic tasje in zijn hand had, dat verdachte zich later in de omgeving van de plaats delict heeft bevonden, en dat verdachte en [medeverdachte] veelvuldig telefonisch contact hebben gehad tot vlak voor het schietincident. Echter is niet komen vast te staan wat de reden van de ontmoeting met [medeverdachte] is geweest, wat de inhoud van het plastic tasje was en waarover de telefoongesprekken met [medeverdachte] gingen. De door de officier van justitie genoemde OVC-gesprekken bieden slechts ruimte voor aannames en interpretaties en vormen geen rechtstreeks bewijs voor de betrokkenheid van verdachte bij moord of doodslag. Het wapen waarmee [slachtoffer] is doodgeschoten, is nooit aangetroffen en in het dossier bevindt zich geen enkele getuigenverklaring of ander bewijsmiddel waaruit blijkt dat verdachte dat wapen op 4 februari 2012 in zijn bezit had. Het standpunt van de officier van justitie dat het verdachte is geweest die het wapen aan [medeverdachte] heeft geleverd waarmee [slachtoffer] met voorbedachte raad is doodgeschoten, kan niet uit wettige bewijsmiddelen worden afgeleid. Dat de auto en telefoon van verdachte zich op 2 februari 2012 in Arnhem bevonden, volgens de officier van justitie de plaats waar verdachte het wapen heeft gekocht, leidt niet tot een andere conclusie.
De rechtbank acht daarom niet wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan het medeplegen van of medeplichtigheid aan moord of doodslag op [slachtoffer] en dat hij op 4 februari 2012 een wapen van categorie II, te weten een automatisch machinepistool van het type Scorpion, en munitie van categorie II voorhanden heeft gehad.
Ten aanzien van feit 3, het in vereniging met een ander of anderen voorhanden hebben van een vlindermes op 8 mei 2012, overweegt de rechtbank dat dit mes tijdens een doorzoeking is aangetroffen in de woning waar verdachte is aangehouden, de woning van zijn vriendin. Verdachte, die geen vaste woon- of verblijfplaats heeft, stond op het moment van aantreffen van het mes niet op het adres ingeschreven. Nu er zich in het dossier, behalve het aantreffen van het mes, geen bewijsmiddelen bevinden waaruit blijkt dat verdachte het mes voorhanden
heeft gehad, al dan niet in vereniging met een ander of anderen, acht de rechtbank het onder 3 ten laste gelegde niet bewezen.
Dit betekent dat verdachte moet worden vrijgesproken van alle hem ten laste gelegde feiten.
In beslag genomen goederen
De rechtbank stelt vast dat met betrekking tot het in beslag genomen vlindermes een strafbaar feit is begaan en acht dit voorwerp vatbaar voor onttrekking aan het verkeer nu het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet of het algemeen belang.
Benadeelde partijen
[vader slachtoffer] en [zus slachtoffer] hebben zich voor de aanvang van de terechtzitting als benadeelde partijen in het strafproces gevoegd door middel van indiening van het voorgeschreven formulier bevattende de opgave van een vordering tot vergoeding van door hen geleden schade ten gevolge van het aan verdachte onder 1 ten laste gelegde feit alsmede de gronden waarop deze berust.
De rechtbank acht het feit waaruit de schade zou zijn ontstaan niet bewezen. De benadeelde partijen zullen niet ontvankelijk worden verklaard in hun vorderingen en kunnen de vorderingen slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De rechtbank heeft gelet op de artikelen 36b en 36d van het Wetboek van Strafrecht.
BESLISSING
De rechtbank:
Verklaart het onder 1 primair, 1 subsidiair, 1 meer subsidiair, 2 en 3 ten laste gelegde niet wettig en overtuigend bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart onttrokken aan het verkeer het in beslag genomen vlindermes.
Bepaalt dat de vorderingen van de benadeelde partijen [vader slachtoffer] en [zus slachtoffer] niet ontvankelijk zijn en dat deze slechts bij de burgerlijke rechter kunnen worden aangebracht.
Bepaalt dat de benadeelde partijen en verdachte de eigen kosten dragen.
Dit vonnis is aldus gewezen door mr. L.M.E. Kiezebrink, voorzitter, mr. A.F. Gerding en
mr. M.B. de Wit, rechters, in tegenwoordigheid van A.W. ten Have-Imminga als griffier en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 30 mei 2013.