RECHTBANK NOORD-NEDERLAND
Afdeling privaatrecht
zaak-/rolnummer: 345512 \ CV EXPL 12-2489
Vonnis van de kantonrechter van 12 maart 2013
[eiser],
hierna te noemen: [eiser],
wonende te [adres],
eisende partij in het verzet,
gemachtigde: mr. M.B. Beerentsen;
[gedaagde],
hierna te noemen: [gedaagde],
wonende te [adres],
gedaagde partij in oppositie,
(toegevoegd) gemachtigde: mr. Ph.H. Elzerman.
1. Het verloop van de procedure
1.1 Het verloop van de procedure blijkt uit het tussenvonnis van 20 november 2012 van de rechtbank Assen, waarvan de inhoud als hier herhaald en ingelast moet worden beschouwd.
1.2 De Wet Herziening Gerechtelijke Kaart is op 1 januari 2013 in werking getreden. De rechtbanken Assen, Groningen en Leeuwarden vormen met ingang van die datum tezamen de nieuwe rechtbank Noord-Nederland. Het rechtsgebied van deze rechtbank beslaat de provincies Drenthe, Fryslân en Groningen. De zaak wordt daarom verder behandeld en beslist door de rechtbank Noord-Nederland, locatie Assen.
1.3 Ter uitvoering van het voornoemde tussenvonnis heeft op 18 januari 2013 een comparitie van partijen plaatsgevonden. Daarvan is een proces-verbaal opgemaakt, dat bij de stukken zit.
1.4 Ten slotte is de datum voor het vonnis nader vastgesteld op vandaag.
Omvang arbeidsovereenkomst
2. De kantonrechter overweegt met betrekking tot de omvang van de arbeidsovereenkomst het volgende. Partijen zijn het erover eens dat een arbeidsomvang van 24 uur per week was afgesproken. Partijen hebben vervolgens afspraken gemaakt over minder werken. Hoe die afspraken luiden, daarover verschillen partijen van mening. [gedaagde] stelt dat zij aanvankelijk van 9.00 uur tot 20.00 uur zou werken op woensdagen en donderdagen maar dat zij naderhand vanwege haar reuma daadwerkelijk zou werken van 9.00 uur tot 15.00 uur. De resterende uren zouden onder de Ziektewet vallen, maar, aldus [gedaagde] ter comparitie, daarover heeft zij geen afspraken gemaakt met [eiser]. [eiser] voert daartegen aan dat, omdat [gedaagde] aangaf dat zij dagen van 9.00 uur tot 20.00 uur niet kon volhouden, [gedaagde] minder uren zou gaan werken. [gedaagde] is om die reden nooit aangemeld voor de Ziektewet. Over de uren die [gedaagde] niet zou werken, zijn geen afspraken gemaakt, aldus [eiser] ter comparitie. De kantonrechter is van oordeel dat [gedaagde] als werknemer er vanuit mag gaan dat, wanneer zij zich ziek meldt, [eiser] als werkgever zorgt voor aanmelding in het kader van de Ziektewet. Partijen hebben hierover kennelijk geen duidelijke afspraken gemaakt. Zoals de kantonrechter in het vonnis van 20 november 2012 al heeft overwogen, heeft [eiser] geen bewijs geleverd dat partijen een arbeidsovereenkomst voor minder uren hebben afgesproken. Dat betekent dat [gedaagde] ervan mocht uitgaan, bij gebreke aan andersluidende afspraken, dat haar uren doorbetaald zouden worden. Het voorgaande leidt ertoe, dat de kantonrechter aanneemt dat de arbeidsovereenkomst van 24 uur per week in stand is gebleven.
3. De kantonrechter overweegt met betrekking tot de salariscategorie het volgende. Uit wat ter comparitie is besproken, blijkt dat partijen hebben gesproken over het al dan niet uitbetalen als topstyliste. [gedaagde] stelt, dat zij over de vereiste diploma's, werkervaring en certificaten beschikte om als topstyliste te worden uitbetaald. [eiser] heeft aangevoerd dat zij [gedaagde], na gebleken functioneren als topstyliste, haar als zodanig zou uitbetalen. Aannemelijk is gemaakt dat [gedaagde] over de werkervaring, diploma's en certificaten beschikte. Ook acht de kantonrechter aannemelijk gemaakt, dat [gedaagde] op de dagen dat zij werkte verantwoordelijk was voor de kapperszaak. Daar kan de salariscategorie topstyliste bij passen. De kantonrechter zal dan ook bij de verdere beoordeling uitgaan van het salaris als topstyliste. Het feit dat [eiser] geen schriftelijke arbeidsovereenkomst kan overleggen, waaruit het tegendeel zou moeten blijken, dient niet voor risico van [gedaagde] te komen.
De eigen kapsalon van [gedaagde]
4. [gedaagde] heeft ter comparitie aangegeven dat zij nog steeds haar eigen kapsalon heeft en dat zij behalve familie en vrienden ook nog haar klantenkring knipt. Tijdens het werken bij [eiser] heeft dat stilgelegen. Door haar ziekte is [gedaagde] pas vanaf oktober 2010 weer in haar eigen kapsalon gaan werken. Gelet op de betrekkelijk korte duur van de onderbreking, gaat de kantonrechter ervan uit dat de kapsalon van [gedaagde] in stand is gebleven.
Matiging van de loonvordering
5. [eiser] heeft beroep gedaan op matiging van de loonvordering. De kantonrechter ziet op grond van het navolgende aanleiding tot matiging als bedoeld in art. 7:680a BW.
[gedaagde] vordert het loon over de periode van 13 juli 2010 tot 13 augustus 2011, ofwel dertien maanden of zo'n 56 weken. [gedaagde] heeft nog geen volle drie weken gewerkt. Toewijzing van de gehele vordering zou leiden tot een wanverhouding tussen de gewerkte periode en de loonperiode. Daarbij komt, dat [gedaagde] vanaf oktober 2010 in haar eigen kapsalon is gaan werken en dat zij deze weer langzaamaan is gaan uitbouwen. Verder acht de kantonrechter door [eiser] ter comparitie voldoende aannemelijk gemaakt dat [eiser] als gevolg van privéproblemen (een echtscheiding) vrijwel geen bezittingen meer heeft en veel schulden. De twee kapperszaken die [eiser] had, heeft zij niet meer. Zij runt nu in een kamer bij haar ouders thuis te Uffelte haar oorspronkelijke kapsalon. De kapsalon waarin [gedaagde] zou werken, is er dus niet meer. Daarmee mist [eiser] een (extra) inkomstenbon om de loonvordering van [gedaagde] te betalen. Gelet op deze feiten en omstandigheden is de kantonrechter van oordeel dat onverkorte toewijzing tot onaanvaardbare gevolgen zou leiden voor [eiser]. De kantonrechter zal de loonvordering matigen tot het in het geld vastgesteld loon voor de duur van drie maanden.
6. Gelet op de berekening van [gedaagde] in punt 4 van de oorspronkelijke dagvaarding, die door [eiser] inhoudelijk niet is betwist, komt dat neer op een bruto maandsalaris van € 1.230,87 op basis van 24 uur per week (en op basis van 2010). De kantonrechter acht aldus toewijsbaar
3 x € 1.230,87 = € 3.692,61, vermeerderd met 8% vakantiegeld is dat (afgerond) € 3.988,00 bruto. Wegens te late betaling zal de kantonrechter wel, zoals gevorderd door [gedaagde], op grond van art. 7:625 BW de wettelijke verhoging toekennen, echter gematigd tot maximaal 25%.
7. [gedaagde] vordert vergoeding van niet-genoten vakantiedagen. De berekening van [gedaagde] volgend - deze is door [eiser] niet bestreden - in punt 19 van de oorspronkelijke dagvaarding komt de kantonrechter op (afgerond) 4 vakantiedagen in deze drie maanden, ofwel een bruto vergoeding van € 364,50 (4 dagen x 7,6 uren/dag x € 11,99 uurloon). Dit bedrag zal de kantonrechter toewijzen.
8. [gedaagde] vordert met terugwerkende kracht aanmelding van [gedaagde] als deelnemer aan de verplichte Stichting Bedrijfstakpensioenfonds voor het kappersbedrijf. Gesteld noch gebleken is dat inschrijving met terugwerkende kracht niet mogelijk zou zijn. De vordering is als zodanig niet weersproken door [eiser], zodat de kantonrechter deze zal toewijzen over de periode vanaf de loonaanspraak 12 oktober 2010 (zie punt 5 van het tussenvonnis van
20 november 2012) tot 12 januari 2011. De gevorderde dwangsom zal de kantonrechter maximeren, op de wijze zoals hierna in de beslissing is vermeld.
9. De gevorderde wettelijke rente is niet weersproken door [eiser] en toewijsbaar, zijnde op de wet gegrond.
10. Uit het dossier blijkt de kantonrechter dat de voormalige gemachtigde ([X]) van [gedaagde] buitengerechtelijke incassowerkzaamheden heeft gedaan van een dusdanige omvang, dat deze toewijzing van de vordering kunnen rechtvaardigen. Op basis van het toegewezen bedrag en het Rapport Voorwerk II komt de kantonrechter op een bedrag van € 535,50 inclusief BTW. Dit bedrag zal de kantonrechter toewijzen.
11. Als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij wordt [eiser] veroordeeld in de kosten van deze procedure op basis van het toegewezen bedrag, zoals hierna in de beslissing is vermeld. De kantonrechter hanteert € 200,00 per punt voor het salaris gemachtigde.
vernietigt het verstekvonnis, waarvan verzet is ingesteld, van de kantonrechter te Assen van 7 februari 2012 (zaakgegevens 336515 CV EXPL 12-452);
verklaart voor recht dat de door [eiser] gedane opzegging nietig is;
veroordeelt [eiser] tot betaling aan [gedaagde] aan achterstallig salaris van bruto € 3.988,00 inclusief 8% vakantiegeld, te verminderen met netto € 387,88, alsmede tot betaling aan [gedaagde] van bruto € 364,50 wegens niet opgenomen vakantiedagen;
veroordeelt [eiser] tot betaling aan [gedaagde] van de wettelijke verhoging over het toegewezen bedrag ex art. 7:625 BW tot maximaal 25% vanaf de diverse vervaldata;
veroordeelt [eiser] tot betaling aan [gedaagde] van de wettelijke rente over de hierboven toegewezen bedragen vanaf de respectievelijke vervaldata tot aan de dag van de algehele betaling;
veroordeelt [eiser] om [gedaagde] uiterlijk één maand na betekening van dit vonnis met terugwerkende kracht aan te melden als deelnemer aan de verplichte pensioenregeling bij de Stichting Bedrijfstakpensioenfonds voor het kappersbedrijf met ingang van 12 oktober 2010 tot 12 januari 2011, met veroordeling van [eiser] om tegen behoorlijk bewijs van kwijting over de genoemde periode de verschuldigde premies aan de Stichting Bedrijfstakpensioenfonds voor het kappersbedrijf te betalen conform het pensioenreglement van 2010 en 2011, op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 250,00 voor iedere dag of gedeelte van een dag dat [eiser] geheel of gedeeltelijk in gebreke blijft te voldoen aan de op haar als werkgever rustende verplichtingen op basis van dit pensioenreglement, zulks met een maximum van
€ 2.500,00;
veroordeelt [eiser] tot betaling aan [gedaagde] van € 535,50 inclusief 19% BTW wegens buitengerechtelijke incassokosten;
veroordeelt [eiser] in de kosten van deze verzetprocedure aan de zijde van [gedaagde] gevallen, alsmede in de kosten van de verstekzaak, met dien verstande dat het salaris in de verstekzaak wordt begroot op € 200,00 en in deze verzetprocedure op € 400,00 voor het salaris van de gemachtigde van [gedaagde];
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af - voor zoveel nodig - het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door de kantonrechter mr. G.J.J. Smits en in het openbaar uitgesproken op 12 maart 2013.
typ/conc: 220 / GJJS
coll: