ECLI:NL:RBNNE:2013:BZ7928

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
19 april 2013
Publicatiedatum
22 juni 2013
Zaaknummer
17/925132-12 PROM
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor moord en verkrachting van Marianne Vaatstra

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Nederland op 19 april 2013 uitspraak gedaan in de zaak tegen de verdachte, die beschuldigd werd van de moord op en verkrachting van de 16-jarige Marianne Vaatstra. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte op 1 mei 1999 in Veenklooster, na haar te hebben gedwongen tot seksuele handelingen, haar heeft gewurgd en haar keel heeft doorgesneden. De verdachte heeft tijdens het proces bekend dat hij Marianne seksueel heeft misbruikt en haar om het leven heeft gebracht. De rechtbank oordeelde dat de verdachte met voorbedachte raad heeft gehandeld, aangezien hij de gelegenheid had om na te denken over zijn daden. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 18 jaar. De rechtbank heeft ook de vorderingen van de benadeelde partijen niet-ontvankelijk verklaard, omdat deze zich niet lenen voor behandeling in het strafgeding. De zaak heeft veel aandacht gekregen in de media vanwege de ernst van de misdrijven en de impact op de nabestaanden.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND
Afdeling strafrecht
Locatie Leeuwarden
parketnummer 17/925132-12
vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d. 19 april 2013 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1967 te [geboorteplaats],
thans gedetineerd in het Huis van Bewaring Zwolle, Huub van Doornestraat 15 te Zwolle.
De rechtbank heeft gelet op het ter terechtzitting gehouden onderzoek van 27 februari 2013, 28 maart 2013, 29 maart 2013 en 5 april 2013.
De verdachte is op 27 februari 2013, 28 maart 2013 en 29 maart 2013 verschenen, bijgestaan door mr. J. Vlug en mr. A.C. Huisman, beiden advocaat te Deventer.
Tenlastelegging
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
1. primair
hij op of omstreeks 1 mei 1999 bij Veenklooster, in ieder geval in de gemeente Kollumerland Ca, (nabij de Keningswei) opzettelijk en met voorbedachten rade Marianne Imke Vaatstra van het leven heeft beroofd, immers heeft verdachte met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg, die Marianne Imke Vaatstra
- met gebruikmaking van de beha van die Marianne Imke Vaatstra, althans een voorwerp, de keel/hals dichtgesnoerd, althans zodanig (samensnoerend) geweld op de keel/hals van die Marianne Imke Vaatstra uitgeoefend, waardoor het voor die Marianne Imke Vaatstra (nagenoeg) niet meer mogelijk was adem te halen en/of (vervolgens)
- bij/aan het hoofd vastgepakt en/of (vervolgens) vastgehouden en/of (vervolgens) het hoofd opgetild en/of (vervolgens)
- met een (door verdachte gedragen en/of voorhanden zijnd) mes, althans een scherp voorwerp, meermalen, althans eenmaal, in de keel/hals gesneden,
tengevolge waarvan voornoemde Marianne Imke Vaatstra is overleden;
1. subsidiair
hij op of omstreeks 1 mei 1999 bij Veenklooster, in ieder geval in de gemeente Kollumerland Ca, (nabij de Keningswei) opzettelijk Marianne Imke Vaatstra van het leven heeft beroofd, immers heeft verdachte met dat opzet die Marianne Imke Vaatstra
- met gebruikmaking van de beha van die Marianne Imke Vaatstra, althans een voorwerp, de keel/hals dichtgesnoerd, althans zodanig (samensnoerend) geweld op de keel/hals van die Marianne Imke Vaatstra uitgeoefend, waardoor het voor die Marianne Imke Vaatstra (nagenoeg) niet meer mogelijk was adem te halen en/of (vervolgens)
- bij/aan het hoofd vastgepakt en/of (vervolgens) vastgehouden en/of (vervolgens) het hoofd opgetild en/of (vervolgens)
- met een (door verdachte gedragen en/of voorhanden zijnd) mes, althans een scherp voorwerp, meermalen, althans eenmaal, in de keel/hals gesneden,
tengevolge waarvan voornoemde Marianne Imke Vaatstra is overleden,
welke vorenomschreven doodslag werd vergezeld en/of voorafgegaan van enig strafbaar feit, te weten het strafbare feit als omschreven in artikel 242 van het Wetboek van Strafrecht, hetwelk hierin bestond dat hij, verdachte, op of omstreeks 1 mei 1999 bij Veenklooster, in ieder geval in de gemeente Kollumerland Ca, (nabij de Keningswei) door geweld of (een) andere feitelijkhe(i)d(en) en/of bedreiging met geweld of (een) andere feitelijkhe(i)d(en) Marianne Imke Vaatstra meermalen, althans eenmaal, heeft gedwongen tot het ondergaan van (een) handeling(en) die bestond(en) uit of mede bestond(en) uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die Marianne Imke Vaatstra, en zodoende die Marianne Imke Vaatstra heeft verkracht,
en welke doodslag werd gepleegd met het oogmerk om, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf straffeloosheid te verzekeren;
1. meer subsidiair
hij op of omstreeks 1 mei 1999 bij Veenklooster, in ieder geval in de gemeente Kollumerland Ca, (nabij de Keningswei) opzettelijk Marianne Imke Vaatstra van het leven heeft beroofd, immers heeft verdachte met dat opzet die Marianne Imke Vaatstra,
- met gebruikmaking van de beha van die Marianne Imke Vaatstra, althans een voorwerp, de keel/hals dichtgesnoerd, althans zodanig (samensnoerend) geweld op de keel/hals van die Marianne Imke Vaatstra uitgeoefend, waardoor het voor die Marianne Imke Vaatstra (nagenoeg) niet meer mogelijk was adem te halen en/of (vervolgens)
- bij/aan het hoofd vastgepakt en/of (vervolgens) vastgehouden en/of (vervolgens) het hoofd opgetild en/of (vervolgens)
- met een (door verdachte gedragen en/of voorhanden zijnd) mes, althans een scherp voorwerp, meermalen, althans eenmaal, in de keel/hals gesneden,
tengevolge waarvan voornoemde Marianne Imke Vaatstra is overleden;
2.
hij op of omstreeks 1 mei 1999 bij Veenklooster, in ieder geval in de gemeente Kollumerland Ca, (nabij de Keningswei) door geweld of (een) andere feitelijkhe(i)d(en) en/of bedreiging met geweld of (een) andere feitelijkhe(i)d(en) Marianne Imke Vaatstra meermalen, althans eenmaal, heeft gedwongen tot het ondergaan van (een) handeling(en) die bestond(en) uit of mede bestond(en) uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die Marianne Imke Vaatstra, hebbende verdachte meermalen, althans eenmaal,
- zijn, verdachtes, penis in de mond van die Marianne Imke Vaatstra geduwd en/of gebracht en zodoende zich (telkens) door die Marianne Imke Vaatstra doen of laten pijpen en/of
- zijn, verdachtes, penis in de vagina en/of anus van die Marianne Imke Vaatstra geduwd en/of gebracht en zodoende (telkens) die Marianne Imke Vaatstra in de vagina en/of anus geneukt en/of
- anderszins (een) seksuele handeling(en) met die Marianne Imke Vaatstra verricht
en bestaande dat geweld of die andere feitelijkhe(i)d(en) en/of die bedreiging met geweld of die andere feitelijkhe(i)d(en) hierin dat verdachte opzettelijk gewelddadig
- die Marianne Imke Vaatstra (als bestuurster van een fiets) tot stoppen heeft gedwongen en/of van de door haar bestuurde fiets heeft getrokken en/of
- die Marianne Imke Vaatstra een mes tegen/op en/of nabij de keel/hals heeft gehouden en/of die Marianne Imke Vaatstra een mes heeft getoond en zodoende die Marianne Imke Vaatstra met dat/een mes heeft bedreigd en/of
- die Marianne Imke Vaatstra bij haar lichaam en/of de door haar gedragen kleding heeft vastgepakt en/of (vervolgens) vastgehouden en/of
- die Marianne Imke Vaatstra (telkens) met een hand voor haar mond heeft vastgepakt en/of (vervolgens) vastgehouden en/of (vervolgens)
(telkens onder bedreiging van dat/een mes)
- die Marianne Imke Vaatstra heeft meegevoerd naar een nabij gelegen weiland en/of (vervolgens)
- die Marianne Imke Vaatstra heeft gedwongen dat/een nabij gelegen weiland in te lopen en/of (vervolgens)
(op een verder in dat weiland gelegen plaats)
- (telkens op dwingende toon) tegen die Marianne Imke Vaatstra heeft gezegd
- dat ze haar jas uit moest doen en/of die jas op de grond moest spreiden, althans bewoordingen van gelijke aard of strekking en/of (vervolgens)
- dat ze moest knielen, althans bewoordingen van gelijke aard of strekking en/of (vervolgens)
- dat ze verdachte moest pijpen, althans bewoordingen van gelijke aard of strekking en/of (daarbij) die Marianne Imke Vaatstra bij/aan haar haren heeft vastgepakt en/of vastgehouden en/of (vervolgens)
- dat ze op haar rug moest gaan liggen, althans bewoordingen van gelijke aard of strekking en/of (vervolgens)
- de broek van die Marianne Imke Vaatstra geheel en/of gedeeltelijk heeft uitgetrokken en/of (vervolgens)
- met gebruikmaking van dat/een mes het (t-)shirt en/of de beha en/of de onderbroek/het slipje en/of een of meerdere (ander(e)) kledingstuk(ken) van die Marianne Imke Vaatstra heeft losgesneden en/of geheel of gedeeltelijk heeft verwijderd en/of
- met gebruikmaking van de beha van die Marianne Imke Vaatstra, althans een voorwerp, de polsen van die Marianne Imke Vaatstra heeft vastgebonden en/of/althans
- (anderszins) geweld op het lichaam van die Marianne Imke Vaatstra heeft uitgeoefend
en (aldus) voor die Marianne Imke Vaatstra een bedreigende situatie heeft doen ontstaan.
In de tenlastelegging voorkomende schrijffouten of kennelijke misslagen worden verbeterd gelezen. De verdachte is hierdoor niet in zijn belangen geschaad.
Geldigheid van de dagvaarding
De verdediging heeft aangevoerd dat de zinsnede 'het anderszins verrichten van seksuele handelingen', opgenomen in feit 2, niet nader feitelijk is omschreven, zodat de dagvaarding op dit punt partieel nietig is. De officier van justitie heeft ter zitting meegedeeld dat deze passage ziet op het betasten van het lichaam van Marianne Vaatstra.
De rechtbank overweegt dat de dagvaarding volgens artikel 261 van het Wetboek van Strafvordering een voldoende specifieke opgave moet bevatten van het feit dat aan een verdachte wordt verweten. Op basis van de tenlastelegging weet de verdachte dan waartegen hij zich moet verdedigen. Daarnaast stuurt de tenlastelegging de onderzoekstaak van de rechtbank. Ingevolge jurisprudentie van de Hoge Raad kan een tenlastelegging die te weinig specifiek is, niet dienen als grondslag voor het onderzoek ter zitting; deze zal (partieel) nietig moeten worden verklaard. Nu dit onderdeel van de tenlastelegging niet duidelijk maakt op welke feitelijke handelingen de officier van justitie het oog heeft gehad, verklaart de rechtbank dit onderdeel nietig.
Vordering officier van justitie
De officier van justitie heeft ter terechtzitting gevorderd:
- veroordeling voor het onder 1. primair en 2. ten laste gelegde;
- oplegging van een gevangenisstraf voor de duur van 20 (twintig) jaren;
- niet-ontvankelijkverklaring van de vorderingen van de benadeelde partijen [benadeelde partij 1], [benadeelde partij 2], [benadeelde partij 3] en [benadeelde partij 4].
De feiten
De rechtbank stelt op grond van de hierna te noemen bewijsmiddelen1 de volgende feiten vast.
Aantreffen stoffelijk overschot Marianne Vaatstra
Op zaterdag 1 mei 1999, omstreeks 09.52 uur, kwam bij de meldkamer van de Regiopolitie Fryslân een melding binnen van de vermissing van Marianne Imke Vaatstra (hierna: Marianne), wonende te Zwaagwesteinde. Uit onderzoek door de politie bleek dat Marianne na een avond stappen niet thuis was gekomen en ook niet bij vrienden verbleef. Vrienden en familieleden van Marianne zijn naar haar op zoek gegaan. Omstreeks 10.45 uur werd aan de meldkamer doorgegeven dat de door haar gebruikte fiets was gevonden in een greppel aan de Keningswei onder Veenklooster, in de gemeente Kollumerland Ca.
Kort daarna werd in een weiland, in de nabijheid van deze fiets, haar stoffelijk overschot aangetroffen.2 Marianne was grotendeels ontkleed en lag op haar buik. Deels onder en naast haar lichaam lag een jas. Het topje dat zij droeg, was tot op de schouders opgeschoven. Haar broek was binnenstebuiten gekeerd en één van de broekspijpen bevond zich nog om één van haar onderbenen. Ter hoogte van haar linkerschouder en rechts naast haar hoofd waren delen van een beha zichtbaar, waarvan de banden waren doorgesneden. Voorts lag in het gras, ter hoogte van haar rechterschouder, een kapotte slip. Toen Marianne op haar rug werd gedraaid, werd zichtbaar dat zij een diepe snijwond in haar hals had en dat zich rond haar hals en nek, boven de snijwond, de banden van de beha bevonden. Aan haar beide polsen werd een lichte aftekening van een insnoering geconstateerd.3
De plaats van het delict is op diverse manieren fotografisch in beeld gebracht. Daarnaast is onder meer voor het veiligstellen van eventuele sporen, de achterzijde van het lichaam van Marianne met transparante folie afgeplakt.4
Doodsoorzaak
Op zondag 2 mei 1999 werd in het Laboratorium voor Gerechtelijke Pathologie te Rijswijk door arts en patholoog dr. R. Visser sectie verricht op het lichaam van Marianne.
Daaruit is gebleken dat Marianne om het leven is gekomen door een combinatie van strangulatie en gedeeltelijke doorklieving van de hals, gepaard gaande met stuwing in het hoofdgebied en massale bloeduitstorting.5
Sporen op de polsen/handen
De technische recherche heeft geconstateerd dat de beha-bandjes, die bij het aantreffen van het lichaam om de hals van Marianne waren gesnoerd, waren doorgesneden en waren geknoopt.6 Tijdens de sectie die op 2 mei 1999 is verricht, zijn op beide polsen/handen van Marianne zeer vaag herkenbare, enigszins donkere en bandvormige huidverkleuringen gevonden van 10 millimeter breed.7
Het 3D-onderzoeksteam, dat nader forensisch onderzoek heeft gedaan naar de sporen op het lichaam, heeft gerapporteerd dat zowel op de linker- als op de rechterpols een bandvormige verkleuring zichtbaar is die in een V-vorm vanaf de duimzijde samenkomt bij een cirkelvormige huidverkleuring op de handrug.8 Door het 3D-team is naar aanleiding van deze constatering een bindscenario uitgevoerd waarbij een zogenoemde 'referentie-beha' (soortgelijk aan de beha van Marianne) op dezelfde punten is doorgeknipt als de aangetroffen beha, zodat een juiste 'kopie' ontstond. Aansluitend werden de polsen van de stand-ins diverse malen vastgebonden met de beha, die aan elkaar werd geknoopt op precies dezelfde plaats waar ook de aangetroffen beha was vastgeknoopt. Na het afstropen van de beha werd geconstateerd dat afdrukken in de polsen en handen van de stand-ins waren ontstaan die vergelijkbare verschijningsvormen vertoonden als de huidbeschadigingen die bij Marianne waren vastgesteld.9
DNA-onderzoek
In 1999 zijn in en op het lichaam van Marianne biologische sporen veiliggesteld: sperma in de vagina, baarmoedermond, anus en op de beha; bloedsporen op beide handen en pols, sporen uit nagelvuil van de rechterhand; twee schaamharen; sporen op de linkerborst. Op deze sporen heeft het Nederlands Forensisch Instituut (hierna: NFI) DNA-onderzoek verricht. Hieruit is een DNA-mengprofiel verkregen dat bestond uit het DNA van Marianne en DNA dat afkomstig kan zijn van één en dezelfde man. De kans dat een willekeurige andere persoon hetzelfde DNA-profiel heeft als deze man, wordt geschat op 1 op 162.794 miljard. Alle biologische sporen matchen met elkaar.10
In 2008 heeft het NFI aanvullend autosomaal DNA-onderzoek gedaan op een bloedspoor op de jas van Marianne. Hieruit is een DNA-hoofdprofiel verkregen van een onbekende man A. De berekende frequentie van dit DNA-hoofdprofiel is kleiner dan 1 op 1 miljard. De onbekende man A is ook de donor van het sperma in de vagina.11
Ook in 2012 heeft het NFI aanvullend DNA-onderzoek gedaan. Het autosomaal DNA uit het bloed op de jas is nog nauwkeuriger onderzocht, op 5 extra loci. Bovendien is mitochondriaal DNA-onderzoek verricht op dit bloed en op een schaamhaar. Deze mitochondriale DNA-profielen matchen met elkaar. Op basis van dit en eerder onderzoek concludeert het NFI dat het autosomaal DNA in de schaamhaar matcht met het DNA-profiel van de onbekende man in deze zaak. Op basis van mitochondriale en autosomale DNA-profielen uit de schaamhaar en uit het bloed op de jas kan worden geconcludeerd dat de mitochondriale DNA-profielen afkomstig zijn van de onbekende man in deze zaak.12
DNA-verwantschapsonderzoek
Op 1 april 2012 is het Wetboek van Strafvordering zodanig gewijzigd dat een nieuwe vorm van DNA-onderzoek mogelijk werd, te weten grootschalig DNA-verwantschapsonderzoek.13 Na machtiging van de rechter-commissaris14 heeft de officier van justitie op 10 september 2012 een grootschalig DNA-verwantschapsonderzoek bevolen.15 Ook verdachte heeft meegewerkt aan dit onderzoek door een monster van zijn wangslijmvlies te laten nemen.16
Op 15 november 2012 heeft het NFI gerapporteerd dat er een match is gevonden met één van de personen die heeft meegedaan aan het onderzoek.17 Verdachte is vervolgens aangehouden op 18 november 2012.18
Op 19 november 2012 is opnieuw wangslijmvlies van verdachte afgenomen19. Op diezelfde dag heeft het NFI gerapporteerd dat het DNA-profiel uit dit wangslijmvlies matcht met het DNA-profiel van de onbekende man A, verkregen uit het sperma en het bloedspoor op de jas. De kans dat het DNA-profiel van een willekeurig gekozen man matcht met het DNA-hoofdprofiel uit het bloedspoor op de jas, is ongeveer 1 op 1500 miljard miljard.20
Op 30 november 2012 heeft het NFI een overzichtsrapportage opgemaakt, waarin -kort gezegd- werd bevestigd dat het DNA van verdachte matcht met het DNA in alle biologische sporen.21
Verklaring van verdachte
Bij de politie en ter terechtzitting van 28 maart 2013 heeft verdachte bekend dat hij Marianne seksueel heeft misbruikt en om het leven heeft gebracht.
Verdachte is in de nacht van 1 mei 1999 op zijn fiets gestapt. Hij deed dat vaker; dit was zijn manier om zijn hoofd leeg te maken en dingen op een rijtje te zetten. Toen verdachte die nacht over het fietspad op de Jeltingalaan te Buitenpost fietste, kwam een hem onbekende jonge vrouw op de fiets hem tegemoet. Zij was, naar later bleek, Marianne. Op het moment dat verdachte haar zag, flitste vanuit het niets de gedachte door zijn hoofd: "Do bist foar my" ("Jij bent voor mij"). Verdachte wilde seks met haar hebben. Verdachte keerde om met zijn fiets en fietste achter haar aan. Zij fietste snel. Op enig moment heeft verdachte haar ingehaald. Verdachte pakte haar vast, remde af en trok haar van haar fiets af. Verdachte heeft haar bij het rugpand van de jas vastgepakt. Marianne heeft geprobeerd zich los te rukken. Toen verdachte één van zijn handen voor haar mond hield, heeft zij hem in een vinger gebeten. Tijdens de worsteling heeft verdachte haar met één hand bij het rugpand van haar jas vastgehouden. Met de andere hand heeft hij zijn zakmes gepakt en opengeklapt. Verdachte heeft vervolgens het mes op haar keel gezet. Verdachte heeft daarna hun fietsen in een greppel gelegd om te voorkomen dat deze de aandacht zouden trekken. Verdachte heeft haar daarbij vastgehouden met één hand. Verdachte heeft haar vastgehouden en haar onder bedreiging van het mes meegenomen naar een nabijgelegen weiland. Verdachte en Marianne zijn verder het weiland ingelopen. Achter een boomwal heeft zij op bevel van verdachte haar jas uitgedaan. Zij moest van verdachte op haar knieën gaan zitten. Verdachte hield nog steeds zijn mes vast. Verdachte heeft tegen haar gezegd dat zij hem moest pijpen. Zij heeft dat gedaan. Verdachte hield haar op dat moment met één hand vast aan haar haren. In de andere hand had hij zijn mes vast.
Op een bepaald moment heeft verdachte tegen Marianne gezegd dat ze moest stoppen met pijpen en dat ze op haar rug op haar jas moest gaan liggen. Verdachte is vervolgens naast haar geknield en is begonnen haar van haar kleding te ontdoen. Verdachte heeft met zijn mes haar T-shirt en beha losgesneden. De beha heeft verdachte verwijderd. Verdachte heeft haar lichaam gestreeld. Verdachte heeft haar broek naar beneden getrokken en één broekspijp over haar schoen getrokken. Verdachte heeft haar slipje met het mes kapot gesneden en verwijderd. Verdachte is vervolgens op haar gaan liggen, is met zijn penis haar vagina binnengedrongen en is in haar vagina klaargekomen.
Over zijn gemoedstoestand daarna heeft verdachte ter terechtzitting het volgende verklaard: "Na de seks was de roes weg. Op dat moment kwam ik wel weer bij mijn positieven. De paniek sloeg toe. Ik begon te beseffen waar ik mee bezig was. Of begon te beseffen...de paniek sloeg toe. Ik dacht aan mijn gezin en aan de ontdekking en wat het teweeg zou brengen. Dat schoot allemaal door mij heen."22 Bij de politie heeft verdachte daarover het volgende verklaard: "Er schoot van alles door me heen. Gedachten van waar ben je mee bezig, wat doe je, hoe komt het dat je het doet, mijn gezin, ontdekking uiteraard, nou ja, wat het allemaal teweeg zou brengen" en "Dan is die spanning, die betovering is weg, die je zelf hebt. Die verdwijnt. Je komt klaar en die spanning die verdwijnt en dan slaat de paniek toe. (...) Er gaat van alles door je heen. Je denkt van waar ben ik mee bezig? Angst hoe het verder moet, ontdekking, gezin, buitenwereld, van alles. Het vliegt allemaal tegelijk, schots en scheef, alles door elkaar heen. [Vraag: Wat is op dat moment het allerergste dat door je heen gaat?] De ontmaskering toch. En de gevolgen voor mijn gezin en familie. Ik denk dat dat wel de emotie was die de overhand had in die chaos. De gevolgen uiteindelijk, voor mijn gezin en familie."23
Verdachte heeft Marianne vervolgens omgedraaid zodat zij op haar buik kwam te liggen. Verdachte deed dit met de bedoeling om haar gemakkelijker te kunnen wurgen.24 Verdachte zat op dat moment op haar rug met zijn knieën aan weerszijden van haar lichaam.25 Hij heeft daarna uit het gras de kapotgesneden beha gepakt. De beha heeft hij om haar hals gelegd en aangetrokken om haar te wurgen. Verdachte hoorde haar daarna nog ademen. Daarop heeft hij zijn mes gepakt, haar hoofd opgetild en drie keer in haar hals gesneden. Na de derde keer snijden hoorde hij het bloed stromen. Hij heeft haar hoofd toen weer neergelegd en is weggegaan.26
Standpunt openbaar ministerie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat bewezen kan worden dat verdachte Marianne zowel oraal als vaginaal heeft verkracht en haar heeft vermoord door haar te wurgen en haar keel door te snijden. De officier van justitie acht daarom de feiten 1. primair en 2. wettig en overtuigend bewezen.
Meer specifiek heeft de officier van justitie ten aanzien van feit 1. primair aangevoerd dat bewezen kan worden dat verdachte Marianne met voorbedachte raad om het leven heeft gebracht. Verdachte had tijd én gelegenheid om na te denken over de betekenis en gevolgen van zijn daden. Vanaf het moment dat hij dacht "Do bist fan my" is hij gericht geweest op het hebben van seks. Verdachte kon toen ook al weten wat de consequenties zouden zijn voor zijn gezin als hij seks met Marianne zou hebben.
Bij elke stap omhoog in de geweldsspiraal kon verdachte over die consequenties nadenken. Dit heeft hem echter niet ervan weerhouden door te gaan. Voorts moet de uitvoering langer hebben geduurd dan een paar seconden, gelet op de verschillende handelingen waaruit deze bestond: het grijpen van de beha, het wurgen van Marianne, het pakken van het rugzakje en het zakmes en het tot driemaal toe snijden in de keel/hals van Marianne. De officier van justitie acht geen contra-indicaties aanwezig ten aanzien van de voorbedachte raad.
Ten aanzien van feit 2 heeft de officier van justitie vrijspraak gevorderd van het onderdeel 'anaal binnendringen' nu hiervoor onvoldoende bewijs aanwezig is.
Standpunt verdediging
De verdediging heeft gemotiveerd vrijspraak bepleit van 'moord' omdat de verdediging de voorbedachte raad niet bewezen acht.
De verdediging heeft hiertoe aangevoerd dat volgens de Hoge Raad (19 juni 2012, LJN BW8678) niet alleen moet komen vast te staan dat verdachte enige tijd heeft gehad om zich te kunnen beraden, maar ook dat hij niet heeft gehandeld in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling.
Verdachte is de enige die iets kan zeggen over zijn motieven en gemoedstoestand. Uit zijn verklaringen blijkt dat hij zich niet heeft beraden, dat hij daartoe ook geen tijd heeft gehad en dat hij handelde in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling. Het technisch bewijs weerspreekt dit ook niet. Dit heeft ook het 3D-team -het laatste onderzoeksteam van de politie- geconcludeerd uit het feit dat de dader gebruik heeft gemaakt van voorhanden zijnde middelen, zoals de beha. Voorts is de doodsoorzaak van belang. Verdachte heeft consequent verklaard dat hij in enkele seconden heeft gehandeld: op het moment dat het wurgen met de beha niet lukte heeft verdachte snel naar het mes gegrepen om daarmee de hals van Marianne door te snijden. Ook deze lezing van verdachte strookt met de onderzoeksbevindingen. Dit betekent dat de tijd van handelen buitengewoon kort was en dat verdachte geen ruimte heeft gehad voor 'innerlijk beraad en overleg'. Relevant is ook, dat verdachte niets heeft gedaan om zijn sporen te verbergen; direct na het doden van Marianne heeft verdachte de plaats van het delict verlaten. Dit past bij zijn verklaring dat alles secondenwerk was. In juridische zin is dus geen moment te onderscheiden waarop verdachte gelegenheid had tot overdenking van zijn daad.
De verdediging heeft zich ten aanzien van de bewezenverklaring van feit 1. subsidiair (gekwalificeerde doodslag) gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
De verdediging acht de verkrachting bewezen, behoudens het onderdeel 'anaal binnendringen'. De verdediging meent dat onvoldoende bewijs voorhanden is voor het anaal binnendringen. Voor het aantreffen van spermasporen in en rond de anus zijn andere verklaringen ook aannemelijk. Gelet op de ontkenning van verdachte van het anaal binnendringen en het ontbreken van letsel op die plaats, dient verdachte hiervan te worden vrijgesproken.
De verdediging acht niet overtuigend bewezen dat verdachte Marianne aan haar polsen heeft vastgebonden met haar beha. Daartoe heeft de verdediging aangevoerd dat de foto's die betrekking hebben op de sporen op haar polsen, zijn bewerkt en opgewaardeerd. Op basis van deze bewerkte foto's heeft de recherche een bindscenario nagespeeld met proefpersonen.
De recherche heeft dus conclusies getrokken die zijn gebaseerd op bewerkte foto's. Deze conclusies acht de verdediging aanvechtbaar: de sporen bij de proefpersonen zijn aanmerkelijk scherper dan de zeer vage sporen op de polsen van Marianne. Verdachte kan deze sporen op de polsen ook niet duiden. Hij heeft verklaard dat hij Marianne heeft vastgepakt bij haar polsen. Relevant is, dat zij een strak armbandje om haar rechterpols droeg. Verdachte heeft handen als bankschroeven, zodat de verdediging het zeer wel mogelijk acht dat er sporen van het armbandje achterblijven als verdachte over dit armbandje de polsen heeft vastgepakt. De sporen zouden ook kunnen zijn veroorzaakt doordat verdachte de polsen heeft vastgehouden ter hoogte van de mouwen van de jas.
Het oordeel van de rechtbank
Ten aanzien van feit 1
Voorbedachte raad
Uit recente en bestendige jurisprudentie van de Hoge Raad (HR 28 februari 2012, LJN BR2342, onder meer herhaald in HR 15 januari 2013, LJN BY5679) blijkt dat voor bewezenverklaring van "voorbedachte raad" moet komen vast te staan dat de verdachte zich enige tijd heeft kunnen beraden op het te nemen of het genomen besluit en dat hij niet heeft gehandeld in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling, zodat hij de gelegenheid heeft gehad na te denken over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap te geven.
Bij de vraag of sprake is van voorbedachte raad gaat het bij uitstek om weging en waardering van de omstandigheden van het concrete geval, waarbij de rechter het gewicht moet bepalen van de aanwijzingen die voor of tegen het bewezen verklaren van voorbedachte raad pleiten.
Indien de verdachte voldoende tijd had om zich te beraden op zijn besluit, vormt dat weliswaar een belangrijke objectieve aanwijzing dat met voorbedachte raad is gehandeld, maar deze aanwijzing behoeft de rechter niet ervan te weerhouden een zwaarder gewicht toe te kennen aan contra-indicaties. Daarbij kan bijvoorbeeld worden gedacht aan de omstandigheid dat de besluitvorming en uitvoering in plotselinge hevige drift plaatsvinden, dat slechts sprake is van een korte tijdspanne tussen besluit en uitvoering of dat de gelegenheid tot beraad eerst ontstaat tijdens de uitvoering van het besluit. Zo kunnen bepaalde omstandigheden (of een samenstel daarvan) de rechter uiteindelijk tot het oordeel brengen dat de verdachte niet heeft gehandeld met voorbedachte raad. Mede met het oog op het strafverzwarende gevolg dat de voorbedachte raad heeft, moeten -anders dan uit eerdere rechtspraak van de Hoge Raad wordt afgeleid- bepaaldelijk eisen worden gesteld aan de vaststelling dat de voor voorbedachte raad vereiste gelegenheid heeft bestaan. De rechter dient, in het bijzonder indien de voorbedachte raad niet rechtstreeks volgt uit de bewijsmiddelen, daaraan in zijn motivering nadere aandacht te geven.
De rechtbank overweegt dat verdachte heeft verklaard dat hij in een roes heeft gehandeld, waarbij hij zich volledig door zijn seksuele driften zou hebben laten leiden. Na het klaarkomen zou verdachte naar eigen zeggen in een andere gemoedstoestand zijn geraakt.
Over zijn gemoedstoestand na het klaarkomen heeft verdachte bij de politie verklaard:
"Er schoot van alles door me heen. Gedachten van waar ben je mee bezig, wat doe je, hoe komt het dat je het doet, mijn gezin, ontdekking uiteraard, nou ja, wat het allemaal teweeg zou brengen" en "Dan is die spanning, die betovering is weg, die je zelf hebt. Die verdwijnt. Je komt klaar en die spanning die verdwijnt en dan slaat de paniek toe. (...) Er gaat van alles door je heen. Je denkt van waar ben ik mee bezig? Angst hoe het verder moet, ontdekking, gezin, buitenwereld, van alles. Het vliegt allemaal tegelijk, schots en scheef, alles door elkaar heen. [Vraag: Wat is op dat moment het allerergste dat door je heen gaat?] De ontmaskering toch. En de gevolgen voor mijn gezin en familie. Ik denk dat dat wel de emotie was die de overhand had in die chaos. De gevolgen uiteindelijk, voor mijn gezin en familie." 27
Over zijn gemoedstoestand na het klaarkomen heeft verdachte ter terechtzitting verklaard:
"Na de seks was de roes weg. Op dat moment kwam ik wel weer bij mijn positieven. De paniek sloeg toe. Ik begon te beseffen waar ik mee bezig was. Of begon te beseffen ... de paniek sloeg toe. Ik dacht aan mijn gezin en aan de ontdekking en wat het teweeg zou brengen. Dat schoot allemaal door mij heen."28
Uit de verklaring van verdachte, de positie waarin Marianne is aangetroffen en de technische bevindingen is gebleken dat verdachte na het klaarkomen de volgende serie handelingen heeft verricht. Hij heeft Marianne omgedraaid zodat zij op haar buik kwam te liggen. Dit deed verdachte met de bedoeling om haar gemakkelijker te kunnen wurgen. Hij heeft daarna uit het gras de kapotgesneden beha gepakt. Hij heeft de beha om haar hals gelegd en deze aangetrokken om haar te wurgen. Hij heeft gehoord dat Marianne na het verwurgen nog ademde. Hij zat op dat moment op haar rug met zijn knieën aan weerszijden van haar lichaam. Hij heeft Marianne met zijn linkerhand bij haar haar vastgepakt en haar hoofd een stukje opgetild. Daarop heeft hij met het mes in zijn rechterhand haar keel doorgesneden. Hij heeft drie keer gesneden. Nadat hij had gehoord dat het bloed wegliep uit haar hals, heeft hij de plaats van het delict verlaten.
Verdachte heeft in al zijn verklaringen overvloedig gebruik gemaakt van het woord 'paniek', 'roes', 'opwelling' en soortgelijke woorden die duiden op een gebrek aan rationele gedachten. Zelfs het trekken van het mes, nadat Marianne zich verzette tegen verdachte die haar van de fiets trok, zou volgens verdachte zijn gebeurd in een 'reflex'. Hoe dit ook zij, de rechtbank is tot de overtuiging gekomen dat verdachte na het klaarkomen een moment van bezinning heeft gehad. Immers, gelet op zijn verklaringen over zijn veranderde gemoedstoestand na het klaarkomen, gelet op zijn besef van de nadelen die ontmaskering voor zijn gezin en familie zouden hebben, en voorts gelet op de weloverwogen serie handelingen die verdachte heeft verricht, welke handelingen de nodige tijd moeten hebben gevergd, heeft verdachte niet gehandeld in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling maar heeft hij zich wel degelijk beraden op het doden van Marianne. Verdachte heeft de gelegenheid gehad, en ook te baat genomen, om na te denken over de betekenis en gevolgen van het doden van Marianne. Hierbij heeft verdachte ingezien dat zijn slachtoffer als getuige moest worden gedood om ontmaskering en zodoende gevolgen voor zijn gezin en familie te voorkomen.
Contra-indicaties, zoals genoemd door de Hoge Raad in voornoemde arresten, acht de rechtbank niet aanwezig. Daartoe overweegt de rechtbank het volgende.
De gelegenheid tot beraad is hier voorafgegaan aan de uitvoering van het besluit. Er is geen sprake geweest van een bijzonder korte tijdspanne tussen besluit en uitvoering. Verdachte heeft immers een serie handelingen uitgevoerd die enige tijd in beslag moet hebben genomen. Gedurende deze handelingen had hij onder meer op zijn besluit kunnen terugkomen nadat hij had gehoord dat Marianne nog ademde en zich dus had gerealiseerd dat zij nog in leven was, ondanks de verwurging. De aanwezigheid van een plotselinge en hevige drift acht de rechtbank niet aannemelijk, nu verdachte juist heeft verklaard dat hij na het klaarkomen uit zijn roes kwam en zich het gevaar van ontdekking heeft gerealiseerd. Er was ook geen sprake van op Marianne gerichte woede, noch van angst voor haar. Verdachte was door zijn kracht en zijn mes immers fysiek veruit haar meerdere. Andere contra-indicaties ziet de rechtbank evenmin.
De rechtbank acht daarom wettig en overtuigend bewezen dat sprake is geweest van voorbedachte raad. Dit brengt mee dat de rechtbank het misdrijf moord bewezen zal verklaren.
Ten aanzien van feit 2
Anaal binnendringen
Verdachte heeft bij de politie en ter zitting stellig ontkend dat hij zijn penis in de anus van Marianne heeft gebracht. De rechtbank stelt vast dat er in en rond de anus van Marianne wel spermasporen van verdachte zijn aangetroffen. Het ging daarbij echter om zeer kleine hoeveelheden die uitsluitend microscopisch konden worden aangetoond. Er zijn geen beschadigingen of afwijkingen in en rond de anus aangetroffen.
Uit aanvullende vragen die zijn gesteld aan arts en patholoog dr. R. Visser blijkt bovendien dat deze microscopisch kleine hoeveelheden sperma ook op verschillende andere manieren in de anus kunnen zijn terechtgekomen, bijvoorbeeld door het uitvoeren van de bemonstering tijdens de sectie of doordat de dader dit bewust of onbewust met de vingers daar heeft achtergelaten. Daarom acht de rechtbank de ontkenning van verdachte op dit punt aannemelijk.
De rechtbank is derhalve -met de officier van justitie en de verdediging- van oordeel dat wettig en overtuigend bewijs voor de anale penetratie ontbreekt. De rechtbank zal verdachte dan ook vrijspreken van dit onderdeel van de tenlastelegging.
Vastbinden polsen
De rechtbank overweegt ten aanzien van de verweren die door de verdediging zijn gevoerd voor wat betreft het vastbinden van de polsen van Marianne als volgt.
De conclusies die het 3D-team heeft geformuleerd op basis van een gesimuleerd bindscenario zijn mede gebaseerd op bewerkte foto's van de sporen op de polsen van Marianne. Naar het oordeel van de rechtbank maakt dit bewerken de bevindingen van het 3D-onderzoeksteam echter niet onbetrouwbaar. Uit de taken van de recherche vloeit onder meer voort dat zij slecht waarneembare sporen van een misdrijf (beter) zichtbaar maakt. Het bewerken van foto's van sporen is daartoe niet ongeoorloofd. Hieraan wordt echter de eis gesteld dat in het proces-verbaal wordt verantwoord of -en zo ja, hoe- de sporen zijn bewerkt. De officier van justitie, de verdediging en de rechter moeten dit opwaarderen van de foto's immers kunnen betrekken in hun overwegingen over de waarde van die sporen als bewijsmiddel. Aan deze eis is voldaan. Het proces-verbaal vermeldt dat de foto's zijn opgewaardeerd ten behoeve van nader onderzoek. Dat de sporen rond de polsen aanwezig waren, wordt bevestigd door de observaties van arts en patholoog dr. R. Visser tijdens de sectie. Hij heeft in het sectierapport vermeld dat op beide polsen/handen van Marianne zeer vaag herkenbare enigszins donkere en bandvormige huidverkleuringen zijn gevonden van 10 millimeter breed. Door de bewerkte foto's kan ook de rechtbank zich een beeld vormen van de plaats en vorm van de bandvormige sporen. De rechtbank ziet daarom geen aanleiding om op dit punt nog nader onderzoek te doen.
De rechtbank acht niet aannemelijk dat de sporen zijn veroorzaakt door het armbandje dat Marianne om haar rechterpols droeg, nu uit de bewijsmiddelen blijkt dat de sporen niet alleen op haar rechterpols zijn aangetroffen maar ook op haar linkerpols, waaromheen zij geen armbandje droeg. Evenmin acht de rechtbank aannemelijk dat de sporen zijn ontstaan door het vastpakken van de polsen over de manchetten van de jas, nu verdachte ter zitting heeft verklaard dat hij Marianne bij haar polsen heeft gepakt terwijl zij haar jas niet meer aan had.
Het vastpakken met de handen past ook niet bij de bevindingen van dr. R. Visser en van de recherche. Zij merken immers op dat op beide polsen bandvormige sporen zijn aangetroffen van 10 millimeter breed. Op de afbeeldingen 148 en 149 op pagina 683 van het dossier is te zien dat deze bandvormige sporen in V-vorm bijeenkomen op een punt op de handrug. De rechtbank ziet niet hoe deze vorm verenigbaar zou zijn met het beetpakken van de polsen met de handen. Naar het oordeel van de rechtbank staat vast dat verdachte Marianne Vaatstra op enig moment met haar beha aan haar polsen heeft vastgebonden. De rechtbank verwerpt het verweer.
De rechtbank acht het onder 2. ten laste gelegde zoals hieronder weergegeven wettig en overtuigend bewezen.
Bewezenverklaring
De rechtbank acht het onder 1. primair en 2. ten laste gelegde bewezen, met dien verstande dat:
1. primair
hij op 1 mei 1999 bij Veenklooster, in de gemeente Kollumerland Ca, nabij de Keningswei, opzettelijk en met voorbedachten rade Marianne Imke Vaatstra van het leven heeft beroofd, immers heeft verdachte met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg, die Marianne Imke Vaatstra
- met gebruikmaking van de beha van die Marianne Imke Vaatstra de keel/hals van die Marianne Imke Vaatstra dichtgesnoerd, waardoor het voor die Marianne Imke Vaatstra nagenoeg niet meer mogelijk was adem te halen en vervolgens
- bij het hoofd vastgepakt en vastgehouden en vervolgens het hoofd opgetild en vervolgens
- met een mes meermalen in de keel/hals gesneden,
tengevolge waarvan voornoemde Marianne Imke Vaatstra is overleden;
2.
hij op 1 mei 1999 bij Veenklooster, in de gemeente Kollumerland Ca, nabij de Keningswei, door geweld en bedreiging met geweld Marianne Imke Vaatstra meermalen heeft gedwongen tot het ondergaan van handelingen die bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die Marianne Imke Vaatstra, hebbende verdachte
- zijn, verdachtes, penis in de mond van die Marianne Imke Vaatstra geduwd en zodoende zich door die Marianne Imke Vaatstra doen pijpen en
- zijn, verdachtes, penis in de vagina van die Marianne Imke Vaatstra geduwd en zodoende die Marianne Imke Vaatstra in de vagina geneukt
en bestaande dat geweld en die bedreiging met geweld hierin dat verdachte opzettelijk gewelddadig
- die Marianne Imke Vaatstra, als bestuurster van een fiets, tot stoppen heeft gedwongen en van de door haar bestuurde fiets heeft getrokken en
- die Marianne Imke Vaatstra een mes tegen de keel/hals heeft gehouden en zodoende die Marianne Imke Vaatstra met dat mes heeft bedreigd en
- die Marianne Imke Vaatstra bij haar lichaam en de door haar gedragen kleding heeft vastgepakt en vervolgens vastgehouden en
- die Marianne Imke Vaatstra met een hand voor haar mond heeft vastgepakt en vervolgens
telkens onder bedreiging van dat mes
- die Marianne Imke Vaatstra heeft meegevoerd naar een nabij gelegen weiland en vervolgens
- die Marianne Imke Vaatstra heeft gedwongen dat nabij gelegen weiland in te lopen en vervolgens
op een verder in dat weiland gelegen plaats
- telkens op dwingende toon tegen die Marianne Imke Vaatstra heeft gezegd
- dat ze haar jas uit moest doen en die jas op de grond moest spreiden en vervolgens
- dat ze moest knielen en vervolgens
- dat ze verdachte moest pijpen en daarbij die Marianne Imke Vaatstra aan haar haren heeft vastgepakt en vastgehouden en
- dat ze op haar rug moest gaan liggen en
- de broek van die Marianne Imke Vaatstra gedeeltelijk heeft uitgetrokken en
- met gebruikmaking van dat mes het T-shirt en de beha en het slipje van die Marianne Imke Vaatstra heeft losgesneden en gedeeltelijk heeft verwijderd en
- met gebruikmaking van de beha van die Marianne Imke Vaatstra de polsen van die Marianne Imke Vaatstra heeft vastgebonden
en aldus voor die Marianne Imke Vaatstra een bedreigende situatie heeft doen ontstaan.
De verdachte zal van het meer of anders ten laste gelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het bewezenverklaarde levert op de misdrijven:
1. primair Moord;
2. Verkrachting, meermalen gepleegd.
Deze feiten zijn strafbaar nu geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid uitsluiten.
Strafbaarheid van verdachte
De rechtbank heeft kennisgenomen van de volgende rapporten die omtrent de persoon van verdachte zijn opgemaakt:
- Psychologisch onderzoek Pro Justitia d.d. 22 februari 2013, opgemaakt door H.A. Feringa, klinisch psycholoog;
- Psychiatrisch onderzoek Pro Justitia d.d. 23 februari 2013, opgemaakt door D.T. v.d. Werf, psychiater;
- Aanvulling op psychiatrisch onderzoek Pro Justitia d.d. 20 maart 2013, opgemaakt door D.T. v.d. Werf, psychiater;
- Milieuonderzoek d.d. 24 februari 2013, opgemaakt door A.J.H. Schukkink, forensisch milieuonderzoeker;
- Een brief d.d. 20 maart 2013, ondertekend door H.A. Feringa, klinisch psycholoog, A.J.H. Schukkink, milieurapporteur en D.T. v.d. Werf, psychiater, in antwoord op de e-mail van de officier van justitie d.d. 13 maart 2013;
- Een e-mail d.d. 13 maart 2013, van de officier van justitie mr. H.J. Mous, onderwerp: beoordeling NIFP-rapportages met daarbij als bijlage een brief d.d. 8 maart 2013, van de advocaat mr. J. Vlug.
De rechtbank heeft voorts acht geslagen op de toelichting die de voornoemde deskundigen hebben gegeven ter terechtzitting van 29 maart 2013.
De rechtbank acht verdachte strafbaar nu niet van enige strafuitsluitingsgrond is gebleken.
Strafmotivering
De rechtbank neemt bij de bepaling van de strafsoort en strafmaat in aanmerking:
- de aard en de ernst van de gepleegde feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan;
- de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken en deze naar voren komt uit het uittreksel uit de justitiële documentatie en voormelde rapporten omtrent de persoon van verdachte;
- artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht;
- de vordering van de officier van justitie en het pleidooi van de verdediging.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan moord op en verkrachting van Marianne Vaatstra. Zij was toen zestien jaar oud. Marianne fietste alleen naar huis na een avond uit te zijn geweest. Verdachte is haar op een stille weg achterna gefietst en heeft haar tot stoppen gedwongen. Toen zij zich verzette heeft verdachte zijn mes gepakt en dat op haar keel gezet om haar verzet te breken. Daarna heeft hij Marianne onder bedreiging van het mes een weiland ingevoerd en haar daar oraal verkracht. Vervolgens heeft verdachte, nadat hij haar kleding had stuk gesneden, haar polsen vastgebonden en haar vaginaal verkracht. Na de verkrachting is verdachte uit een soort roes ontwaakt, zoals hij zelf ter zitting verklaarde, en besloot hij haar met de kapotgesneden beha te wurgen. Toen hij Marianne na enige tijd nog steeds hoorde ademen heeft hij haar de keel doorgesneden met drie messneden.
Het gaat hier om buitengewoon ernstige misdrijven. Er is nauwelijks een voorstelling van te maken van wat Marianne op de laatste momenten van haar leven heeft moeten meemaken.
Allereerst was daar de schrik van een meisje, dat toch al bang in het donker was, toen zij op een stille weg van achteren werd aangevallen door iemand die uit de duisternis kwam opdoemen. Daarna de bedreiging van het mes en de vernedering en walging van de afgedwongen orale seks. Vervolgens het stuksnijden van een aantal kledingstukken, wat zeer angstaanjagend moet zijn geweest, waarna het tweede deel van de verkrachting begon. IJzingwekkend wordt het als men op zich laat inwerken hoe Marianne de laatste momenten van haar leven in eenzaamheid moet hebben doorgemaakt. Het moet haar duidelijk geworden zijn dat verdachte haar het leven wilde ontnemen toen hij de verwurging met de beha inzette. Toen haar leven daardoor nog niet wilde wijken, is daar ten slotte een eind aan gemaakt met drie gerichte halssneden.
Uit een oogpunt van vergelding is voor deze feiten iedere straf te licht. Maar vergelding kent in een rechtsstaat haar grenzen. Die grenzen worden medebepaald door andere omstandigheden waarmee de rechtbank rekening moet houden bij de bepaling van de hoogte van de straf. Zo spelen de persoonlijke omstandigheden van verdachte een rol. De rechtbank houdt rekening met het feit dat hij ten tijde van de delicten een geheel blanco strafblad had.
Ook speelt de toerekeningsvatbaarheid een rol. Hoewel kennisneming van de gepleegde feiten als bijna vanzelfsprekend noopt tot de gedachte dat alleen iemand met een geestesstoornis daartoe in staat is, leidt psychologisch en psychiatrisch onderzoek tot een andere conclusie.
In het rapport van de psycholoog leest de rechtbank dat verdachte heeft verklaard dat er gedurende langere tijd sprake was van een gestoorde seksuele relatie met zijn vrouw. Op het moment dat verdachte Marianne tegenkwam schoot uit het niets de gedachte door hem heen: "jij bent voor mij". Vanaf dat moment liet zijn geweten hem in de steek en was hij gericht op het hebben van seks met haar. De tijdspanne tussen het moment dat hij haar tegenkwam en de moord was te kort om het geweten weer terug te krijgen, aldus verdachte. "Ik heb een knop omgeschakeld, ik heb mijn geweten uitgeschakeld". Woede, onder andere gerelateerd aan de afwijzing door zijn vrouw, zou volgens verdachte de oorzaak kunnen zijn. Het testpsychologisch onderzoek lijkt dat gevoel van verdachte te onderschrijven. Er blijkt onder meer uit dat verdachte onderliggende negatieve gevoelens onvoldoende integreert en dat deze bij oplopende negatieve affecten plotseling kunnen doorbreken en tot agressieve acting out leiden. Subjectief ervaren lijdensdruk en/of agressie worden afgeweerd om grip te houden op zichzelf en de hem omringende wereld. De psycholoog stelt desalniettemin vast dat er ten tijde van het tenlastegelegde geen sprake was van een situatie waarin verdachte geen controle op zijn gedrag had. Het delict lijkt volgens de psycholoog primair ingegeven te zijn door lust, waarbij verdachte doelgericht te werk ging om die te bevredigen. Er kan niet gesproken worden van een stoornis en/of een vermindering van het oordeelsvermogen. Verdachte schakelde vanaf het moment dat hij in de greep was van zijn zinnen zijn geweten uit en ging geregisseerd en instrumenteel te werk, aldus de psycholoog. Zij acht verdachte volledig toerekeningsvatbaar voor het delict.
De psychiater komt in zijn onderzoek tot de conclusie dat er geen sprake is van duidelijke psychopathologie. Verdachte zou zich mogelijk hoogstens hebben laten overmannen door de onverwachtheid en/of heftigheid van zijn geslachtsdrift, terwijl hij wel beschikte over een prima oordelend vermogen en een doorgaans prima (zelfs bovengemiddeld) zelfsturend vermogen. Denkbare psychopathologie die een dergelijk oordelend vermogen en zelfcontrole in de weg kan staan, werd niet aangetroffen, aldus de psychiater. Net als de psycholoog komt hij tot de conclusie dat verdachte ten tijde van de delicten volledig toerekeningsvatbaar geacht kan worden.
De rechtbank ziet in de rapporten van de beide deskundigen en hun toelichting ter terechtzitting geen aanleiding te twijfelen aan de juistheid van hun bevindingen en conclusies en neemt deze over, zodat de rechtbank verdachte voor volledig toerekeningsvatbaar zal houden. Dit betekent dat in de geestestoestand van verdachte ten tijde van het delict geen strafverminderende omstandigheid gelegen is.
Ook kijkt de rechtbank naar de straffen die in soortgelijke zaken worden opgelegd.
De verdediging acht een gevangenisstraf van maximaal vijftien jaren op zijn plaats. De rechtbank is van oordeel dat dit strafvoorstel geen recht doet aan de ernst van de delicten. Voor moord wordt gemiddeld een gevangenisstraf van veertien tot vijftien jaar opgelegd. Voor verkrachting wordt gemiddeld twee jaren gevangenisstraf opgelegd. Hier gaat het om een dubbele verkrachting, te weten oraal en vaginaal. Verder zijn de volgende bijkomende omstandigheden strafverzwarend. Verdachte heeft Marianne op de openbare weg overmeesterd, haar met een mes bedreigd, haar vastgebonden en haar kledingstukken kapotgesneden. Ook houdt de rechtbank rekening met het feit dat Marianne de volgende ochtend naakt en gedeeltelijk verminkt door familieleden is aangetroffen; een beeld dat zij nooit meer kwijt zullen raken.
Anders dan het openbaar ministerie is de rechtbank van oordeel dat het feit dat verdachte zich in de afgelopen dertien jaar niet bij de politie heeft gemeld, niet strafverhogend mag werken. Verdachte had weliswaar door zijn stilzwijgen te verbreken een einde kunnen maken aan de jarenlange onzekerheid waarin de familie van Marianne heeft verkeerd, maar van het nalaten daarvan kan verdachte geen strafrechtelijk relevant verwijt worden gemaakt. Het is immers een van de beginselen van ons strafrecht dat niemand verplicht kan worden aan zijn eigen veroordeling mee te werken; het nemo tenetur-beginsel.
Alles overwegende komt de rechtbank tot het oordeel dat de ernst van de feiten en de persoon van de dader een langdurige gevangenisstraf rechtvaardigt.
Benadeelde partijen
Voor aanvang van de terechtzitting hebben nabestaanden van Marianne Vaatstra, te weten [benadeelde partij 1], [benadeelde partij 2], [benadeelde partij 3] en [benadeelde partij 4], zich elk als benadeelde partij in dit strafproces gevoegd. Zij vorderen vergoeding van door hen geleden schade ten gevolge van de bewezenverklaarde feiten.
Ter zitting heeft mr. Y. Moskowicz, als gemachtigde van benadeelde partijen, de vorderingen toegelicht. [benadeelde partij 1] en [benadeelde partij 2] vorderen elk een bedrag van € 25.000,00 en [benadeelde partij 4] en [benadeelde partij 3] elk een bedrag van € 15.000,00. De benadeelde partijen vorderen deze bedragen ter vergoeding van zogenaamde 'shockschade', subsidiair als schade uit onrechtmatige daad ex artikel 6:162 van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) jo. artikel 8 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (hierna: EVRM). De benadeelde partijen hebben tevens om oplegging van de maatregel tot schadevergoeding verzocht.
De officier van justitie heeft gesteld dat de vorderingen zich niet lenen voor behandeling in het strafgeding en verzoekt de rechtbank de vorderingen niet-ontvankelijk te verklaren vanwege een onevenredige belasting van het strafgeding.
De verdediging acht de vorderingen zowel feitelijk als juridisch onvoldoende onderbouwd. Tevens stelt de verdediging zich op het standpunt dat de vorderingen zich om verschillende redenen niet lenen voor behandeling in het strafgeding. Daarom verzoekt ook de verdediging om de vorderingen niet-ontvankelijk te verklaren vanwege een onevenredige belasting van het strafgeding.
De rechtbank overweegt als volgt.
Voor de rechtbank staat vast dat aan de nabestaanden onbeschrijfelijk leed is toegebracht als gevolg van de gewelddadige dood van Marianne. De vraag die de rechtbank dient te beantwoorden is of dit leed op enigerlei wijze in juridische zin vertaald kan worden in een schadevergoeding.
Recht op vergoeding van immateriële schade ('smartengeld') bestaat slechts voor zover de wet hierop een aanspraak geeft. Artikel 6:106 BW somt limitatief op:
- opzet om immateriële schade toe te brengen;
- aantasting in de persoon door lichamelijk letsel, schade aan eer en goede naam of op andere wijze (zoals inbreuk op de persoonlijke levenssfeer);
- bepaalde gevallen van aantasting van de nagedachtenis van een overledene.
Onder shockschade wordt geestelijk letsel verstaan dat is veroorzaakt door de directe waarneming van of confrontatie met een ongeval of misdrijf dat een naaste overkomt. Shockschade valt onder aantasting in de persoon ex artikel 6:106 BW en kan daardoor aanspraak geven op vergoeding van immateriële schade. Er moet dan wel sprake zijn van een in de psychiatrie erkend ziektebeeld (Taxibusarrest, HR 22 februari 2002, NJ 2002, 240). Affectieschade (verdriet om het overlijden van een naaste) wordt in artikel 6:106 BW niet genoemd. Vergoeding van affectieschade kent het recht vooralsnog niet.
Uit de jurisprudentie van de Hoge Raad blijkt dat een vordering tot shockschade zich in het algemeen niet leent voor behandeling in de strafprocedure. Dit betekent naar het oordeel van de rechtbank overigens niet dat een vordering tot vergoeding van shockschade zich nimmer leent voor behandeling in het strafgeding. Maatstaf is of de vordering van de benadeelde partij een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert als bedoeld in artikel 361 lid 3 van het Wetboek van Strafvordering. Zoals uit de wetsgeschiedenis is af te leiden, heeft de vordering van de benadeelde partij in het strafproces een accessoir karakter.
De behandeling van deze civiele vordering in het strafgeding mag niet ten koste gaan van een vlotte afhandeling van de strafzaak.
Anders dan de benadeelde partijen, en met de officier van justitie en de verdediging, is de rechtbank van oordeel dat het hier gaat om een juridisch en feitelijk gecompliceerde schadevergoedingskwestie. Immers, een aantal juridisch ingewikkelde vragen dienen beantwoord te worden, zoals:
- Is er sprake van versoepeling van de in het Taxibusarrest geformuleerde confrontatie-eis in geval van ernstige misdrijven?
- Kan het geestelijk letsel in rechte worden vastgesteld? Is er sprake van een in de psychiatrie erkend ziektebeeld?
- Is er sprake van shockschade en/of affectieschade? Hoe verhouden deze zich tot elkaar met het oog op het vaststellen van de omvang van de schade?
- Is er, zoals de gemachtigde van benadeelde partijen stelt, sprake van schending van artikel 8 EVRM en zo ja, biedt deze schending een basis voor het toekennen van schadevergoeding?
De rechtbank is van oordeel dat een zorgvuldige beantwoording van deze vragen nader onderzoek en tijd vergt en dat de burgerlijke rechter bij uitstek het forum is waar deze vragen beantwoord moeten worden. Een inhoudelijke beoordeling van de vorderingen door de rechtbank in de onderhavige strafprocedure zou een aanzienlijke vertraging en aldus een onevenredige belasting van het strafgeding opleveren. De rechtbank zal dan ook bepalen dat de vorderingen van de benadeelde partijen niet ontvankelijk zijn en dat zij hun vorderingen slechts bij de burgerlijke rechter kunnen aanbrengen. Een en ander betekent ook dat de rechtbank aan geen van de benadeelde partijen een voorschot zal toekennen, omdat de rechtbank niet zonder nader onderzoek kan vaststellen welk schadebedrag in ieder geval toewijsbaar is.
Toepassing van wetsartikelen
De rechtbank heeft gelet op de artikelen 57, 63, 242 en 289 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen golden ten tijde van het bewezenverklaarde.
DE UITSPRAAK VAN DE RECHTBANK LUIDT, RECHTDOENDE:
Verklaart de dagvaarding voor wat betreft de zinsnede "anderszins (een) seksuele handeling(en) met die Marianne Imke Vaatstra verricht", opgenomen in het onder 2. ten laste gelegde, nietig.
Verklaart het onder 1. primair en 2. ten laste gelegde bewezen, te kwalificeren en strafbaar in voege als voormeld en verdachte deswege strafbaar.
Veroordeelt verdachte te dier zake tot:
Een gevangenisstraf voor de duur van 18 (achttien) jaren.
Beveelt, dat de tijd door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en/of voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan het bewezenverklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.
Bepaalt dat de vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 1] niet ontvankelijk is en dat deze slechts bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht.
Bepaalt dat deze benadeelde partij en verdachte de eigen kosten dragen.
Bepaalt dat de vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 2] niet ontvankelijk is en dat deze slechts bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht.
Bepaalt dat deze benadeelde partij en verdachte de eigen kosten dragen.
Bepaalt dat de vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 3] niet ontvankelijk is en dat deze slechts bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht.
Bepaalt dat deze benadeelde partij en verdachte de eigen kosten dragen.
Bepaalt dat de vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 4] niet ontvankelijk is en dat deze slechts bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht.
Bepaalt dat deze benadeelde partij en verdachte de eigen kosten dragen.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.H.M. Dölle, voorzitter, mr. K. Post en mr. G.C. Koelman, rechters, bijgestaan door mr. L.T.A. Fokkema, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 19 april 2013.
--------------------------------------------------------------------------------
1 De genoemde processen-verbaal zijn in de wettelijke vorm op ambtseed/ambtsbelofte en door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren opgemaakt; de genoemde pagina's bevinden zich in het doorgenummerde proces-verbaal met OPS-dossiernummer 2012124020-JUS-01-03, gesloten op 1 februari 2013.
2 Het proces-verbaal Algemeen Dossier, d.d. 1 februari 2013, pagina 9, het proces-verbaal van onderzoek naar aanleiding van de dood van M.E. Vaatstra (de rechtbank leest: M.I. Vaatstra), d.d. 2 maart 2000, pagina 731, het proces-verbaal van verhoor van getuige [getuige 1], d.d. 2 mei 1999, pagina 1082 en een akte van overlijden betreffende Marianne Imke Vaatstra, d.d. 1 mei 1999.
3 Het proces-verbaal van onderzoek naar aanleiding van de dood van M.E. Vaatstra (de rechtbank leest: M.I. Vaatstra), d.d. 2 maart 2000, pagina 731 t/m 762.
4 Het proces-verbaal van onderzoek naar aanleiding van de dood van M.E. Vaatstra (de rechtbank leest: M.I. Vaatstra), d.d. 2 maart 2000, pagina 745.
5 Het verslag van de sectie op wijlen M.E. Vaatstra (de rechtbank leest: M.I. Vaatstra) door dr. R. Visser, patholoog, d.d. 21 juli 1999, pagina 1025 t/m 1032.
6 Het proces-verbaal van onderzoek naar aanleiding van de dood van M.E. Vaatstra (de rechtbank leest: M.I. Vaatstra), d.d. 2 maart 2000, pagina 758 t/m 759.
7 Het proces-verbaal van onderzoek naar aanleiding van de dood van M.E. Vaatstra (de rechtbank leest: M.I. Vaatstra), d.d. 2 maart 2000, pagina 754 en het verslag van de sectie op wijlen M.E. Vaatstra (de rechtbank leest: M.I. Vaatstra) door dr. R. Visser, patholoog, d.d. 21 juli 1999, pagina 1027.
8 Het proces-verbaal Algemeen Dossier, d.d. 1 februari 2013, pagina 9, het proces-verbaal van onderzoek naar aanleiding van de dood van M.E. Vaatstra (de rechtbank leest: M.I. Vaatstra), d.d. 2 maart 2000, pagina 683 t/m 686 en 689.
9 Het proces-verbaal van bevindingen, stellingname over de mogelijkheid dat de polsen van Marianne gebonden zijn geweest met een kledingstuk, d.d. 11 januari 2008, pagina 1007 t/m 1011 en het aanvullend proces-verbaal van bevindingen, stellingname over de mogelijkheid dat de polsen van Marianne gebonden zijn geweest met een kledingstuk, d.d. 28 mei 2008, pagina 1013 t/m 1019.
10 Het proces-verbaal Algemeen Dossier, d.d. 1 februari 2013, pagina 161 t/m 162.
11 Aanvullend onderzoek naar biologische sporen en DNA-onderzoek door het Nederlands Forensisch Instituut, d.d. 1 maart 2010, pagina 1157 t/m 1166.
12 Resultaten aanvullend onderzoek ter voorbereiding van Familial search en grootschalig DNA-(verwantschaps)onderzoek door het Nederlands Forensisch Instituut, d.d. 27 januari 2012, pagina 1175 t/m 1177.
13 De wet van 24 november 2011 tot wijziging van het Wetboek van Strafvordering en de Wet DNA-onderzoek bij veroordeelden in verband met de introductie van DNA-verwantschapsonderzoek en DNA-onderzoek naar uiterlijk waarneembare persoonskenmerken van het onbekende slachtoffer en de regeling van enige andere onderwerpen, Stb. 2011, 555.
14 Machtiging grootschalig DNA-verwantschapsonderzoek als bedoeld in artikel 151da van het Wetboek van Strafvordering, d.d. 24 augustus 2012, pagina 296 t/m 297.
15 Het bevel tot het verrichten van een grootschalig DNA-verwantschaps-onderzoek ex artikel 151da van het Wetboek van Strafvordering, pagina 299.
16 Een schriftelijk stuk, te weten een formulier waarop de afnamelocatie staat vermeld, de datum van 8 oktober 2012 en een kopie van het rijbewijs van verdachte en een schriftelijk stuk, te weten Informed Consent, ondertekend door verdachte op 8 oktober 2012, pagina 331 t/m 332.
17 Het rapport van het Nederlands Forensisch Instituut, d.d. 15 november 2012, pagina 1199 t/m 1200.
18 Het proces-verbaal van aanhouding van verdachte, d.d. 19 november 2012, pagina 337 t/m 338.
19 Het proces-verbaal aanwezigheid opsporingsambtenaar bij afname celmateriaal ter bepaling DNA-profiel, pagina 358-359.
20 Het rapport van het Nederlands Forensisch Instituut, d.d. 19 november 2012, pagina 1202 t/m 1203.
21 Het rapport van het Nederlands Forensisch Instituut, d.d. 30 november 2012, pagina 1207 t/m 1225.
22 De eigen verklaring van verdachte, afgelegd ter terechtzitting, d.d. 28 maart 2013.
23 Het proces-verbaal van verhoor van verdachte, d.d. 11 december 2012, pagina 448.
24 De eigen verklaring van verdachte, afgelegd ter terechtzitting, d.d. 28 maart 2013.
25 Het proces-verbaal van verhoor van verdachte, d.d. 20 december 2012, pagina 514.
26 De eigen verklaring van verdachte, afgelegd ter terechtzitting, d.d. 28 maart 2013.
27 Het proces-verbaal van verhoor van verdachte, d.d. 11 december 2012, pagina 448.
28 De eigen verklaring van verdachte, afgelegd ter terechtzitting, d.d. 28 maart 2013.