ECLI:NL:RBNNE:2013:BZ9602

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
28 februari 2013
Publicatiedatum
22 juni 2013
Zaaknummer
18/670219-12
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontslag van rechtsvervolging bij poging doodslag en bewezenverklaring van mishandeling

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Nederland op 28 februari 2013 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen de verdachte, die werd beschuldigd van poging tot doodslag en mishandeling. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte op 1 oktober 2011 de keel van het slachtoffer heeft dichtgeknepen, wat leidde tot ernstige ademnood en pijn. De officier van justitie stelde dat dit handelen gekwalificeerd moest worden als poging tot doodslag, omdat de verdachte willens en wetens de aanmerkelijke kans op de dood van het slachtoffer heeft aanvaard. De verdediging betoogde echter dat er geen bewijs was voor opzet op de dood en dat de verdachte vrijwillig was teruggetreden door het slachtoffer los te laten.

De rechtbank heeft de verklaringen van de getuigen en de verdachte in overweging genomen. De rechtbank oordeelde dat de verdachte de keel van het slachtoffer langer dan enkele seconden met kracht had dichtgeknepen, wat een aanmerkelijke kans op de dood met zich meebracht. Echter, de rechtbank concludeerde dat de verdachte op een gegeven moment uit eigen beweging de handelingen heeft gestaakt, wat leidde tot de conclusie dat er geen sprake was van strafbaar handelen in de poging tot doodslag. De rechtbank heeft de verdachte daarom ontslagen van alle rechtsvervolging voor het primair ten laste gelegde feit.

Wel heeft de rechtbank de verdachte schuldig bevonden aan mishandeling, omdat het bewezen was dat hij opzettelijk letsel had toegebracht aan het slachtoffer. De rechtbank heeft rekening gehouden met de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het is gepleegd, en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. De verdachte is veroordeeld tot een taakstraf van 200 uren, met bijzondere voorwaarden waaronder toezicht door de reclassering en een contactverbod met het slachtoffer. De vordering van de benadeelde partij is niet-ontvankelijk verklaard, omdat de behandeling van de vordering een onevenredige belasting van het strafgeding zou opleveren.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND
Afdeling Strafrecht
Locatie Groningen
parketnummer 18/670219-12
vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d. 28 februari 2013 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats],
wonende te [adres],
raadsman: mr. M.S. Scheffers
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 14 februari 2013.
Tenlastelegging
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 1 oktober 2011,
te [adres],
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf
om opzettelijk [slachtoffer]
- van het leven te beroven en/of
- zwaar lichamelijk letsel toe te brengen,
met dat opzet - gedurende langere tijd - de keel van die [slachtoffer] heeft
dichtgeknepen,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
althans, indien terzake van het vorenstaande geen veroordeling mocht volgen, dat
hij op of omstreeks 1 oktober 2011,
te [adres],
opzettelijk mishandelend een persoon (te weten [slachtoffer]),
(gedurende langere tijd) de keel heeft dichtgeknepen,
waardoor deze letsel heeft bekomen en/of pijn heeft ondervonden.
Bewijsvraag
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft aangevoerd dat op grond van de aangifte, de verklaring van getuigen, de foto’s van het letsel en de verklaring van verdachte wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte de keel van aangeefster heeft dichtgeknepen. Dit handelen moet worden gekwalificeerd als een poging tot doodslag. De officier van justitie voert hiertoe aan dat de gedraging van verdachte, te weten de keel dichtknijpen van aangeefster, naar haar uiterlijke verschijningsvorm kan worden aangemerkt als zozeer gericht op de dood van aangeefster, dat het niet anders kan dan dat verdachte willens en wetens de aanmerkelijke kans op de dood heeft aanvaard.
Het feit dat verdachte op enig moment de keel heeft losgelaten kan niet worden aangemerkt als vrijwillig terugtreden nu dit loslaten is gebeurd naar aanleiding van een van buiten af komende factor, namelijk op aandringen van getuige [getuige1]. Bovendien was de uitvoering zo ver gevorderd dat vrijwillige terugtred niet meer mogelijk was.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft ter terechtzitting ten aanzien van het primair ten laste gelegde in de eerste plaats aangevoerd dat niet is bewezen dat verdachte (voorwaardelijk) opzet heeft gehad op de dood dan wel op zwaar lichamelijk letstel. Niet gebleken is hoe lang verdachte de keel van het slachtoffer heeft dichtgeknepen en met welke intensiteit. Derhalve is niet komen vast te staan dat het handelen van verdachte had kunnen leiden tot de dood dan wel tot zwaar lichamelijk letsel. Verdachte moet daarom van het primair ten laste gelegde worden vrijgesproken.
De raadsman heeft voorts betoogd dat het primair ten laste gelegde niet bewezen kan worden omdat sprake is geweest van een vrijwillige terugtred. Verdachte heeft immers op enig moment zelf besloten om te stoppen met zijn handeling.
Beoordeling
De rechtbank heeft bij de beoordeling acht geslagen op de volgende bewijsmiddelen.
Een proces verbaal aangifte d.d. 2 oktober 2011, opgenomen vanaf pagina 21 e.v. van dossier nr. PL01 PC 2011098647 d.d. 14 november 2011, inhoudende de verklaring van [slachtoffer], zakelijk weergegeven:
Op zaterdag 1 oktober 2011, om 16:50 uur heb ik telefonisch contact gezocht met [verdachte]. Tussen 22:45 en 23:00 uur ben ik mishandeld door [verdachte].
[verdachte] is opgestaan. Hij stond tegenover mij. Ik zag en voelde dat hij met zijn rechtervuist tegen mijn hoofd aan sloeg. Hij heeft mij 1 keer geslagen ter hoogte van mijn slaap aan de linkerzijde. Dit deed mij pijn. Hij heeft mij na de vuistslag bij mijn keel gegrepen. Hij heeft mij op de grond gegooid. Hij is vervolgens bovenop mij gaan zitten. Hij heeft met 1 hand mijn keel dichtgeknepen. Hij kneep steeds harder totdat ik geen lucht meer kreeg. Hij kneep mijn keel dicht met zijn rechterhand. Ik lag toen half op mijn rechterzijde en half op mijn rug. Ik denk dat [verdachte] tussen de 1 à 2 minuten mijn keel heeft dichtgeknepen. Ik heb door hem de dood in de ogen gezien. Ik dacht dat ik het niet meer zou redden.
[verdachte] had mij nog steeds vast. Ik begon vervolgens te kokhalzen. Ik moest spugen. [verdachte] liet mij vervolgens los. Ik moest overgeven.
Een proces-verbaal d.d. 3 oktober 2011, opgenomen vanaf pagina 28 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende de verklaring van [getuige 1], zakelijk weergegeven:
Ik zag dat [verdachte], [slachtoffer] beetpakte en naar de grond toe werkte. Ik zag dat [slachtoffer] op de grond lag, op haar buik en met haar hoofd naar rechts keek. Ik zag dat [verdachte] boven op haar zat met zijn knie op de schouder van [slachtoffer]. Ik zag dat [verdachte] met zijn linkerarm het hoofd van [slachtoffer] in bedwang hield door zijn elleboog op haar hoofd te zetten en met zijn rechterhand de keel van [slachtoffer] dichtkneep. Ik hoorde dat [slachtoffer] begon te rochelen en moeilijk kon ademhalen. Ik hoorde dat [slachtoffer] iets wilde zeggen maar het kwam erg hees en moeilijk haar mond uit. Ik kon alleen mijn naam [getuige 1] verstaan. Ik was bang dat [slachtoffer] zou stikken. Ik ben opgestaan en toen ik naast [verdachte] en [slachtoffer] stond zei ik: "[verdachte] kappen hiermee, het is genoeg." Ik ben weer gaan zitten en zag dat [verdachte], [slachtoffer] los liet.
Ik ben van mening wanneer [verdachte] iets langer haar keel had dicht genepen, [slachtoffer] er nu niet meer zou zijn. Ik bedoel hiermee dat [slachtoffer] dan dood zou zijn. [slachtoffer] had niets in te brengen, ze kon geen kant op.
Een proces-verbaal d.d. 3 oktober 2011, opgenomen vanaf pagina 31 van voornoemd dossier, inhoudende de verklaring van [getuige 2], zakelijk weergegeven:
Op zaterdag 1 oktober 2011 omstreeks 22.30 ben ik op bezoek gegaan bij [slachtoffer]. [slachtoffer] had bezoek van [verdachte]. Ik zag dat [slachtoffer] op haar linkerzij lag. Ik kon wel zien dat [verdachte] zijn linkerelleboog op de mond van [slachtoffer] had gezet. Ik zag dat [verdachte] met zijn rechterhand de keel van [slachtoffer] dichtkneep.
Ik hoorde toen [verdachte], [slachtoffer] losliet dat ze moest spugen. Ik had het idee dat [verdachte] niet veel langer de keel van [slachtoffer] had moeten dicht knijpen omdat ze er anders niet meer was geweest. Ik bedoel hiermee dat ze dan dood had kunnen zijn.
Ik heb zondag 2 oktober nog contact gehad met [slachtoffer]. Ik heb haar vla gebracht omdat ze haast niet kan slikken. Ik zag dat haar keel vol zit met rode en blauwe striemen. Ook haar mond kan ze niet ver open krijgen en ze heeft vreselijke spierpijn.
Foto’s opgenomen vanaf pagina 42 van voornoemd dossier.
De verklaring door verdachte ter terechtzitting afgelegd, inhoudende, zakelijk weergegeven:
Ik heb de keel dichtgeknepen van [slachtoffer]. Ik merkte dat ze het benauwd kreeg. Ze begon te rochelen.
Met betrekking tot de hiervoor weergegeven standpunten overweegt de rechtbank het volgende.
Gezien de verklaringen van verdachte en de getuigen, in combinatie met de foto’s in het dossier van het letsel van aangeefster, is naar het oordeel van de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de keel van het slachtoffer langer dan slechts luttele seconden met kracht heeft dichtgeknepen. Hij heeft hiermee aangeefster gedurende enige tijd de adem benomen.
Deze gedraging van verdachte heeft een aanmerkelijke kans in het leven geroepen dat het slachtoffer dodelijk zou worden verwond. De gedraging van verdachte kan naar haar uiterlijke verschijningsvorm worden aangemerkt als zozeer gericht op de dood van aangeefster, dat het niet anders kan zijn dan dat verdachte willens en wetens de aanmerkelijke kans op dat gevolg bewust heeft aanvaard. Gelet op het voorgaande acht de rechtbank het wettig en overtuigend bewezen dat verdachte voorwaardelijk opzet heeft gehad op de dood van het slachtoffer.
Bewezenverklaring van het primair ten laste gelegde
Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen is wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het primair ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 1 oktober 2011, te [adres],
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf
om opzettelijk [slachtoffer]
- van het leven te beroven,
met dat opzet de keel van die [slachtoffer] heeft
dichtgeknepen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
De rechtbank acht niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen primair meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal hiervan worden vrijgesproken.
De rechtbank heeft de in de tenlastelegging voorkomende schrijffouten hersteld. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.
Strafbaarheid van het primair ten laste gelegde feit
De raadsman heeft betoogd dat er sprake is geweest van vrijwillige terugtred nu verdachte uit eigen beweging op enig moment de keel van het slachtoffer heeft losgelaten. De officier van justitie heeft dit bestreden.
Voor het aannemen van vrijwillige terugtred is vereist dat het misdrijf niet is voltooid tengevolge van omstandigheden van de wil van de dader afhankelijk.
Of gedragingen van de verdachte de gevolgtrekking wettigen dat het misdrijf niet is voltooid ten gevolge van omstandigheden die van zijn wil afhankelijk zijn, hangt - mede gelet op de aard van het misdrijf - af van de concrete omstandigheden van het geval. Van buiten komende factoren, die mede ertoe hebben geleid dat het misdrijf niet is voltooid, behoeven niet aan vrijwillige terugtred in de weg te staan (HR 19 december 2006, LJN AZ2169, NJ 2007, 29 ).
Verdachte heeft verklaard dat hij op een gegeven moment tot bezinning kwam en dat hij uit zichzelf aangeefster heeft losgelaten en zich van haar heeft verwijderd. De rechtbank acht op basis hiervan aannemelijk dat verdachte uit vrije wil de poging tot doodslag heeft gestaakt.
Weliswaar heeft getuige [getuige 1] verklaard dat hij verdachte tot de orde heeft geroepen maar verdachte heeft vervolgens zelf de beslissing genomen zijn handelingen jegens het slachtoffer te staken. Verdachte is daarmee naar het oordeel van de rechtbank vrijwillig teruggetreden. Het primair ten laste gelegde kan derhalve niet worden gekwalificeerd als strafbaar handelen. Verdachte dient daarom in zoverre te worden ontslagen van alle rechtsvervolging.
Beoordeling bewijsvraag van het subsidiair ten laste gelegde feit
Nu ten aanzien van het primair ten laste gelegde geen veroordeling volgt ziet de rechtbank zich voor de vraag gesteld of het subsidiair ten laste gelegde bewezen kan worden verklaard.
Gelet op bovengenoemde bewijsmiddelen is de rechtbank van oordeel dat wettig en overtuigend is bewezen dat verdachte door de keel van aangeefster dicht te knijpen aangeefster opzettelijk pijn en letsel heeft toegebracht.
Bewezenverklaring van het subsidiair ten laste gelegde
Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen is wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het subsidiair ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 1 oktober 2011,
te [adres],
opzettelijk mishandelend een persoon te weten [ slachtoffer],
de keel heeft dichtgeknepen, waardoor deze letsel heeft bekomen en pijn heeft ondervonden;
De rechtbank acht niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen subsidiair meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal hiervan worden vrijgesproken.
De rechtbank heeft de in de tenlastelegging voorkomende schrijffouten hersteld. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.
Strafbaarheid van het subsidiair ten laste gelegde feit
Hetgeen de rechtbank bewezen heeft verklaard, levert het volgende strafbare feit op:
mishandeling
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.
Strafbaarheid van verdachte
De rechtbank acht verdachte strafbaar nu ten aanzien van verdachte geen strafuitsluitings-gronden aanwezig worden geacht.
Strafoplegging
Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van het ten laste gelegde wordt veroordeeld tot een werkstraf voor de duur van 240 uren, subsidiair 120 dagen vervangende hechtenis, alsmede een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 6 maanden.
Daarbij heeft de officier van justitie een bijzondere voorwaarde gevorderd, inhoudende verplicht toezicht van de Reclassering, welk toezicht tevens kan inhouden een verplichte ambulante behandeling bij de VNN en een contactverbod ten aanzien van aangeefster.
Standpunt verdediging
De raadsman is van mening dat bij het opleggen van een straf rekening dient te worden gehouden met het tijdsverloop en het feit dat verdachte na dit incident niet meer met justitie in aanraking is geweest. De raadsman kan zich verenigen met de door de officier van justitie gevorderde bijzondere voorwaarden.
Oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek op de terechtzitting en aangaande zijn persoon opgemaakte rapportage, het hem betreffende uittreksel uit het justitiële documentatieregister, alsmede de vordering van de officier van justitie.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan mishandeling. Hij heeft het slachtoffer vastgepakt en op de grond gegooid. Vervolgens heeft hij haar keel dichtgeknepen waardoor zij pijn heeft ondervonden. Met dit handelen, heeft verdachte inbreuk gemaakt op de lichamelijke en geestelijke integriteit van aangeefster. Verdachte heeft het slachtoffer veel angst aangejaagd en gevoelens van onveiligheid veroorzaakt. De rechtbank rekent verdachte dit zwaar aan. Dit feit rechtvaardigt daarom een aanzienlijke werkstraf.
Bij het bepalen van de hoogte van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de justitiële documentatie van verdachte, waaruit blijkt dat verdachte eerder is veroordeeld voor geweldsdelicten. Daarnaast heeft de rechtbank rekening gehouden met het reclasseringsrapport d.d. 12 februari 2012 waaruit blijkt dat het recidiverisico wordt ingeschat als hoog gemiddeld. Verdachte verkeert bijna dagelijks onder invloed van alcohol en/of drugs. De rechtbank acht het van groot belang dat verdachte zich voor zijn problematiek laat behandelen, gezien de directe samenhang die bestaat tussen drank- en middelengebruik en het plegen van het strafbare feit. De rechtbank zal daarom een deel van de werkstraf in voorwaardelijke vorm opleggen om hieraan de bijzondere voorwaarde te verbinden van verplicht toezicht door de reclassering, hetgeen ook kan inhouden dat verdachte meewerkt aan een klinische opname voor de duur van maximaal 7 weken. Daarnaast zal de rechtbank een contactverbod opleggen.
Vordering van de benadeelde partij
Als benadeelde partij heeft zich in het strafproces gevoegd [slachtoffer], wonende te [woonplaats]. De benadeelde partij heeft schriftelijk opgave gedaan van de inhoud van de vordering en van de gronden waarop deze berust.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd de vordering niet ontvankelijk te verklaren.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft betoogd dat de vordering dient te worden afgewezen. Hij betwist dat de benadeelde partij de straat niet meer op durft. Hij heeft terzake nadrukkelijk getuigenbewijs aangeboden.
Beoordeling
Verdachte heeft de gevorderde schade gemotiveerd betwist en heeft getuigenbewijs aangeboden. De rechtbank is van oordeel dat behandeling van de vordering - gelet op het verweer van de raadsman - een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. De benadeelde partij kan daarom niet in haar vordering worden ontvangen en zij kan de vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De rechtbank heeft gelet op de artikelen 14a, 14b, 14c, 14d, 22c, 22d, 300 van het Wetboek van Strafrecht.
BESLISSING
De rechtbank:
Verklaart verdachte voor het primair bewezen verklaarde niet strafbaar en ontslaat verdachte terzake van alle rechtsvervolging.
Verklaart het subsidiair tenlastegelegde wettig en overtuigend bewezen zoals hierboven is aangegeven, te kwalificeren als voormeld en verklaart het bewezen verklaarde strafbaar.
Verklaart verdachte voor het bewezen verklaarde strafbaar.
Verklaart het onder subsidiair meer of anders ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Veroordeelt verdachte voor het bewezen- en strafbaar verklaarde tot:
Het verrichten van een taakstraf bestaande uit een werkstraf van 200 uren, met bevel dat vervangende hechtenis voor de duur van 100 dagen zal worden toegepast als veroordeelde deze straf niet naar behoren verricht.
De werkstraf moet zijn voltooid binnen een jaar na het onherroepelijk worden van dit vonnis. De veroordeelde zal zich met betrekking tot de werkstraf gedragen naar de aanwijzingen te geven door of namens de Reclassering Nederland.
Beveelt dat bij de tenuitvoerlegging van de werkstraf de tijd die veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, in mindering zal worden gebracht. De rechtbank waardeert de dagen die veroordeelde in verzekering en in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht op twee uren werkstraf per dag.
Bepaalt dat van deze straf een gedeelte groot 100 uren niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders gelast omdat de veroordeelde voor het einde van dan wel gedurende de proeftijd van twee jaren één of meer voorwaarden niet heeft nageleefd.
Stelt als algemene voorwaarden dat de veroordeelde:
- zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit, en
- ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verleent aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt, en
- medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14d, tweede lid, Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen.
Stelt als bijzondere voorwaarden dat de veroordeelde:
- zich binnen 14 dagen na deze uitspraak zal melden bij Reclassering Nederland op het adres [adres], hierna moet veroordeelde zich blijven melden zo frequent en zo lang de reclassering dit noodzakelijk acht;
- zich gedurende de proeftijd onder behandeling zal stellen van het Factteam van de VNN [plaatsnaam] of een soortgelijke forensische zorg, zulks ter beoordeling van de reclassering waarbij de veroordeelde zich zal houden aan de aanwijzingen die hem in het kader van die behandeling door of namens de instelling zullen worden gegeven.
- zich, indien de reclassering dat nodig acht, klinisch zal laten opnemen voor de duur van maximaal zeven weken binnen een ambulant behandelingstraject, ten behoeve van crisis, detoxificatie, stabilisatie, observatie en/of diagnostiek waarbij de veroordeelde zich zal houden aan de aanwijzingen die hem in het kader van die behandeling door of namens de instelling zullen worden gegeven.
- gedurende de proeftijd op geen enkele wijze - direct of indirect - contact zal opnemen, zoeken of hebben met [slachtoffer] zo lang als de reclassering dit gedurende de periode van het toezicht nodig acht.
Geeft Reclassering Nederland opdracht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Beveelt dat de op grond van artikel 14c gestelde voorwaarden en het op grond van artikel 14d, wetboek van strafrecht, uit te oefenen toezicht, dadelijk uitvoerbaar zijn.
Beslissing op de vorderingen van de benadeelde partij
Verklaart de benadeelde partij [slachtoffer], wonende te [woonplaats] in de vordering niet-ontvankelijk. Bepaalt dat de benadeelde partij en de veroordeelde ieder de eigen kosten dragen.
Dit vonnis is aldus gewezen door mrs. J.V. Nolta, voorzitter, L.M.E. Kiezebrink en L.W. Janssen, rechters, in tegenwoordigheid van mr. T. van den Berg als griffier en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 28 februari 2013.