RECHTBANK NOORD-NEDERLAND
Afdeling Strafrecht
locatie Groningen
parketnummer 18/840418-12
Vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d. 3 mei 2013 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum],
wonende te [adres].
Verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. F. Gosselaar, advocaat te Winschoten.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting met gesloten deuren van 19 april 2013.
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 27 juni 2012 te Hoogezand, in de gemeente
Hoogezand-Sappemeer, met (zijn zusje) [slachtoffer], geboren op [geboortedatum],
die de leeftijd van twaalf jaren maar nog niet die van zestien jaren had
bereikt, buiten echt, een of meer ontuchtige handeling(en) heeft gepleegd, die
bestond(en) uit of mede bestond(en) uit het seksueel binnendringen van het
lichaam van die [slachtoffer], hebbende verdachte zijn penis in de vagina van die
[slachtoffer] geduwd/gebracht;
althans, indien terzake van het vorenstaande geen veroordeling mocht volgen, dat
hij op of omstreeks 27 juni 2012 te Hoogezand, gemeente Hoogezand-Sappemeer,,
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om met (zijn zusje)
[slachtoffer], geboren op [geboortedatum], die toen de leeftijd van twaalf jaren
maar nog niet die van zestien jaren had bereikt, buiten echt, een of meer
ontuchtige handeling(en) te plegen, die bestond(en) uit of mede bestond(en)
uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer] Wever,
immers heeft verdachte getracht zijn penis in de vagina van die [slachtoffer]
te duwen/brengen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is
voltooid.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft aangevoerd dat het primair ten laste gelegde wettig en overtuigend kan worden bewezen. Verdachte heeft bij de politie een consistente verklaring afgelegd waarin hij heeft erkend seks te hebben gehad met zijn zusje. Er was sprake van een ontuchtig karakter, juist, omdat verdachte deze ontuchtige handeling met zijn zusje heeft gepleegd. Dan is de vraag of er wel of geen sprake is geweest van dwang niet meer van belang.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft gepleit voor vrijspraak aangezien er geen sprake was van dwang. Nu er sprake was van vrijwillige seksueel contact kan er geen sprake zijn geweest van ontuchtige handelingen.
De rechtbank heeft bij de beoordeling acht geslagen op de volgende bewijsmiddelen.
De bekennende verklaring door verdachte op de terechtzitting van 19 april 2013 afgelegd;
Een proces-verbaal van bevindingen d.d. 5 juli 2012, opgenomen op pagina 21 e.v. van dossier nr. 2012064848, d.d. 24 juli 2012, inhoudende de uitwerking van het studioverhoor met [slachtoffer].
Met betrekking tot de hiervoor weergegeven standpunten overweegt de rechtbank het volgende.
De rechtbank is van oordeel dat op grond van de aangifte en de bekennende verklaring het aan verdachte primair ten laste gelegde kan worden bewezen. Verdachte heeft de sociaal ethische norm overschreden door de seksuele handelingen met zijn jonge zusje te plegen en de rechtbank is daarom van oordeel dat hij ontuchtige handelingen heeft gepleegd. Door het seksueel binnendringen is er sprake van een voltooid delict en niet van een poging.
Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen is wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het primair ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat
hij op 27 juni 2012 te Hoogezand, in de gemeente Hoogezand-Sappemeer, met (zijn zusje) [slachtoffer], geboren op [geboortedatum], die de leeftijd van twaalf jaren maar nog niet die van zestien jaren had bereikt, buiten echt, ontuchtige handelingen heeft gepleegd, die mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer], hebbende verdachte zijn penis in de vagina van die [slachtoffer] gebracht.
De rechtbank acht niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen primair meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal hiervan worden vrijgesproken.
Strafbaarheid van het feit
Hetgeen de rechtbank bewezen heeft verklaard, levert het volgende strafbare feit op:
Primair
met iemand die de leeftijd van twaalf jaren, maar nog niet die van zestien jaren heeft bereikt, buiten echt, ontuchtige handelingen plegen die mede bestaan uit het seksueel binnendringen van het lichaam
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde feit uitsluiten.
Strafbaarheid van verdachte
Ten aanzien van de strafbaarheid van verdachte heeft de rechtbank gelet op de psychologische onderzoeksrapportage d.d. 18 september 2012, opgemaakt door drs. P.J. Fransen. De conclusie uit deze rapportage luidt, zakelijk weergegeven, dat verdachte een jonge adolescent is bij wie seksuele nieuwsgierigheid en impulsiviteit kenmerkend zijn voor zijn ontwikkelingsfase. Dat verdachte over de schreef is gegaan lijkt het gevolg te zijn van de instabiele gezinssituatie waarin hij is opgegroeid, dat hij getuige is geweest van het seksueel misbruik door zijn neef en de veranderende broer-zus relatie door de uithuisplaatsing van zijn zus. Op basis hiervan wordt geadviseerd om verdachte enigszins verminderd toerekeningsvatbaar te achten. De rechtbank kan zich met deze conclusie verenigen en neemt deze over en concludeert met betrekking tot de toerekeningsvatbaarheid van verdachte dat het bewezenverklaarde aan verdachte in enigszins verminderde mate kan worden toegerekend.
De rechtbank acht verdachte derhalve strafbaar, nu ten opzichte van verdachte ook overigens geen strafuitsluitingsgronden aanwezig worden geacht.
Motivering strafoplegging
Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd verdachte voor het onder het primair ten laste gelegde feit te veroordelen tot een geheel voorwaardelijke werkstraf voor de duur van 80 uren subsidiair 40 dagen vervangende hechtenis met een proeftijd van 2 jaren. Zijn eis grondt de officier van justitie op het advies van de psycholoog en het feit dat verdachte een first offender is, en daarom een passende straf is.
Namens verdachte is betoogd dat, mocht de rechtbank tot een bewezenverklaring van het ten laste gelegde feit komen, een voorwaardelijke werkstraf passend is. De raadsman heeft daarbij gepleit voor een lagere werkstraf dan door de officier van justitie is geëist.
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek op de terechtzitting, de rapportages die over verdachte zijn uitgebracht en het uittreksel uit het justitieel documentatieregister, alsmede de vordering van de officier van justitie.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het plegen van ontuchtige handelingen bij zijn zusje, die op dat moment nog maar 13 jaar oud was, door zijn penis in haar vagina te brengen. Zijn zusje was die dag thuis om zich om te kleden voor het zwembad en verdachte zag dit. Kennelijk werd verdachte hierbij overmand door seksuele opwinding en heeft vervolgens uit impulsgedrag ontuchtige handelingen gepleegd. Van dwang is de rechtbank niet gebleken.
Verdachte heeft bij het plegen van dit feit kennelijk alleen aan zijn eigen seksuele behoefte gedacht en geen oog gehad voor het geestelijke en lichamelijke welzijn van zijn zusje. De rechtbank acht het voorstelbaar dat het gebeuren een impact heeft gehad op zijn zusje, die reeds eerder slachtoffer is geweest van seksueel misbruik. Het is een feit van algemene bekendheid dat slachtoffers van dergelijke strafbare feiten ook jaren later nog met de negatieve gevolgen hiervan kunnen worden geconfronteerd.
De rechtbank is met de deskundige van oordeel dat verdachte enigszins verminderd toerekeningsvatbaar moet worden geacht. Verdachte is niet ten volle verantwoordelijk te houden voor zijn gedrag, maar er dient wel een straf te volgen. Daarnaast hebben zowel de vertegenwoordiger van de Raad voor de Kinderbescherming als Bureau Jeugdzorg ter zitting verklaard dat verdachte zich goed gehouden heeft aan de schorsingsvoorwaarden en dat de voorgestelde ambulante behandeling al heeft plaatsgevonden middels gesprekken bij Accare FJP. Een maatregel hulp en steun is niet langer geïndiceerd.
Voorts heeft de rechtbank er bij de bepaling van de straf tevens rekening mee gehouden dat verdachte niet eerder met politie en/of justitie in aanraking is geweest.
Op grond van het bovenstaande is de rechtbank van oordeel dat een geheel voorwaardelijke taakstraf, bestaande uit een werkstraf, passend en geboden is. Indien het tot tenuitvoerlegging van deze straf zou komen dient de voorlopige hechtenis daarop nog in mindering te worden gebracht.
De rechtbank zal daarnaast bepalen dat het bevel tot voorlopige hechtenis wordt opgeheven met ingang van heden.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De rechtbank heeft gelet op de artikelen 77a, 77g, 77m, 77n, 77x, 77y, 77z, 245 van het Wetboek van Strafrecht.
Verklaart het primair ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen zoals hiervoor is aangegeven, te kwalificeren als voormeld en verklaart het bewezen verklaarde strafbaar.
Verklaart verdachte voor het bewezen verklaarde strafbaar.
Verklaart het primair meer of anders ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Veroordeelt verdachte voor het bewezen- en strafbaar verklaarde tot:
Een taakstraf bestaande uit een werkstraf voor de duur van 40 uren, met bevel dat vervangende hechtenis voor de duur van 20 dagen zal worden toegepast als veroordeelde deze straf niet naar behoren verricht.
Bepaalt dat deze straf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders gelast omdat de veroordeelde zich voor het einde van de op twee jaren gestelde proeftijd aan een strafbaar feit schuldig heeft gemaakt.
Beveelt dat bij de tenuitvoerlegging van deze straf de tijd (3 dagen) die veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, in mindering zal worden gebracht. De rechtbank waardeert de dagen die veroordeelde in verzekering heeft doorgebracht op twee uren werkstraf per dag.
De rechtbank heft het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis op met ingang van heden.
Dit vonnis is aldus gewezen door mrs. G. Eelsing, voorzitter, M.J. Oostveen en K.R. Bosker, in tegenwoordigheid van M. Smit-Colnot, griffier en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 3 mei 2013.