ECLI:NL:RBNNE:2013:BZ9457

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
28 januari 2013
Publicatiedatum
22 juni 2013
Zaaknummer
18/670401-12
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak en veroordeling in drugszaken met betrekking tot de Opiumwet en Wet wapens en munitie

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Nederland op 28 januari 2013 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die werd beschuldigd van opzettelijk handelen in strijd met de Opiumwet en de Wet wapens en munitie. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van het opzettelijk handelen in strijd met het verbod op de Opiumwet, omdat er onvoldoende bewijs was voor de handel in heroïne en cocaïne. Wel werd bewezen verklaard dat de verdachte opzettelijk aanwezig had van ongeveer 0,25 gram heroïne en 27,66 gram cocaïne, evenals een geheim vuurwapen en munitie. De rechtbank legde een werkstraf op van 240 uren, subsidiair 120 dagen vervangende hechtenis, en een voorwaardelijke gevangenisstraf van acht maanden, onder voorwaarden van toezicht door de Reclassering Nederland. De rechtbank overwoog dat de verdachte eerder was veroordeeld voor soortgelijke feiten en dat er bijzondere omstandigheden waren, zoals de mogelijkheid van terugkeer naar Bonaire, die in de strafoplegging werden meegewogen. De rechtbank heeft ook de teruggave van in beslag genomen goederen aan de verdachte gelast. De uitspraak is gedaan in tegenwoordigheid van de griffier en openbaar uitgesproken.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND
Afdeling Strafrecht
Locatie Groningen
Parketnummer 18/670401-12
Tegenspraak
Vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d. 28 januari 2013 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum],
wonende te [adres].
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van
14 januari 2013.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd: dat
1.
hij, in of omstreeks de periode van 1 juli 2012 tot en met 30 augustus 2012,
in de gemeente Groningen,
meermalen, althans eenmaal, (telkens) opzettelijk heeft verkocht en/of
afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd hoeveelheden en/of een hoeveelheid
van een materiaal bevattende heroïne (diacetylmorfine) en/of hoeveelheden
en/of een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne,
zijnde heroïne en/of cocaïne (telkens) een middel als bedoeld in de bij de
Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van
artikel 3a van die wet;
EN/OF
hij op of omstreeks 30 augustus 2012 in de gemeente Groningen
opzettelijk aanwezig heeft gehad
- ongeveer 0,25 gram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal
bevattende heroïne (diacetylmorfine) en/of
- ongeveer 27,66 gram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal
bevattende cocaïne,
zijnde heroïne en/of cocaïne (telkens) een middel als bedoeld in de bij de
Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van
artikel 3a van die wet;
art 2 ahf/ond B Opiumwet
art 10 lid 4 Opiumwet
2.
hij op of omstreeks 30 augustus 2012 in de gemeente Groningen
een wapen van categorie II, te weten een geheim vuurwapen (schietpen, kal.
6,35 mm), en/of
munitie van categorie III, te weten een (kogel)patroon (kal. 6,35 mm),
voorhanden heeft gehad;
De in deze telastelegging gebruikte termen en uitdrukkingen worden, voorzover
daaraan in de Wet wapens en munitie betekenis is gegeven, geacht in dezelfde
betekenis te zijn gebezigd;
art 26 lid 1 Wet wapens en munitie
Bewijsvraag
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft aangevoerd dat het onder 1 en 2 ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen kan worden, met dien verstande dat het onder 1 ten laste gelegde dealen van cocaïne en heroïne niet kan worden bewezen.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft betoogd dat de ten laste gelegde feiten bewezen kunnen worden verklaard met dien verstande dat verdachte van het onder 1 ten laste gelegde dealen van heroïne en cocaïne moet worden vrijgesproken, omdat hiervoor geen bewijs is.
Beoordeling
De rechtbank heeft bij de beoordeling acht geslagen op de volgende bewijsmiddelen:
Ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde:
- een proces-verbaal d.d. 30 augustus 2012, opgenomen op pagina 38 e.v. van dossier nummer PLO1KC 2012095355 d.d. 23 oktober 2012, inhoudende het relaas van verbalisanten [verbalisant 1], [verbalisant 2] en [verbalisant 3];
- een NFI rapport nr. 2012.09.24.003 d.d. 28 september 2012, opgemaakt door [naam deskundige], opgenomen op pagina 66 e.v. van voornoemd dossier;
- de bekennende verklaring door verdachte op de terechtzitting afgelegd voor zover inhoudende de erkenning van het aanwezig hebben van cocaïne en heroïne.
Ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde:
- een proces-verbaal d.d. 1 oktober 2012, opgenomen op pagina 59 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende het relaas van verbalisant [verbalisant 4];
- de bekennende verklaring door verdachte op de terechtzitting afgelegd.
Met betrekking tot de hiervoor weergegeven standpunten overweegt de rechtbank het volgende.
Gelet op de hoeveelheid aangetroffen drugs en de wapens die bij de doorzoeking van verdachtes kamer zijn aangetroffen, is de rechtbank van oordeel dat dit in beginsel kan worden beschouwd als een aanwijzing voor de handel in heroïne dan wel cocaïne of beide. Nu echter geen geld is aangetroffen in coupures die kenmerkend zijn voor dealers, er geen enkele verklaring in het proces-verbaal zit van mogelijke door de politie in de buurt van verdachte "afgevangen gebruikers" van verdovende middelen en er ook overigens geen bewijsmiddelen voorhanden zijn, die deze handel door verdachte ondersteunen, komt de rechtbank tot het oordeel dat opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2 onder B van de Opiumwet gegeven verbod niet kan worden bewezen. De rechtbank zal verdachte daarvan vrijspreken.
Verdachte heeft bij de politie en ter terechtzitting erkend dat hij de bij hem aangetroffen verdovende middelen zelf heeft aangeschaft voor eigen gebruik. Derhalve kan worden bewezen dat verdachte deze opzettelijk aanwezig heeft gehad. Voorts heeft verdachte het onder 2 ten laste gelegde bekend, zodat ook dit feit bewezen kan worden verklaard.
Bewezenverklaring
Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen is wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 1 en 2 ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
1.
hij op 30 augustus 2012 in de gemeente Groningen opzettelijk aanwezig heeft gehad
- ongeveer 0,25 gram heroïne (diacetylmorfine) en
- ongeveer 27,66 gram cocaïne,
zijnde heroïne en cocaïne telkens een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I;
2.
hij op 30 augustus 2012 in de gemeente Groningen een wapen van categorie II, te weten een geheim vuurwapen (schietpen, kal. 6,35 mm), en munitie van categorie III, te weten een (kogel)patroon (kal. 6,35 mm), voorhanden heeft gehad;
De rechtbank acht niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen onder 1 en 2 meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal hiervan worden vrijgesproken.
Strafbaarheid van de feiten
Hetgeen de rechtbank bewezen heeft verklaard, levert de volgende strafbare feiten op:
1: Opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 aanhef en onder C van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd.
2: Handelen in strijd met artikel 26 eerste lid van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een wapen van categorie II en munitie van categorie III.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
Strafbaarheid van verdachte
De rechtbank acht verdachte strafbaar nu ten aanzien van verdachte geen strafuitsluitings-gronden aanwezig worden geacht.
Strafoplegging
Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van het onder 1 en 2 ten laste gelegde wordt veroordeeld tot een werkstraf van 240 uur subsidiair 120 dagen hechtenis en een voorwaardelijke gevangenisstraf van 8 maanden, met een proeftijd van 3 jaar. Aan deze voorwaardelijke straf dienen de bijzondere voorwaarden te worden verbonden dat verdachte zich houdt aan de aanwijzingen van Reclassering Nederland, inhoudende dat hij zich ambulant of maximaal twee maanden klinisch ter diagnostisering zal laten observeren en zal meewerken aan een eventuele klinische vervolgbehandeling van maximaal een jaar.
Verdachte is eerder veroordeeld voor Opiumwetdelicten.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft aangevoerd dat verdachte problemen heeft met weedgebruik sedert zijn dochter is omgekomen bij een brand. Bij de VNN wordt gedacht aan ambulante behandeling. Verdachte heeft daarbij een goede indruk gegeven met betrekking tot zijn motivatie om mee te werken.
Er loopt ook een traject dat hij terug wil naar Bonaire. In de afgelopen week is er toestemming verleend door de gemeente voor zijn terugkeer. Men denkt dat hij aanstaande zomervakantie terug kan keren. Een onvoorwaardelijke detentie zou dit en een eventuele behandeling doorkruisen. De raadsvrouw heeft zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank met betrekking tot de duur van een op te leggen werkstraf. De eventueel op te leggen bijzondere voorwaarden zouden zodanig geformuleerd moeten worden, dat verdachte niet wordt gehinderd in zijn streven terug te keren naar Bonaire. Op Bonaire zijn soortgelijke projecten en instanties waaraan begeleiding en behandeling van verdachte overgedragen kan worden.
Het ad informandum gevoegde feit kan bij de strafoplegging worden meegenomen.
Oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de sanctie heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek op de terechtzitting, het aangaande zijn persoon opgemaakte reclasseringsrapport d.d. 4 januari 2013, het uittreksel uit de justitiële documentatie betreffende verdachte, alsmede de vordering van de officier van justitie. Voorts heeft de rechtbank rekening gehouden met het ad informandum gevoegde feit.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het aanwezig hebben van heroïne en cocaïne en het voorhanden hebben van een geheim wapen, een zogenaamde schietpen. Daarnaast was hij in het bezit van een op een vuurwapen gelijkend voorwerp.
Uit de strafrechtelijke documentatie van verdachte blijkt dat hij eerder is veroordeeld voor het opzettelijk aanwezig hebben van verdovende middelen en het bezit van een wapen van categorie III.
De rechtbank heeft in aanmerking genomen het advies dat is uitgebracht door Reclassering Nederland in bovengenoemd voorlichtingsrapport d.d. 4 januari 2013, onder meer inhoudende, zakelijk weergegeven, dat het opleggen van een voorwaardelijke gevangenisstraf met bijzondere voorwaarden aan verdachte de kans kan bieden om zijn leven weer op orde te krijgen. Met name het veelvuldig gebruik van softdrugs dient een aandachtspunt te zijn. De rechtbank onderschrijft dit advies.
De rechtbank is van oordeel dat verdachte zich dient te onthouden van het gebruik van heroïne en cocaïne en dat de naleving van dit verbod moet worden gecontroleerd aan de hand van urinecontroles.
Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen zal de rechtbank een onvoorwaardelijke werkstraf opleggen en daarnaast een voorwaardelijke gevangenisstraf met bijzondere voorwaarden.
Daarbij heeft de rechtbank ook rekening gehouden met de omstandigheid dat verdachte binnen afzienbare tijd naar Bonaire kan terugkeren.
Teruggave
De rechtbank is van oordeel dat het inbeslaggenomene, te weten een screammasker, een bivakmuts en een paar handschoenen, moet worden teruggegeven aan verdachte.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De rechtbank heeft gelet op de artikelen 14a, 14b, 14c, 14d, 22c, 22d en 57 van het Wetboek van Strafrecht, alsmede de artikelen 26 en 55 van de Wet wapens en munitie en de artikelen 2 en 10 van de Opiumwet.
BESLISSING
De rechtbank:
- verklaart het onder 1 en 2 ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen zoals hiervoor is aangegeven, te kwalificeren als voormeld en verklaart het bewezen verklaarde strafbaar.
- verklaart verdachte voor het bewezen verklaarde strafbaar.
- verklaart het 1 en 2 meer of anders ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
- veroordeelt verdachte voor het bewezen- en strafbaar verklaarde tot:
een taakstraf bestaande uit een werkstraf van 240 (tweehonderdveertig) uren, met bevel dat vervangende hechtenis voor de duur van 120 dagen zal worden toegepast als veroordeelde deze straf niet naar behoren verricht.
De werkstraf moet zijn voltooid binnen een jaar na het onherroepelijk worden van dit vonnis. De veroordeelde zal zich met betrekking tot de werkstraf gedragen naar de aanwijzingen te geven door of namens de Reclassering Nederland.
Beveelt dat bij de tenuitvoerlegging van de werkstraf de tijd die veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, in mindering zal worden gebracht.
De rechtbank waardeert de dagen die veroordeelde in verzekering en in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht op twee uren werkstraf per dag.
een gevangenisstraf voor de duur van acht maanden.
Bepaalt dat deze straf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders gelast omdat
- veroordeelde zich voor het einde van de op drie jaren gestelde proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt;
- veroordeelde ten behoeve van het vaststellen van zijn/haar identiteit geen medewerking verleent aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of geen identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt.
Bepaalt dat de tenuitvoerlegging ook kan worden gelast indien de veroordeelde gedurende de proeftijd de bijzondere voorwaarden niet naleeft.
Stelt als bijzondere voorwaarden:
- veroordeelde dient zich op de eerstvolgende werkdag na de uitspraak tussen 09:30 uur en 11:00 uur te melden bij de bureaudienst van de Reclassering Nederland, [adres] te Groningen;
- veroordeelde dient zich te onthouden van gebruik van harddrugs en dient mee te werken aan urinecontroles;
- veroordeelde zal met betrekking tot het gebruik van softdrugs de aanwijzingen van Reclassering Nederland volgen;
- veroordeelde zal zich gedurende de proeftijd gedragen naar alle andere voorschriften en aanwijzingen te geven door of namens Reclassering Nederland, zolang deze instelling dat gedurende de proeftijd nodig oordeelt.
Draagt deze instelling op om de veroordeelde hulp en steun te verlenen bij de naleving van de bijzondere voorwaarden.
Gelast de teruggave van:
Een screammasker, een bivakmuts en een paar handschoenen aan veroordeelde.
Dit vonnis is gewezen door mrs. J.V. Nolta, voorzitter, L.H.A.M. Voncken en L.W. Janssen, in tegenwoordigheid van D. van der Ploeg, griffier en in het openbaar uitgesproken op
28 januari 2013.