ECLI:NL:RBNNE:2013:BZ9399

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
3 mei 2013
Publicatiedatum
22 juni 2013
Zaaknummer
C18-140523-PR RK 13-136
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing wrakingsverzoek tegen mr. L.H.A.M. Voncken wegens vermeende vooringenomenheid

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Nederland op 3 mei 2013 een wrakingsverzoek afgewezen dat was ingediend door verzoeker A, die zich zonder advocaat had gepresenteerd in een strafzaak. Het verzoek tot wraking was gericht tegen mr. L.H.A.M. Voncken, de voorzitter van de meervoudige strafkamer die de strafzaak tegen verzoeker behandelde. Verzoeker stelde dat hij het vertrouwen in mr. Voncken had verloren vanwege een opmerking die deze had gemaakt tijdens de zitting op 22 april 2013. Tijdens deze zitting had de officier van justitie een document overhandigd aan de advocaten van andere verdachten, maar niet aan verzoeker, die daarop vroeg of hij ook een afschrift kon krijgen. Mr. Voncken had hierop gereageerd dat verzoeker de officier van justitie met meer respect moest aanspreken, wat verzoeker als een blijk van vooringenomenheid interpreteerde.

De rechtbank heeft vastgesteld dat er sprake was van een misverstand en dat de opmerking van mr. Voncken niet voldoende was om aan te nemen dat er sprake was van vooringenomenheid. De rechtbank oordeelde dat de door verzoeker en mr. Voncken gemaakte opmerkingen voortkwamen uit de rommelige gang van zaken tijdens de zitting, en dat de rechterlijke onpartijdigheid niet in het geding was. De rechtbank benadrukte dat het enkele subjectieve oordeel van verzoeker niet voldoende was om de wraking te rechtvaardigen.

Uiteindelijk heeft de rechtbank het verzoek tot wraking afgewezen en bepaald dat de procedure in de hoofdzaak voortgezet zou worden in de stand waarin deze zich bevond ten tijde van het indienen van het wrakingsverzoek. De beslissing werd openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND
Locatie Groningen
MEERVOUDIGE KAMER
Zaaknummer / rolnummer: C/18/140523/PR RK 13-136
Beslissing van 3 mei 2013
op het mondelinge verzoek tot wraking ingevolge artikel 512 van het Wetboek van Straf¬vordering (Sv) van
[A],
wonende te [woonplaats],
verzoeker.
1. De procedure
1.1. Verzoeker heeft ter zitting van 22 april 2013 een verzoek tot wraking ingediend van mr. L.H.A.M. Voncken, in diens hoedanigheid van voorzitter van de meervoudige strafkamer die de strafzaak onder parketnummer 18/630545-11 tegen verzoeker behandelt. Van het verhandelde op de strafzitting van 22 april 2013 is proces-verbaal opgemaakt.
1.2. Mr. Voncken heeft bij brief van 22 april 2013 kenbaar gemaakt niet in de wraking te berusten.
1.3. Hierop is een wrakingskamer geformeerd, bestaande uit mr. R.B.M. Keurentjes, voorzitter, mr. M.W. de Jonge en mr. G. Eelsing. Nadien is mr. G. Eelsing vervangen door mr. J. de Vroome.
1.4. Op 2 mei 2013 is het wrakingsverzoek van verzoeker ter zitting door de wrakings¬kamer behandeld. Ter zitting heeft verzoeker het verzoek toegelicht en heeft mr. Voncken zijn zienswijze kenbaar gemaakt. De officier van justitie, mr. A. van den Oever, heeft schriftelijk bericht niet aanwezig te zullen zijn bij de behandeling van het wrakings¬verzoek.
2. Het standpunt van verzoeker
2.1. Verzoeker heeft aan zijn wrakingsverzoek het volgende ten grondslag gelegd. Tijdens de behandeling van voornoemde strafzaak heeft de officier van justitie aan de advocaten van andere verdachten een document overhandigd, waarbij zij heeft nagelaten aan verzoeker, nu hij zonder advocaat was verschenen, een afschrift te geven. Verzoeker heeft daarop gevraagd of hij ook een afschrift mocht hebben, waarop de officier van justitie hem heeft gevraagd of hij het procesdossier niet had. Verzoeker vond dat een vreemde vraag, omdat het document dat de officier van justitie aan de anderen had over¬handigd niet in het procesdossier zat. Verzoeker heeft toen gezegd: ‘Wat een rare vraag’. Daarop heeft mr. Voncken verzoeker gezegd dat hij de officier van justitie met meer respect diende aan te spreken, omdat de toon die hij tegen de officier van justitie had aangeslagen hem niet beviel. Daarmee heeft mr. Voncken zich vooringenomen getoond.
Tevens heeft verzoeker aangevoerd dat hij het vertrouwen in mr. Voncken heeft verloren doordat hij in zaken van medeverdachten voor verzoeker nadelige beslissingen heeft genomen en mr. Voncken, nadat hij was gewraakt, nog meerdere (processuele) beslissingen heeft genomen, hetgeen in strijd is met de wet.
3. Het standpunt van mr. Voncken
3.1. Mr. Voncken heeft aangevoerd dat de strafzaak tegen verzoeker gelijktijdig, maar niet gevoegd, is behandeld met de strafzaken tegen drie andere verdachten. De zitting verliep rommelig, onder meer omdat één van de andere verdachten niet was aangevoerd en ver¬zoeker, anders dan uit het dossier bleek, zonder advocaat was verschenen. Bij de voordracht heeft de officier van justitie aan de rechtbank en aan de advocaten van de andere verdachten een document overhandigd. Daarbij is het hem als voorzitter van de meervoudige strafkamer niet direct opgevallen dat de officier van justitie dit document niet aan verzoeker heeft over¬handigd. De vraag van de officier van justitie of verzoeker beschikte over het procesdossier was op zichzelf geen rare vraag, omdat het proces¬dossier, in het geval een verdachte wordt bijgestaan door een advocaat, zoals bij verzoeker in eerste instantie ook het geval was, enkel aan de advocaat wordt ge¬zonden. Tegen deze achtergrond is door hem de betreffende opmerking gemaakt, maar daaruit kan of moet geen vooringe¬nomenheid jegens ver¬zoeker (of diens zaak) worden afgeleid.
Hij heeft tevens aangevoerd dat de voor verzoeker nadelige beslissingen in de strafzaken van de andere verdachten waaraan verzoeker refereert, beslissingen betreffen van de meer¬voudige strafkamer van de rechtbank, welke door hem als voorzitter van de kamer zijn medegedeeld. Anders dan verzoeker meent heeft hij, na te zijn gewraakt, als voorzitter van de meervoudige strafkamer van de rechtbank in de strafzaak tegen verzoeker geen (proces¬suele) beslis¬singen meer genomen. In de strafzaken van de andere verdachten heeft hij als voorzitter van de meervoudige strafkamer van de rechtbank medegedeeld dat die zaken zijn aangehouden voor de duur van maximaal drie maanden, nu hij in deze strafzaken niet is gewraakt.
4. De beoordeling
4.1. Ingevolge artikel 512 Rv kan op verzoek van een partij elk van de rechters die een zaak behandelen, worden gewraakt op grond van feiten en omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden. Bij de beoordeling van een beroep op het ontbreken van onpartijdigheid van de rechter dient uitgangspunt te zijn dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich een uitzonderlijke omstandigheid voordoet die een zwaarwegende aanwijzing oplevert voor het oordeel dat een rechter jegens een recht¬zoek¬ende een vooringenomenheid koestert, althans dat de bij een rechtzoekende dienaan¬gaande bestaande vrees objectief gerechtvaardigd is. Daarbij kan rekening worden gehouden met de uiterlijke schijn. Het enkele subjectieve oordeel van de verzoeker is niet doorslaggevend.
4.2. De rechtbank stelt vast dat tussen partijen niet in geschil is dat de behandeling van de strafzaak tegen verzoeker om meerdere redenen rommelig van start is gegaan. Met name het feit dat de officier van justitie nadere stukken heeft uitgedeeld, waarbij zij deze stukken niet aan verzoeker ter hand heeft gesteld, en het feit dat mr. Voncken dit niet direct heeft meege¬kregen, hebben er toe geleid dat verzoeker zijn vraag aan de officier van justitie heeft gesteld waarop mr. Voncken de reeds gememoreerde opmerking heeft gemaakt.
4.3. Voorgaand feitencomplex brengt met zich dat de rechtbank van oordeel is dat de door zowel verzoeker als mr. Voncken gestelde vraag en gemaakte opmerking het gevolg zijn geweest van een misverstand. Hoewel dit misverstand op een andere wijze had kunnen worden opgelost, zoals mr. Voncken tijdens de behandeling van het wrakingsverzoek ook heeft erkend, is de rechtbank van oordeel dat enkel de door mr. Vonken tegen verzoeker gemaakte opmerking dat hij de officier van justitie met meer respect moest aanspreken omdat hem de door verzoeker gebruikte toon niet beviel, onvoldoende is voor het aannemen van vooringenomenheid.
4.4. De door de meervoudige strafkamer in de strafzaken tegen de medeverdachten genomen beslissingen, welke beslissingen door mr. Voncken als voorzitter van de strafkamer zijn medegedeeld, kunnen in de strafzaak van verzoeker niet leiden tot een gegrond wrakingverzoek omdat deze beslissingen niet in de strafzaak van verzoeker zijn genomen en bovendien op zichzelf nog geen blijk geven van vooringenomenheid.
4.5. Het feit dat mr. Voncken, na door verzoeker in diens strafzaak te zijn gewraakt, als voorzitter van de meervoudige strafkamer in de strafzaken tegen de andere verdachten proces¬suele beslissingen van de rechtbank heeft medegedeeld, geeft evenmin blijk van vooringenomenheid omdat mr. Voncken in die strafzaken niet is gewraakt. Hij bleef in die zaken derhalve voorzitter van de meervoudige strafkamer.
4.6. Nu de rechtbank ook overigens niet is gebleken van feiten en/of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen leiden, wordt het onderhavige verzoek tot wraking afgewezen.
5. De beslissing
De rechtbank:
5.1. wijst het verzoek tot wraking van mr. Voncken af,
5.2. bepaalt dat het proces in de hoofdzaak (parketnummer 18/630545-11) wordt voort¬gezet in de stand waarin het zich bevond ten tijde van het indienen van het verzoek tot wraking,
5.3. beveelt onverwijlde mededeling van deze beslissing aan verzoeker, mr. Voncken en de officier van justitie.
Deze beslissing is gegeven door mrs. R.B.M. Keurentjes, voorzitter, M.W. de Jonge en
J. de Vroome, rechters, in tegenwoordigheid van de griffier en in het openbaar uitgesproken op 3 mei 2013.
chb