RECHTBANK NOORD-NEDERLAND
Afdeling Strafrecht
Locatie Groningen
Parketnummer 18/840657-12
Vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d. 3 mei 2013 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum],
wonende te [adres].
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting met gesloten deuren van 19 april 2013.
Verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. Th. Pluijter, advocaat te Groningen.
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 21 september 2012 te Haren, in de gemeente Haren, tezamen
en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk brand
heeft gesticht en/of een ontploffing te weeg heeft gebracht in/aan een
personenauto, immers heeft/hebben verdachte en/of (een of meer van) zijn
mededader(s) toen aldaar opzettelijk een brandend stuk papier of karton, in
elk geval opzettelijk (open) vuur in aanraking gebracht met een plas benzine
naast/onder een gekantelde personenauto, althans met (een) brandbare
stof(fen), ten gevolge waarvan die personenauto geheel of gedeeltelijk is/zijn
verbrand en/of ontploft, in elk geval brand is ontstaan, terwijl daarvan
gemeen gevaar voor de goederen in de omgeving van dat voertuig, in elk geval
gemeen gevaar voor goederen en/of levensgevaar en/of gevaar voor zwaar
lichamelijk letsel voor de (drie) in de directe nabijheid van het voertuig
zijnde personen, in elk geval levensgevaar en/of gevaar voor zwaar lichamelijk
letsel voor een ander of anderen te duchten was;
2.
hij op of omstreeks 21 september 2012 te Haren, in de gemeente Haren, met een
ander of anderen, op of aan de openbare weg, de Jachtlaan en/of de Kerkstraat,
in elk geval op of aan een openbare weg, openlijk in vereniging geweld heeft
gepleegd tegen leden van de Mobiele Eenheid, welk geweld bestond uit het
meermalen gooien van een bierflesje en een steen en een fiets.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft aangevoerd dat het onder 1 en 2 ten laste gelegde wettig en overtuigend kan worden bewezen.
Ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde heeft de officier van justitie aangevoerd dat uit de verklaringen in het dossier en de beelden blijkt dat verdachte bij de brandstichting betrokken was. Eerst is door iemand de benzinedop van de gekantelde auto afgedraaid, waarna de benzine uitstroomde en vervolgens is weer door een ander een stuk karton aangestoken en op de grond gegooid en verdachte heeft dat brandende stuk karton in de plas benzine geschopt. Er was gevaar voor goederen, met name voor de auto zelf, maar ook de goederen die zich in die auto bevonden. Voorts is er een explosie geweest waardoor er gevaar was voor de drie personen die vlak bij de auto stonden.
Ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde heeft de officier van justitie aangevoerd dat verdachte openlijk geweld heeft gepleegd door meermalen met zowel stenen als bierflesjes te gooien. Ook dat blijkt uit de beelden, maar ook uit de verklaring die verdachte bij de politie heeft afgelegd en ter zitting heeft bevestigd. Er blijkt niet van openlijk geweld van het gooien van een fiets richting de Mobiele Eenheid (ME), dus van dat deel van de tenlastelegging dient verdachte te worden vrijgesproken.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft ten aanzien van de bewezenverklaring van de ten laste gelegde feiten geen standpunten naar voren gebracht.
De rechtbank heeft bij de beoordeling acht geslagen op de volgende bewijsmiddelen.
Ten aanzien van het onder 1 tenlastegelegde
De bekennende verklaring door verdachte op de terechtzitting d.d. 19 april 2013 afgelegd, zakelijk weergegeven:
Ik was op 21 september 2012 in Haren. Een groep jongeren had de auto op zijn kant gelegd en daarna op zijn kop. Daarna werd de benzinedop eraf geschopt, waardoor er benzine op de straat lekte en een plas ontstond. Ik had een aansteker bij me en ik heb geprobeerd een straaltje benzine aan te steken, maar dat lukte niet. Toen heb ik de aansteker afgegeven. Later heb ik een stuk brandend karton in de plas benzine geschopt. Daarna ontstond een grote steekvlam en brandde de auto helemaal uit.
Een proces-verbaal van aangifte d.d. 23 september 2012, opgenomen op pagina 13 e.v. van dossier nr. 2109-ADM-093 (TGO Haren) d.d. 14 november 2012, inhoudende de verklaring van [aangever feit 1], zakelijk weergegeven:
Ik doe aangifte van de vernieling van mijn auto, een blauwe Mazda 121, kenteken [x]. Ik zag dat mijn auto werd gekanteld, op zijn dak rolde en even later in de brand vloog. De auto is geheel uitgebrand.
Een proces-verbaal van brandonderzoek d.d. 24 oktober 2012, opgenomen op pagina 22 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende de relatering van verbalisant [verbalisant 1], zakelijk weergegeven:
De oorzaak voor het ontstaan van de explosie en brand kon met volledige zekerheid worden bepaald op het opzettelijk ter plaatse brengen van vuur, daarbij gebruik makend van een brandend voorwerp, welke in deze als ontstekingsbron kon worden getypeerd. Gedurende de tijdsperiode dat er sprake kon zijn van de uitstroom van de voertuigeigen brandstof, minimaal 40 seconden en maximaal 13,05 minuten, was er buiten het voertuig een gasmengsel ontstaan. Dit gasmengsel was door open vuur geïnitieerd, waardoor een damp- of gasexplosie ontstond. Dit ging gepaard met een steekvlam, gevolgd door brand. De brand was daarna beperkt in omvang. De daarbij vrijgekomen rookgassen bewogen zich verticaal omhoog, een indicatie voor een rustig weerbeeld met een geringe windkracht.
Ten aanzien van het onder 2 tenlastegelegde
De bekennende verklaring door verdachte op de terechtzitting d.d. 19 april 2013 afgelegd;
Een proces-verbaal van bevindingen d.d. 6 november 2012, opgenomen op pagina 33 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende de relatering van verbalisant [verbalisant 2].
Met betrekking tot de hiervoor weergegeven standpunten overweegt de rechtbank het volgende.
Verdachte heeft willens en wetens eerst een brandende aansteker bij de straal benzine gehouden, die uit een auto stroomde doordat de auto op zijn kant was geduwd, en heeft vervolgens een reeds door een ander aangestoken stuk karton in de plas benzine geschopt met als doel een brand of ontploffing te veroorzaken. Of zijn opzet al dan niet gericht was op het veroorzaken van gemeen gevaar voor goederen, levensgevaar of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor anderen is bij de beoordeling van de ten laste gelegde feiten niet van belang. Immers, voor een bewezenverklaring van het misdrijf zoals omschreven in artikel 157 van het Wetboek van Strafrecht behoeft het opzet slechts te zijn gericht op het (in dit geval) teweegbrengen van een brand en/of ontploffing en niet op de door die ontploffing ontstane gevolgen. Van belang is of het uit de gedraging voortvloeiende gevaar naar objectieve maatstaven algemeen voorzienbaar is geweest op het moment van het verrichten van die gedraging.
De rechtbank is van oordeel dat door de ontploffingen gemeen gevaar voor goederen te duchten was. Door dat brandende stuk karton in de plas benzine te schoppen was schade aan de auto en de zich daarin bevindende goederen voorzienbaar. Dit gevaar heeft zich ook verwezenlijkt door het uitbranden van de auto.
Ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde feit overweegt de rechtbank dat gezien de omstandigheden van het geval geen sprake is geweest van levensgevaar dan wel van gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor anderen dan de medeverdachten. Uit de bewijsmiddelen blijkt niet dat er zich andere personen in of nabij de auto bevonden dan die een aandeel hadden in het strafbare feit op het moment van de steekvlam. Het levensgevaar en het gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor omstanders waren aldus naar objectieve maatstaven niet algemeen voorzienbaar.
De rechtbank is van oordeel dat niet bewezen kan worden dat verdachte met een fiets richting de Mobiele Eenheid heeft gegooid en van dit deel van het ten laste gelegde onder 2 zal verdachte worden vrijgesproken. Op grond van de bekennende verklaring en de relatering van verbalisant [verbalisant 1] kan het plegen van openlijk geweld worden bewezen.
Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen is wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 1 en 2 ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat
1.
hij op 21 september 2012 te Haren, in de gemeente Haren, tezamen en in vereniging met anderen, opzettelijk brand heeft gesticht in/aan een personenauto, immers hebben verdachte en zijn mededaders toen aldaar opzettelijk een brandend stuk papier of karton in aanraking gebracht met een plas benzine naast/onder een gekantelde personenauto, ten gevolge waarvan die personenauto geheel is verbrand, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen en/of levensgevaar en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor de drie in de directe nabijheid van het voertuig zijnde personen te duchten was;
2.
hij op 21 september 2012 te Haren, in de gemeente Haren, met anderen, op of aan de openbare weg, de Jachtlaan, openlijk in vereniging geweld heeft gepleegd tegen leden van de Mobiele Eenheid, welk geweld bestond uit het meermalen gooien met een bierflesje en/of een steen.
De rechtbank acht niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen onder 1 en 2 meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal hiervan worden vrijgesproken.
Strafbaarheid van de feiten
Hetgeen de rechtbank bewezen heeft verklaard, levert de volgende strafbare feiten op:
2. Openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de bewezenverklaarde feiten uitsluiten.
Ten aanzien van het onder 1 bewezenverklaarde overweegt de rechtbank als volgt.
Verdachte heeft door zijn handelingen, zoals bewezen verklaard, gevaar voor zwaar lichamelijk letsel en/of levensgevaar voor zijn medeverdachten veroorzaakt. Gezien echter de rol van medeverdachten, is de rechtbank van oordeel dat de medeverdachten (impliciet) toestemming hebben gegeven voor het creëren van de gevaarzetting jegens hun persoon. Deze toestemming levert naar het oordeel van de rechtbank een kwalificatieuitsluitingsgrond op met betrekking tot deze gevaarzetting en leidt ertoe dat het bewezen verklaarde, hoewel aan de delictsomschrijving is voldaan, niet onder de strafverzwarende omstandigheid van art. 157 sub 2 Sr kan worden gerubriceerd. Verdachte zal derhalve met betrekking tot het hierboven bewezenverklaarde gevaar voor zwaar lichamelijk letsel en levensgevaar worden ontslagen van alle rechtsvervolging. Gelet hierop, levert hetgeen de rechtbank onder 1 bewezen heeft verklaard, het volgende strafbare feit op:
1. Medeplegen van opzettelijk brand stichten terwijl daarvan gevaar voor goederen
te duchten is.
Strafbaarheid van verdachte
Ten aanzien van de strafbaarheid van verdachte heeft de rechtbank gelet op de psychologische onderzoeksrapportage d.d. 31 januari 2013, opgemaakt door H.L. Meijer. De conclusie van deze rapportage luidt, zakelijk weergegeven, dat verdachte een oppositioneel-opstandige gedragsstoornis, hechtingsproblemen en een cognitieve beperking (disharmonisch intelligentieprofiel en problemen in het executief functioneren) heeft. Verdachte overtreedt makkelijk de geldende regels en normen en wordt daarin nauwelijks gecorrigeerd door zijn geweten. Daarnaast heeft hij onvoldoende moreel besef om verantwoordelijke keuzes te maken in situaties die grensoverschrijdend, maar voor hem aantrekkelijk zijn. Zijn gedrag wordt voornamelijk gestuurd door impulsen en eigen behoeften. Deze beperkingen zijn van invloed geweest op zijn gedrag op die bewuste avond. Op basis hiervan wordt geadviseerd om verdachte verminderd toerekeningsvatbaar te verklaren. De rechtbank kan zich met deze conclusie verenigen en neemt deze conclusie over en concludeert met betrekking tot de toerekeningsvatbaarheid van verdachte dat het bewezenverklaarde aan verdachte in verminderde mate kan worden toegerekend.
De rechtbank acht verdachte derhalve strafbaar, nu ten opzichte van verdachte ook overigens geen strafuitsluitingsgronden aanwezig worden geacht.
Motivering strafoplegging
Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd verdachte voor de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten te veroordelen tot een jeugddetentie gelijk aan voorarrest en een geheel voorwaardelijke werkstraf voor de duur van 100 uren subsidiair 50 dagen vervangende hechtenis met een proeftijd van 2 jaren. Aan de voorwaardelijke straf dient de maatregel hulp en steun door de jeugdreclassering te worden verbonden, die ook mag inhouden dat verdachte een behandeling zal volgen bij de FJP.
De raadsman heeft gepleit voor een bewezenverklaring van de ten laste gelegde feiten maar verdachte verdient een schuldigverklaring zonder oplegging van straf. Indien de rechtbank tot een strafoplegging zou komen heeft de raadsman gepleit voor een geheel voorwaardelijke werkstraf zonder een daaraan verbonden maatregel van hulp en steun door de jeugdreclassering.
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek op de terechtzitting en de aangaande zijn persoon opgemaakte rapportages, het hem betreffende uittreksel uit het justitiële documentatieregister, alsmede de vordering van de officier van justitie.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
In de avond van 21 september 2012 en de daaropvolgende nacht is door een groep van naar schatting enkele honderden personen in Haren urenlang op grote schaal op buitengewoon ernstige wijze openlijk geweld gepleegd. Zij maakten deel uit van een massa, die gereageerd had op een oproep via de sociale en klassieke media om naar een feest - thans bekend als "Project X" - in Haren te komen. Voornoemd geweld was gericht tegen de politie en later tegen de ingezette ME en bestond onder meer uit het gooien van diverse voorwerpen, waaronder flessen en (bak)stenen. Verder werden massaal vernielingen aangericht en werden er fietsen en een auto in brand gestoken. Verdachte heeft aan dit geweld bijgedragen door zich schuldig te maken aan het medeplegen van brandstichting en het gooien van voorwerpen. De auto die in brand is gestoken is volledig vernield.
Verdachte en zijn mededaders hebben door hun optreden inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van de politie.
Daarbij is het een feit van algemene bekendheid, dat slachtoffers van delicten als de onderhavige, daarvan ook langdurig psychische gevolgen kunnen ondervinden.
De rechtbank rekent het verdachte tevens ernstig aan, dat mede door zijn optreden in het bijzonder de bewoners van Haren urenlang in angst hebben doorgebracht en in zijn algemeenheid gevoelens van angst en onveiligheid teweeg hebben gebracht.
De rechtbank heeft bij het bepalen van de straf rekening gehouden met het de verdachte betreffende uittreksel uit de justitiële documentatie van 5 maart 2013, waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder is veroordeeld voor strafbare feiten. Daarnaast is verdachte enige dagen gedetineerd geweest en is gebleken dat verdachte zich goed heeft gehouden aan de voorwaarden tijdens de schorsing van zijn voorlopige hechtenis. Voorts heeft de rechtbank rekening gehouden met de jeugdige leeftijd van verdachte (hij was ten tijde van het plegen van de feiten net 14 jaar) en de verminderde toerekeningsvatbaarheid van verdachte. Ten slotte heeft verdachte blijk gegeven van het foutieve van zijn handelen in te zien en heeft hij berouw getoond. Naar het oordeel van de rechtbank kan daarom worden volstaan met jeugddetentie gelijk aan het voorarrest en daarnaast oplegging van een forse voorwaardelijke taakstraf, in de vorm van een werkstraf om daaraan als bijzondere voorwaarde de maatregel hulp en steun door de jeugdreclassering te verbinden. De rechtbank zal ook bepalen dat de bijzondere voorwaarden mogen inhouden dat verdachte een behandeling bij het FJP zal volgen.
Vordering van de benadeelde partij
Als benadeelde partij heeft zich in het strafproces gevoegd [aangever f1}, wonende te [woonplaats]. De benadeelde partij heeft schriftelijk opgave gedaan van de inhoud van de vordering, te weten een bedrag van in totaal € 1.792,06 aan materiële schade.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de vordering deels zal worden toegewezen met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. De schade van de benadeelde partij is in rechtstreeks verband te brengen met hetgeen aan verdachte is ten laste gelegd en volgens de officier van justitie ook kan worden bewezen verklaard. Ten aanzien van de goederen heeft de officier van justitie zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank aangezien er wellicht afschrijving op die posten plaats zou moeten vinden. De post gemiste uren waar vergoeding voor wordt gevraagd is onvoldoende onderbouwd en ten aanzien van die post vordert de officier van justitie dat de vordering van de benadeelde partij niet-ontvankelijk wordt verklaard.
Gezien de hoogte van de vordering van de benadeelde partij laat de officier van justitie een verzoek tot storting in het Schadefonds achterwege.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de schade aan het fototoestel wordt vergoed aan de benadeelde partij. De overige posten zijn onvoldoende onderbouwd en dienen om die reden te worden afgewezen.
De rechtbank is van oordeel dat de posten 'auto', 'fototoestel', 'plaid' en 'hondengordel' kunnen worden toegewezen. Het gaat in totaal om een bedrag van € 1.000,95 aan materiële schade.
De rechtbank verklaart het overige deel van de materiële schade niet-ontvankelijk, nu deze onvoldoende zijn onderbouwd. Het beoordelen van die schadeposten levert een onevenredige belasting op voor het strafproces.
De rechtbank zal aan verdachte de verplichting opleggen voornoemd geldbedrag ten behoeve van de benadeelde partij aan de Staat te betalen. De rechtbank heeft daartoe besloten omdat verdachte jegens de benadeelde partij naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door het strafbare feit is toegebracht en het belang van de benadeelde partij ermee is gediend niet zelf te worden belast met het innen van de toegewezen schadevergoeding.
De rechtbank zal voorts de hoofdelijkheid opleggen. Verdachte is niet tot vergoeding van bovengenoemd bedrag gehouden voor zover dit al door verdachtes mededaders is voldaan.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De rechtbank heeft gelet op de artikelen 47, 77a, 77g, 77m, 77n, 77x, 77y, 77z, 77gg, 141 en 157 van het Wetboek van Strafrecht.
Verklaart het onder 2 ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen zoals hiervoor is aangegeven, te kwalificeren als voormeld en verklaart het bewezen verklaarde strafbaar.
Verklaart het onder 1 ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen zoals hiervoor is aangegeven.
Verklaart de onder 1 bewezenverklaarde strafverzwarende omstandigheid niet te kwalificeren en ontslaat de verdachte ter zake van alle rechtsvervolging.
Verklaart het onder 1 bewezenverklaarde aldus te kwalificeren als voormeld en verklaart het aldus gekwalificeerde strafbaar.
Verklaart het onder 1 en 2 meer of anders ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Veroordeelt verdachte voor het bewezen- en strafbaar verklaarde tot:
Een jeugddetentie voor de duur van 15 dagen
Beveelt dat bij de tenuitvoerlegging van deze straf de tijd die veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, in mindering zal worden gebracht tenzij die tijd op een andere straf in mindering is gebracht.
Een taakstraf bestaande uit een werkstraf van 100 uren,
met bevel dat vervangende hechtenis voor de duur van 50 dagen zal worden toegepast als veroordeelde deze straf niet naar behoren verricht.
Bepaalt dat deze straf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders gelast omdat:
- de veroordeelde zich voor het einde van de op twee jaren gestelde proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt;
- de veroordeelde ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit geen medewerking verleent aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of geen identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
- de veroordeelde geen medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14d, tweede lid van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen.
Bepaalt dat de tenuitvoerlegging ook kan worden gelast indien de veroordeelde gedurende de proeftijd de bijzondere voorwaarden niet naleeft.
Stelt als bijzondere voorwaarden:
- dat veroordeelde zich meldt bij de Reclassering Nederland te Groningen en gedurende de proeftijd blijft melden zo frequent als de reclassering dat nodig acht;
- dat veroordeelde, indien de Reclassering dit nodig acht, deelneemt aan een behandeling bij het FJP.
Geeft de reclassering opdracht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarde en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Heft op het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis met ingang van heden.
Beslissing op de vordering van de benadeelde partij (feit 1)
Wijst de vordering van de benadeelde partij [aangever f1] te [woonplaats gedeeltelijk toe en veroordeelt de veroordeelde tot betaling aan de benaneelde partij van een bedrag van € 1.000,95.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige deel van de vordering niet-ontvankelijk.
Veroordeelt de veroordeelde tevens in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Verplicht de veroordeelde aan de Staat te betalen een geldbedrag van € 1.000,95 ten behoeve van de benadeelde partij [aangever f1] te [woonplaats], bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 20 dagen hechtenis. Toepassing van de vervangende hechtenis heft de hiervoor opgelegde verplichting niet op.
Heeft de veroordeelde voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 1.000,95 ten behoeve van de benadeelde partij, dan vervalt de verplichting om dit bedrag aan de benadeelde partij te betalen. Dit geldt ook omgekeerd: heeft de veroordeelde de vordering van de benadeelde partij betaald, dan vervalt de verplichting tot betaling van dit bedrag aan de Staat.
De veroordeelde is niet tot vergoeding van bovengenoemd bedrag gehouden voor zover dit bedrag al door verdachtes mededaders is voldaan.
Dit vonnis is aldus gewezen door mrs. M.J. Oostveen, voorzitter, G. Eelsing en K.R. Bosker, in tegenwoordigheid van M. Smit-Colnot, griffier en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 3 mei 2013.