ECLI:NL:RBNNE:2013:BZ7865

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
17 april 2013
Publicatiedatum
22 juni 2013
Zaaknummer
C-17-118862 - HA ZA 12-87
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Incident tot tussenkomst in civiele procedure

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Nederland op 17 april 2013 uitspraak gedaan in een incident tot tussenkomst. De eiser in de hoofdzaak, [A], en de gedaagde, [B], waren betrokken bij een civiele procedure. [C] heeft verzocht om in de hoofdzaak tussen te komen, met het argument dat hij recht en belang had bij deze tussenkomst om zich te kunnen verweren tegen de vordering in de hoofdzaak. De rechtbank heeft vastgesteld dat [C] zijn incidentele conclusie tot tussenkomst te laat heeft ingediend, aangezien [B] al eerder een conclusie van antwoord had ingediend. De rechtbank oordeelde dat [C] niet-ontvankelijk moest worden verklaard in zijn verzoek tot tussenkomst, omdat hij niet voldoende had onderbouwd waarom zijn verzoek tijdig was en wat zijn belang was bij de tussenkomst. De rechtbank heeft [C] bovendien veroordeeld in de kosten van het incident, die zijn begroot op € 452,00 aan de zijde van [A]. De zaak zal op 1 mei 2013 opnieuw op de rol komen voor beraad over het bepalen van een comparitie. Dit vonnis is openbaar uitgesproken door mr. J.E. Biesma.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK NOORD-NEDERLAND
Afdeling privaatrecht
Locatie Leeuwarden
zaaknummer / rolnummer: C/17/118862 / HA ZA 12-87
Vonnis in incident tot tussenkomst in de hoofdzaak van 17 april 2013
in de zaak van
[A],
wonende te [plaats],
eiseres in de hoofdzaak,
verweerster in het incident,
advocaat mr. J.H. van Vliet, kantoorhoudende te Wageningen,
tegen
[B],
wonende te [plaats],
gedaagde in de hoofdzaak,
verweerder in het incident,
advocaat mr. A.J. Boonstra, kantoorhoudende te Groningen.
Partijen zullen hierna [A] en [B] genoemd worden.
1. De procedure
1.1. In het vonnis van deze rechtbank van 27 juni 2012 is toegestaan dat [C], wonende te [plaats] (hierna: [C]), door [B] wordt gedagvaard.
1.2. De rechtbank heeft kennis genomen van de dagvaarding in vrijwaring waarin [C] door [B] gedagvaard wordt. Deze procedure is bij de rechtbank geregistreerd onder zaaknummer/ rolnummer C/17/121471 / HA ZA 12-239. De rechtbank heeft verder kennis genomen van de conclusie van antwoord van de zijde van [C] in deze vrijwaringszaak.
1.3. De rechtbank heeft op 8 augustus 2012 in de hoofdzaak tevens kennis genomen van de conclusie van antwoord van de zijde van [B].
1.4. [C] heeft ter rolle van 20 februari 2013 een incidentele conclusie tot tussenkomst in de hoofdzaak ingediend. Zowel [B] als [A] hebben een conclusie van antwoord in het incident tot tussenkomst ingediend.
1.5. De Wet Herziening Gerechtelijke Kaart is op 1 januari 2013 in werking getreden. De rechtbanken Assen, Groningen en Leeuwarden vormen met ingang van die datum tezamen de nieuwe rechtbank Noord-Nederland. Het rechtsgebied van deze rechtbank beslaat de provincies Drenthe, Fryslân en Groningen. De zaak wordt daarom verder behandeld en beslist door de rechtbank Noord-Nederland.
1.6. Ten slotte is vonnis bepaald in het door [C] opgeworpen incident tot tussenkomst in de hoofdzaak.
2. Het geschil in het incident
2.1. [C] vordert dat hem wordt toegestaan in de hoofdzaak tussen te komen, kosten rechtens. [C] deel in zijn conclusie mede dat hij op grond van artikel 217 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) recht en belang heeft bij deze tussenkomst om zich te kunnen verweren tegen de vordering in de hoofdzaak. Volgens [C] is in de hoofdzaak nog geen conclusie ingediend en is zijn incidentele conclusie tot tussenkomst dan ook tijdig ingediend.
2.2. [B] heeft zich in het incident tot tussenkomst gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank. [B] geeft hierbij aan geen bezwaar te hebben tegen de tussenkomst van [C].
2.3. [A] heeft verweer gevoerd tegen de vordering in het incident tot tussenkomst. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
3. De beoordeling in het incident
3.1. De rechtbank overweegt als volgt. Voorop staat dat ingevolge artikel 217 Rv een ieder die een belang heeft bij een tussen partijen aanhangig geding, kan vorderen zich daarin te mogen voegen of daarin te mogen tussenkomen. In artikel 218 Rv is bepaald dat deze vordering wordt ingesteld bij incidentele conclusie vóór of op de roldatum waarop de laatste conclusie in het aanhangige geding wordt genomen. Artikel 219 Rv geeft aan welke gegevens de conclusie moet vermelden.
3.2. Van tussenkomst is sprake als de derde zelf een vordering wenst in te stellen tegen een van beide of tegen beide partijen, met betrekking tot het onderwerp van de procedure. Hierbij kan de derde belang hebben in verband met de nadelige gevolgen die het vonnis tussen partijen feitelijk of juridisch voor hem kan hebben. Door tussen te komen voorkomt de derde bovendien dat hij afzonderlijk tegen een of beide partijen over het onderwerp van de zaak moet procederen, waaraan het bezwaar is verbonden van onnodig dubbel werk en het risico van tegenstrijdige of niet met elkaar in overeenstemming zijnde beslissingen. De derde kan belang hebben bij tussenkomst als ook hij aanspraak maakt op de zaak of het recht dat onderwerp vormt van de procedure van partijen.
3.3. Het verweer van [A] slaagt al in die zin dat [C] zijn incidentele conclusie te laat heeft genomen. [B] heeft immers al op 8 augustus 2012 een conclusie van antwoord genomen en, nu een comparitie na antwoord is bepaald, moet deze conclusie geacht worden de laatste in deze hoofdzaak te zijn geweest. Daarnaast is de rechtbank het met [A] eens dat [C] zijn incidentele vordering onvoldoende heeft onderbouwd in die zin dat [C] alleen heeft aangegeven zich te willen verweren tegen de vordering in de hoofdzaak. De rechtbank zal [C] dan ook niet-ontvankelijk verklaren in zijn verzoek.
3.4. Nu [C] nodeloos een incidentele procedure is gestart, zal de rechtbank hem in de kosten van die procedure veroordelen. Deze kosten worden begroot op een bedrag van
EUR 452,-- aan de zijde van [A]. De rechtbank ziet evenwel geen aanleiding [C] in de kosten van [B] te veroordelen nu [B] geen bezwaar tegen de gevorderde tussenkomst heeft gemaakt.
4. De beslissing
De rechtbank
in het incident
4.1. verklaart [C] niet-ontvankelijk in zijn verzoek;
4.2. veroordeelt [C] in de kosten van het incident, aan de zijde van [A] tot op heden begroot op € 452,00;
in de hoofdzaak
4.3. bepaalt dat de zaak op de rol zal komen van 1 mei 2013 voor beraad rolrechter omtrent het bepalen van een comparitie;
4.4. houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.E. Biesma en in het openbaar uitgesproken op 17 april 2013.?