ECLI:NL:RBNNE:2013:BZ9468

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
31 januari 2013
Publicatiedatum
22 juni 2013
Zaaknummer
18/670438-12
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak poging tot brandstichting en veroordeling voor medeplegen van opzettelijk brand stichten met gemeen gevaar voor goederen

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Nederland op 31 januari 2013 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen de verdachte, die werd beschuldigd van poging tot brandstichting en medeplegen van opzettelijk brand stichten. De rechtbank sprak de verdachte vrij van de poging tot brandstichting, omdat niet wettig en overtuigend bewezen kon worden dat er levensgevaar voor personen was. De rechtbank oordeelde echter dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan het medeplegen van brandstichting, waarbij gemeen gevaar voor goederen te duchten was. De verdachte had samen met een medeverdachte lampolie en benzine over een auto gegoten en deze in brand gestoken, wat leidde tot schade aan de auto en gevaar voor de nabijgelegen woning van de aangever. De rechtbank legde een jeugddetentie op van acht maanden, waarvan vier maanden voorwaardelijk, en stelde bijzondere voorwaarden aan de voorwaardelijke straf, waaronder een meldingsgebod bij de jeugdreclassering en het ondergaan van een intelligentietest. De rechtbank hield rekening met de kwetsbaarheid van de verdachte en zijn beperkte sociaal-emotionele ontwikkeling, wat leidde tot de beslissing om het jeugdstrafrecht toe te passen. De vordering van de benadeelde partij werd gedeeltelijk toegewezen, waarbij de verdachte werd veroordeeld tot betaling van € 2.150,00 aan schadevergoeding.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND
Afdeling Strafrecht
Locatie Groningen
parketnummer: 18/670438-12 (Promis)
op tegenspraak
raadsman: mr. H.P. Eckert
vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d. 31 januari 2013 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats],
wonende te [adres],
verblijvende in de P.I. [naam P.I.].
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van
17 januari 2013.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
hij, op of omstreeks 2 oktober 2012, te Leek, ter uitvoering van het door hem voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander, althans alleen,
opzettelijk brand te stichten aan een auto (Opel, kenteken [nummer]), terwijl daarvan gemeen gevaar voor in die auto aanwezige goederen en/of een aangrenzende woning, in elk geval gemeen gevaar voor goederen en/of levensgevaar en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor zich in die woning bevindende personen, in elk geval levensgevaar en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander te duchten was, met dat opzet met zijn mededader, althans alleen, lampolie in contact heeft gebracht met die auto en heeft getracht dit in brand te steken, in elk geval met dat opzet (open) vuur in aanraking heeft gebracht met met die auto,althans met (een) brandbare stof(fen), terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2.
hij, op of omstreeks 2 oktober 2012, te Leek, tezamen en in vereniging met een ander, althans alleen, opzettelijk brand heeft gesticht aan een auto (Opel, kenteken [nummer]),
immers heeft/hebben verdachte en/of zijn mededader toen aldaar opzettelijk benzine en/of lampolie in contact gebracht met die auto en dit in brand gestoken, in elk geval opzettelijk (open) vuur in aanraking gebracht met die auto, althans met (een) brandbare stof(fen),
ten gevolge waarvan die auto geheel of gedeeltelijk is verbrand, in elk geval
brand is ontstaan, terwijl daarvan gemeen gevaar voor in die auto aanwezige goederen en/of een aangrenzende woning en/of zich in die woning bevindende personen, in elk geval
gemeen gevaar voor goederen en/of personen, te duchten was;
Bewijsvraag
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft op grond van de stukken en de verklaring van verdachte ter terechtzitting gerekwireerd tot bewezenverklaring van het onder 1 en 2 ten laste gelegde.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft aangevoerd dat verdachte van het onder 1 ten laste gelegde moet worden vrijgesproken. De ten laste gelegde poging tot brandstichting en het voltooide delict moeten als één ononderbroken actie worden gezien, waarbij men bezig is geweest met brand te stichten aan de auto. Verder is naar de mening van de raadsman niet te bewijzen dat door de brandstichting gevaar voor personen is ontstaan.
Oordeel van de rechtbank
Tav feit 2
De rechtbank acht termen aanwezig eerst hetgeen onder feit 2 ten laste is gelegd te beoordelen.
Bij de beoordeling van het onder dit feit ten laste gelegde, heeft de rechtbank acht geslagen op de volgende bewijsmiddelen.
- een proces-verbaal van aangifte d.d. 3 oktober 2012, opgenomen op pagina 43 en 44 van dossier nr. PL01ML 2012099715, d.d. 12 oktober 2012, inhoudende de verklaring van [aangever 1].
Ik doe aangifte van brandstichting van mijn auto, merk Opel, type Astra, kenteken [nummer]. Gistermiddag stond mijn auto naast mijn huis aan de [adres] te Leek op de oprit. Tegen een uur of negen zag ik dat de auto in brand stond. Toen ik dat zag ben ik direct richting de [straatnaam 2] gerend. Ik zag dat [naam medeverdachte] voorop liep en dat [naam verdachte] er achter aan liep.
-een proces-verbaal d.d. 3 oktober 2012, opgenomen op pagina 63 t/m 68 van dossier nr. PL01ML 2012099715, d.d. 12 oktober 2012, inhoudende een foto, aangeduid als bijlage B, alsmede de getuigenverklaring van [getuige 1], zakelijk weergegeven:
Ik hoorde mijn vader zeggen: [naam medeverdachte] was hier samen met [naam verdachte]. Omstreeks 20.50 uur zag ik wat bewegen bij onze auto. Ineens zag ik een steekvlam bij onze auto vandaan komen. Onze auto stond net zoals op de foto op bijlage B. Ik zag vlammen aan de linker voorzijde van de auto. Ik zag dat de auto in brand stond aan de linkervoorzijde bij de grill, ik zag ook vlammen bij de motorkap. Ik zag in de gloed van de vlammen ook een persoon wegrennen. Het was [naam medeverdachte]. Ik hoorde van mijn vader dat hij [naam medeverdachte] en [naam verdachte] heeft zien wegrennen. Ik ben met een agent over het paadje gelopen dat naast onze woning ligt. De agent vond daar een fles in de bosjes. Ik herkende deze fles als een lampenolie fles.
- een proces-verbaal van bevindingen d.d. 3 oktober 2012, opgenomen op pagina 51 t/m 54 van dossier nr. PL01ML 2012099715, d.d. 12 oktober 2012, inhoudende de verklaring van [namen hoofdagenten], beiden hoofdagent van de politie te Groningen, zakelijk weergegeven:
Bij onze komst op 2 oktober 2012 omstreeks 21.07 zagen we een Opel Astra, kenteken [nummer] op circa 60 tot 90 centimeter van de woning gelegen aan de [straatnaam 1].
- een proces-verbaal d.d. 4 oktober 2012, opgenomen op pagina 83 ev van dossier nr. PL01ML 2012099715, d.d. 12 oktober 2012, inhoudende de verklaring van medeverdachte [naam medeverdachte], zakelijk weergegeven:
[naam verdachte] ging met me mee. Hij was bij me thuis. Ik haal normaal gesproken altijd lampolie voor de vuurkorf.
Toen wij nog thuis waren vroeg ik [naam verdachte] of hij mee ging naar de winkel en of hij mee ging om de auto in de brand te steken. Wij zijn vanaf de C1000 naar het huis van [aangever 1] gegaan.
V: En toen kwamen jullie bij het huis van [aangever 1] aan. En toen?
A: Daar hebben wij wat spul neergegooid en aangestoken en klaar.
V: wat heb jij gedaan?
A: Ik heb het aangestoken met een vuuraansteker, bij de linker voorband. Het was de bedoeling om alleen de band in de fik te steken. Ik heb de aansteker bij de band gehouden. Toen vloog het in de brand en ben ik weggegaan. Ik hoorde “whoom” en toen kwam er een steekvlam.
De auto stond op de oprit, met de voorzijde richting het huis. Ik zag [aangever 1] ook wel in de woonkamer zitten.
Ik ben ook nog bij de benzinepomp bij de snelweg geweest. Daar heb ik benzine gekocht.
V: Hoe heb je dat gedaan?
A: Met een jerrycan. 85 eurocent. (?)
V: met wie heb je dat gedaan?
A: Met [naam verdachte].
V: Heb je de benzine gebruikt voor het aansteken van de brand?
A: Een klein beetje. Maar dat heb ik er niet overgegooid. Ik heb het alleen aangestoken.
- een proces-verbaal d.d. 4 oktober 2012, opgenomen op pagina 90 ev van dossier nr. PL01ML 2012099715, d.d. 12 oktober 2012, inhoudende de verklaring van medeverdachte [naam medeverdachte], zakelijk weergegeven:
V: Wat kun je ons vertellen over het aantal pogingen van de brandstichting?
A: Twee keer.
V: En hoe is dat gegaan dan?
A: De lampolie wou niet branden. Dus dan maar met een beetje benzine.
V: Hoe is het gegaan met die lampolie dan?
A: Dat heb ik niet gezien. Ik was toen verstopt. Ik heb alleen de lampolie geprobeerd aan te steken.
V: Waar is de lampolie overheen gegooid?
A: Linksvoor. Daar was het nat.
V: toen dat niet lukte, wat hebben jullie toen gedaan?
A: Toen hebben we benzine opgehaald en toen zijn we gelijk weer teruggegaan naar de auto.
De tweede poging was op dezelfde plek bij de band linksvoor.
- de verklaring van verdachte ter terechtzitting afgelegd, zakelijk weergegeven:
Ik handhaaf mijn verklaring die ik tegenover de politie heb afgelegd.
- een proces-verbaal d.d. 4 oktober 2012, opgenomen op pagina 108 ev van dossier nr. PL01ML 2012099715, d.d. 12 oktober 2012, inhoudende de verklaring van verdachte, zakelijk weergegeven:
Ik heb benzine over die auto heen gegooid. Ik ben toen weggelopen. Dat heeft die andere in de fik gestoken.
Ik zat bij [naam medeverdachte] thuis. Hij heeft me wel 10 keer gevraagd met hem mee te gaan. Naar die auto die in de brand is gestoken. Ik wist niet van wie deze auto was. De auto stond aan de [straatnaam 1] in Leek op de oprit naast een huis.
We zijn eerst benzine wezen halen met de auto van [naam medeverdachte]. Dat is een Opel, een stationmodel. [naam medeverdachte] zat achter het stuur en ik ernaast.
We hebben de benzine vervoerd in een jerrycan. Die kwam bij mijn huis vandaan.
V: Hoe kwam je aan de jerrycan?
A: Ik ben nog even naar huis gegaan voor die tijd. Ik heb getankt en betaald.
Ik zag een Opel op de oprit staan bij een woning. Deze auto stond maar een klein stukje van de woning vandaan, ik denk een meter tot anderhalve meter.
We zijn er naar toe gelopen. Ik had de jerrycan vast. Ik gooide de euro 95 benzine over de motorkap van de auto heen. Ik ben toen weggerend. Toen ik wegrende, heeft [naam medeverdachte] het aangestoken. Ik denk met een aansteker. Ik heb wel gezien dat er brand was bij de auto.
Eerder gooide ik de lampolie over de motorkap en de linkervoorzijde. Ik heb de gehele literfles uitgeknepen. [naam medeverdachte] probeerde toen met de aansteker de lampolie aan te steken. Dat lukte niet. Ik was al weggerend. [naam medeverdachte] kwam korte tijd later naar me toe. Hij vertelde dat het niet gelukt was om het aan te steken met de aansteker. Het was [naam medeverdachte] zijn idee om het nog maar een keer te proberen maar dan met benzine. We zijn eerst naar huis gereden. Daar heb ik de jerrycan gehaald.
De rechtbank overweegt met betrekking tot de inhoud van de bewijsmiddelen en de hiervoor weergegeven standpunten als volgt.
Bewijsoverweging
De rechtbank is van oordeel dat wettig en overtuigend kan worden bewezen dat verdachte zich, schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van brandstichting, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen te duchten was. Blijkens de bewijsmiddelen hebben verdachte en zijn medeverdachte, eerst lampolie en iets later benzine aangeschaft en dit over de auto van aangever gegoten, waarna er een aansteker bij is gehouden. Tengevolge hiervan is brand aan de auto ontstaan en is deze deels verbrand. Uit het vorenstaande blijkt dat verdachte en zijn mededader opzet hebben gehad op het in brand steken van de auto. Door het in brand steken van de auto is naar het oordeel van de rechtbank gemeen gevaar voor goederen ontstaan, in die zin dat daardoor gevaar is ontstaan voor de in de directe nabijheid van die auto gelegen woning van aangever. Uit de bewijsmiddelen blijkt namelijk dat de auto op de oprit, op zeer korte afstand van de woning van aangever, stond geparkeerd. Het in brand steken van de auto met benzine en lampolie, op dermate korte afstand van een woning, brengt naar algemene ervaringsregels mee dat ten tijde van de brandstichting voorzienbaar was dat voor de woning van aangever gevaar te duchten viel. Dat de opzet van verdachte daarop niet gericht is geweest, maar enkel op het in brand steken van de wielen van de auto, doet daar niet aan af.
De rechtbank acht echter niet wettig en overtuigend bewezen dat daarmee ook levensgevaar voor de in die woning aanwezige personen te vrezen was. Dat aangever en zijn gezin op het moment van de brandstichting in de woning aanwezig waren, maakt niet dat daarvan sprake is. De brandstichting vond immers plaats in de avonduren, op het moment dat aangever en zijn gezin beneden in de woning televisie zaten te kijken terwijl de ramen kennelijk niet bedekt waren. Zij konden derhalve zien wat er op hun oprit plaatsvond. Mocht de brand grotere vormen hebben aangenomen dan zouden zij tijd genoeg hebben gehad om zich uit de woning te verwijderen. De rechtbank heeft bij dat oordeel betrokken dat medeverdachte verklaard heeft dat aangever vanuit de woning zicht had op de auto en dat hij aangever en zijn familie in de woonkamer zag zitten. Ook aangever heeft verklaard dat hij vanuit zijn woonkamer zicht had op de auto. De rechtbank acht derhalve levensgevaar voor zich in die woning bevindende personen naar algemene ervaringsregels niet voorzienbaar. Dat er – zoals de officier van justitie ter zitting heeft betoogd – rekening mee moest worden gehouden dat de auto kon ontploffen en dat dit voor levensgevaar kon zorgen, blijkt in dit geval niet uit de bewijsmiddelen. Verdachte zal daarom in zoverre worden vrijgesproken.
Vrijspraak feit 1
De rechtbank is van oordeel dat verdachte van het onder 1 ten laste gelegde feit moet worden vrijgesproken. Zoals hiervoor is overwogen en onder feit 2 bewezen is verklaard, is er sprake geweest van een voltooide brandstichting tengevolge waarvan gemeen gevaar voor goederen, te weten de woning van aangever is ontstaan. Deze voltooide brandstichting heeft plaatsgevonden ondermeer door het gebruik van benzine, alsmede van lampolie, kort voordat benzine werd gebruikt. Daarbij is sprake geweest van één wilsbesluit en één ononderbroken actie. Dat er tussen het gebruik van de lampolie en de benzine korte tijd is verstreken doet daaraan niet af. Van een poging tot brandstichting door middel van het gebruik van lampolie, zoals onder feit 1 ten laste is gelegd, is derhalve geen sprake. De rechtbank zal verdachte vrijspreken van het onder 1 ten laste gelegde feit.
Bewezenverklaring
Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen is wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 2 ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 2 oktober 2012 te Leek, tezamen en in vereniging met een ander, opzettelijk brand heeft gesticht aan een auto (Opel, kenteken [nummer]), immers hebben verdachte en/of zijn mededader toen aldaar opzettelijk benzine en/of lampolie in contact gebracht met die auto en dit in brand gestoken, ten gevolge waarvan brand is ontstaan, terwijl daarvan gemeen gevaar voor een aangrenzende woning te duchten was.
De rechtbank acht niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen onder 2 meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal hiervan worden vrijgesproken.
Strafbaarheid van het feit
Hetgeen de rechtbank bewezen heeft verklaard, levert het volgende strafbare feit op:
2. Medeplegen van opzettelijk brand stichten terwijl daarvan gemeen gevaar voor
goederen te duchten is.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.
Strafbaarheid van verdachte
Ten aanzien van de strafbaarheid van verdachte heeft de rechtbank gelet op de psychiatrische onderzoeksrapportage d.d. 5 december 2012, opgemaakt door [naam 1], psychiater, en [naam 2], arts in opleiding tot psychiater.
De conclusie van dit rapport luidt, zakelijk weergegeven, dat verdachte lijdt aan een eerder gediagnosticeerde ziekelijke stoornis van zijn geestvermogens in de zin van alcoholmisbruik. Daarnaast lijdt betrokkene aan een gebrekkige ontwikkeling van zijn geestvermogens. De waarschijnlijk aanwezige zwakbegaafdheid had tot gevolg dat oorzaak en gevolgrelaties onvoldoende werden doorzien waardoor hij zich te gemakkelijk liet beïnvloeden door zijn mededader die bovendien veel ouder was dan hij. Betrokkene werd verder te weinig afgeremd door zijn geweten dat – samenhangend met zijn antisociale persoonlijkheidsstoornis – al lacunair was maar onder invloed van alcohol nog verder afbrokkelde. Omdat betrokkene gelet hierop onvoldoende in staat was om zijn wil overeenkomstig zijn inzicht te bepalen adviseren onderzoekers hem verminderd toerekeningsvatbaar te achten voor het ten laste gelegde.
De rechtbank neemt deze conclusie, gelet op de onderbouwing daarvan, over en is van oordeel dat verdachte als verminderd toerekeningsvatbaar dient te worden beschouwd.
Verdachte moet strafbaar worden geacht worden, nu ten opzichte van verdachte ook overigens geen strafuitsluitingsgronden aanwezig worden geacht.
Strafoplegging
Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van het onder 1 en 2 ten laste gelegde wordt veroordeeld met toepassing van jeugdstrafrecht, te weten:
- een jeugddetentie voor de duur van 15 maanden, met aftrek van voorarrest, waarvan 5 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 3 jaren, met als bijzondere voorwaarde de bepaling dat verdachte zich gedurende de proeftijd dient te gedragen naar de voorschriften en aanwijzingen te geven door of namens de jeugdreclassering, hetgeen ook kan inhouden dat verdachte zich ambulant zal laten behandelen bij de Ambulante Forensische Psychiatrie Noord Nederland (verder: AFPN) en zal meewerken aan een intelligentieonderzoek.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft, gelet op de persoonlijkheid van verdachte, gepleit voor toepassing van het minderjarigenstrafrecht en voor matiging van de strafeis. Een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf dient voor niet langer dan de duur van het voorarrest te worden opgelegd. Het door verdachte ondergane voorarrest in een huis van bewaring voor volwassenen is voor hem een zwaardere vorm van detentie geweest dan voor andere volwassenen. Voor wat betreft het opleggen van een voorwaardelijk strafdeel en het verbinden daaraan van bijzondere voorwaarden heeft de raadsman zich niet tegen de strafeis van de officier van justitie verzet.
Oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek op de terechtzitting en het hem betreffende uittreksel uit het justitiële documentatieregister, alsmede met de vordering van de officier van justitie.
De rechtbank overweegt dat verdachte ten tijde van het plegen van onderhavig feit reeds de leeftijd van achttien jaren had bereikt, zodat volgens de hoofdregel het sanctierecht voor volwassenen moet worden toegepast. De rechtbank ziet echter aanleiding om recht te doen overeenkomstig het sanctierecht voor jeugdigen. De rechtbank komt tot dit oordeel op grond van de persoonlijkheid van verdachte. Blijkens de rapportage is er bij hem sprake van kwetsbaarheid gezien zijn (veronderstelde) laaggemiddelde intelligentie, persoonlijkheidsproblematiek en zijn beperkte sociaal-emotionele ontwikkeling. Mede ten gevolge van het opgroeien in een weinig structureel milieu is zijn persoonlijkheid onvoldoende ontwikkeld. Het hulpaanbod van de jeugdreclassering is, gezien de pedagogisch intensieve begeleiding die verdachte behoeft, passender dan reclasseringsbegeleiding waar het accent meer op controle ligt.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich met een ander schuldig gemaakt aan opzettelijke brandstichting aan een auto. Daarbij was gevaar te duchten voor de woning in de directe nabijheid van die auto. Aldus handelend heeft verdachte materiële schade, overlast en gevoelens van angst bij aangever en zijn gezin veroorzaakt, hetgeen hem is aan te rekenen.
De rechtbank heeft verder gelet op de omstandigheid dat verdachte blijkens het hem betreffende uittreksel uit het justitiële documentatieregister d.d. 4 oktober 2012, eerder ter zake van strafbare feiten is veroordeeld.
Verder neemt de rechtbank bij het opleggen van de straf in aanmerking de conclusie van voormelde psychiatrische onderzoeksrapportage, dat het bewezenverklaarde aan verdachte in verminderde mate kan worden toegerekend.
Gelet op het vorenstaande en het feit dat de rechtbank tot een beperktere bewezenverklaring komt dan de officier van justitie en bovendien de schade uiteindelijk beperkt is gebleven, zal de rechtbank een lagere straf opleggen dan de officier van justitie heeft gevorderd. De rechtbank acht een onvoorwaardelijke jeugddetentie, gelijk aan de duur van het voorarrest, passend en geboden.
De reclassering heeft in het rapport d.d. 18 december 2012 geadviseerd om verdachte een verplicht toezicht vanuit de jeugdreclassering op te leggen. Daarbij dienen als bijzondere voorwaarden te worden opgelegd, een meldingsgebod en een behandelverplichting bij de AFPN of een soortgelijke instelling. Verder dient verdachte een intelligentietest te ondergaan.
De rechtbank zal gelet op het vorenstaande een voorwaardelijk strafdeel opleggen en zal daaraan de na te noemen bijzondere voorwaarden verbinden zoals omschreven in voormeld reclasseringsrapport.
Tevens zal de rechtbank de dadelijke uitvoerbaarheid bevelen van de op grond van artikel 77z van het Wetboek van Strafrecht gestelde voorwaarden en het op grond van artikel 77aa van het Wetboek van Strafrecht uit te oefenen toezicht.
Verbeurdverklaring
De rechtbank is van oordeel dat het inbeslaggenomene, te weten een fles lampolie, moet worden verbeurd verklaard.
Uit het onderzoek op de terechtzitting is gebleken, dat het bewezenverklaarde feit met behulp van het in beslag genomen goed is begaan of voorbereid.
Teruggave
De rechtbank is van oordeel dat het inbeslaggenomene, te weten schoenen, broek en bovenkleding moet worden teruggegeven aan verdachte.
Vordering van de benadeelde partij
Als benadeelde partijen heeft zich in het strafproces gevoegd [aangever 1], wonende te Leek.
De benadeelde partij heeft schriftelijk opgave gedaan van de inhoud van de vordering en van de gronden waarop deze berust.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot toewijzing van de vordering tot een bedrag van 4.935 euro.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft de vordering als volgt bestreden. De posten 3 tot en met 6 zijn onvoldoende onderbouwd en de vordering dient in zoverre niet-ontvankelijk te worden verklaard.
Ten aanzien van de overige posten kan toewijzing tot de volgende bedragen plaatsvinden:
1. Auto: tot een bedrag van 1.500 euro, zijnde de dagwaarde van de onderhavige auto volgens de internetsite “Independer.nl”;
2. Expertise: tot het volledige bedrag van 125 euro;
7. Verbrande auto schorsen: tot het volledige bedrag van 25 euro.
Oordeel van de rechtbank
Naar het oordeel van de rechtbank is komen vast te staan dat aan de benadeelde partij
door het bewezenverklaarde rechtstreeks schade is toegebracht tot een bedrag van
€ 2.150,00. De rechtbank zal de vordering tot dat bedrag toewijzen.
Dit betreft de volgende posten:
1. Auto: tot een bedrag van 1.500 euro (nu het meerdere gemotiveerd betwist is);
2. Expertise: tot het volledige bedrag van 125 euro;
5. Autoambulance: tot een bedrag van 100 euro, nu dat bedrag aannemelijk is gemaakt;
6. Brandblusser: tot een bedrag van 50 euro;
7. Verbrande auto schorsen: tot het volledige bedrag van 25 euro;
12. Kosten rechtsbijstand, eigen bijdrage: 350 euro.
Naar het oordeel van de rechtbank is de vordering van de benadeelde partij voor het overige onvoldoende onderbouwd, dan wel dusdanig gemotiveerd bestreden dat de behandeling ervan een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. De benadeelde partij kan daarom thans in zoverre in haar vordering niet worden ontvangen en kan haar vordering ten aanzien van dit gedeelte slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Hoofdelijkheid
De rechtbank zal bepalen dat verdachte niet tot vergoeding van bovengenoemd bedrag is gehouden voor zover dit al door verdachtes mededader is voldaan.
Schadevergoedingsmaatregel
De rechtbank zal aan verdachte de verplichting opleggen voornoemd geldbedrag ten behoeve van de benadeelde partij aan de Staat te betalen. De rechtbank heeft daartoe besloten omdat verdachte jegens de benadeelde partij naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door het strafbare feit is toegebracht en het belang van de benadeelde partij ermee is gediend niet zelf te worden belast met het innen van de toegewezen schadevergoeding.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De rechtbank heeft gelet op de artikelen 36f, 47, 77g, 771, 77x, 77y, 77z, 77za, 77aa, 77gg en 157 van het Wetboek van Strafrecht.
BESLISSING
De rechtbank:
Verklaart het onder 1 ten laste gelegde niet wettig en overtuigend bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 2 ten laste gelegde bewezen, te kwalificeren en strafbaar zoals voormeld en verdachte daarvoor strafbaar.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan het bewezenverklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.
Veroordeelt verdachte tot:
een jeugddetentie voor de duur van 8 (acht) maanden.
Beveelt dat bij de tenuitvoerlegging van deze straf de tijd die veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, in mindering zal worden gebracht tenzij die tijd op een andere straf in mindering is gebracht.
Bepaalt dat van deze straf een gedeelte, groot 4 (vier) maanden, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders gelast omdat veroordeelde voor het einde van de proeftijd dan wel gedurende de proeftijd van 2 jaren een of meer van de volgende voorwaarden overtreedt:
- de veroordeelde zal zich niet schuldig maken aan een strafbaar feit;
- de veroordeelde zal ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbieden;
- de veroordeelde zal medewerking verlenen aan het toezicht door het Bureau Jeugdzorg, bedoeld in artikel 77aa Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen.
Stelt tevens als bijzondere voorwaarden:
- de veroordeelde zal zich binnen vijf dagen volgend op dit vonnis melden bij de het Bureau Jeugdzorg. Hierna zal de veroordeelde zich blijven melden zo frequent en zolang de jeugdreclassering dit gedurende de proeftijd noodzakelijk acht;
- de veroordeelde zal een intelligentietest ondergaan;
- de veroordeelde zal zich ambulant laten behandelen bij de AFPN te Groningen of een soortgelijke forensische instelling, zulks ter beoordeling van de jeugdreclassering waarbij de veroordeelde zich zal houden aan de aanwijzingen die hem in het kader van die behandeling door of namens de instelling/behandelaar zullen worden gegeven.
Draagt het Bureau Jeugdzorg op toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Beveelt de dadelijke uitvoerbaarheid van de op grond van artikel 77z van het Wetboek van Strafrecht gestelde voorwaarden en het op grond van artikel 77aa van het Wetboek van Strafrecht uit te oefenen toezicht.
Heft op het bevel tot voorlopige hechtenis met ingang van heden.
Verklaart verbeurd:
een fles lampolie.
Gelast de teruggave van:
schoenen, broek en bovenkleding aan veroordeelde.
Beslissing op de vordering van de benadeelde partij
Wijst de vordering van de benadeelde partij [aangever 1], wonende te Leek, toe en veroordeelt de veroordeelde tot betaling aan de benadeelde partij van een bedrag van
€ 2.150,00 (zegge tweeduizend en honderd en vijftig euro).
Verklaart de benadeelde partij voor het overige deel van de vordering niet-ontvankelijk.
Veroordeelt de veroordeelde tevens in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
De veroordeelde is niet tot vergoeding van bovengenoemd bedrag gehouden voor zover dit al door veroordeeldes mededader is voldaan.
Verplicht de veroordeelde aan de Staat te betalen een geldbedrag van € 2.150,00 (zegge tweeduizend en honderd en vijftig euro) ten behoeve van de benadeelde partij [aangever 1], wonende te Leek.
Heeft de veroordeelde voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 2.150,00 ten behoeve van de benadeelde partij, dan vervalt de verplichting om dit bedrag aan de benadeelde partij te betalen. Dit geldt ook omgekeerd: heeft de veroordeelde de vordering van de benadeelde partij betaald, dan vervalt de verplichting tot betaling van dit bedrag aan de Staat.
Dit vonnis is aldus gewezen door mrs. L.M.E. Kiezebrink, voorzitter, M.J. Oostveen en
D.M. Schuiling, rechters, in tegenwoordigheid van W. Brandsma als griffier en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 31 januari 2013.
De Wet Herziening Gerechtelijke Kaart is op 1 januari 2013 in werking getreden. De rechtbanken Assen, Groningen en Leeuwarden vormen met ingang van die datum tezamen de nieuwe rechtbank Noord-Nederland. Het rechtsgebied van deze rechtbank beslaat de provincies Drenthe, Fryslân en Groningen. De zaak wordt daarom verder behandeld en beslist door de rechtbank Noord-Nederland.