ECLI:NL:RBNNE:2013:BZ7364

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
23 januari 2013
Publicatiedatum
22 juni 2013
Zaaknummer
17/992543-07
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzet tegen geplande inbeslagname en verkoop van goederen tot verhaal

In deze zaak heeft klager op 11 oktober 2012 verzet aangetekend bij de rechtbank Leeuwarden tegen de geplande inbeslagname en verkoop van zijn goederen. Dit verzet volgde op een eerdere veroordeling op 19 januari 2009, waarbij klager een geldboete van € 14.000,00 was opgelegd, waarvan € 5.000,00 voorwaardelijk. Ondanks dat klager in hoger beroep en cassatie niet-ontvankelijk werd verklaard, heeft het Centraal Justitieel Incassobureau (CJIB) geprobeerd het verschuldigde bedrag te innen door middel van aanmaningen en een dwangbevel. Op 12 oktober 2012 is er beslag gelegd op roerende zaken van klager, wat aanleiding gaf tot het indienen van het bezwaarschrift.

De rechtbank heeft op 23 januari 2013 de zaak behandeld en geconcludeerd dat klager ontvankelijk is in zijn bezwaarschrift, maar dat het bezwaarschrift ongegrond is. De rechtbank oordeelde dat het CJIB op zorgvuldige wijze heeft gehandeld bij het innen van de geldboete, door eerst minder ingrijpende maatregelen te nemen voordat tot beslaglegging werd overgegaan. Klager had ook verzocht om stukken van de onderliggende strafzaak, maar dit verzoek werd afgewezen omdat deze stukken niet relevant waren voor de huidige procedure.

De rechtbank benadrukte dat het verzet niet gericht kan zijn tegen het vonnis waarbij de geldboete werd opgelegd, en dat klager al de kans had gehad om tegen dat vonnis op te komen. De rechtbank heeft de verzoeken van klager afgewezen en de beslissing om het bezwaarschrift ongegrond te verklaren, werd openbaar uitgesproken door de rechters.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND
Afdeling Strafrecht
Locatie Leeuwarden
rekestnummer 12/308
parketnummer 17/992543-07
beslissing van de meervoudige raadkamer d.d. 23 januari 2013 op het verzet ex artikel 575, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering, ingediend door:
[klager]
gevestigd te [adres]
vertegenwoordigd door de [naam] [adres]
Procesverloop
Klager heeft op 11 oktober 2012 verzet gedaan bij de rechtbank Leeuwarden door het toezenden per fax van een bezwaarschrift. De behandeling van het bezwaarschrift heeft plaatsgevonden op 7 november 2012, 21 november 2012 en 11 december 2012.
Motivering
1. Op 11 oktober 2012 is bij de rechtbank Leeuwarden per fax een bezwaarschrift ingekomen, gericht tegen de op 12 oktober 2012 geplande inbeslagname (en verkoop) van goederen tot verhaal. Op 12 oktober 2012 is feitelijk beslag gelegd op aan klager toebehorende roerende zaken.
De griffie heeft verzuimd van de indiening van dit bezwaarschrift een akte op te maken. Dit verzuim kan klager niet worden aangerekend. Klager is ontvankelijk in het ingediende bezwaarschrift.
2. De Wet herziening gerechtelijke kaart is op 1 januari 2013 in werking getreden. De rechtbanken Assen, Groningen en Leeuwarden vormen met ingang van die datum tezamen de nieuwe rechtbank Noord-Nederland. Het rechtsgebied van deze rechtbank beslaat de provincies Drenthe, Fryslân en Groningen. De zaak wordt daarom verder behandeld en beslist door de rechtbank Noord-Nederland, locatie Leeuwarden.
3. Uit de stukken en het verhandelde in raadkamer blijkt het volgende. Op 19 januari 2009 is klager veroordeeld tot -voor zover hier van belang- betaling van een geldboete van
€ 14.000,00 waarvan € 5.000,00 voorwaardelijk. Daarnaast is de tenuitvoerlegging bevolen van een eerder voorwaardelijk opgelegde geldboete van € 1.000,00. Klager heeft hoger beroep en cassatie ingesteld; in beide instanties is klager niet-ontvankelijk verklaard.
Het Centraal Justitieel Incassobureau (CJIB) heeft getracht dit geldbedrag te innen. Op 7 juni 2011 is er een aanschrijving verzonden, op 25 juli 2011 een eerste aanmaning en op 9 september 2011 een tweede aanmaning. Op 3 november 2011 is een dwangbevel uitgevaardigd voor een bedrag van € 12.209,55 (de geldboete van in totaal € 10.000,00 vermeerderd met de wettelijke verhogingen). Op 21 december 2011 is een exploit van betekening en bevel uitgegaan voor het verschuldigde bedrag.
Op 4 oktober 2012 heeft de deurwaarder klager schriftelijk op de hoogte gesteld dat er, bij niet-betaling van dit bedrag, op 12 oktober 2012 tot beslaglegging wordt overgegaan. Op 12 oktober 2012 is er beslag gelegd op diverse roerende zaken. Het verschuldigde bedrag is op dat moment € 12.621,86 en kan nog worden vermeerderd met posten pro-memorie.
4. Klager heeft in het bezwaarschrift gesteld dat hij geen correspondentie heeft ontvangen met betrekking tot de opgelegde schuld en dat hij daarom het complete dossier, inclusief dagvaarding, mailverkeer etc. wenst te ontvangen van de zaak met parketnummer 17/992543-07. Klager heeft dit verzoek bij de behandeling in raadkamer herhaald. Desgevraagd heeft klager bij de behandeling van 11 december 2012 beaamd dat hij inmiddels de uitspraken van de politierechter, het gerechtshof en de Hoge Raad heeft ontvangen maar dat hij nog steeds de processen-verbaal van politie etc. met betrekking tot de oorspronkelijke strafzaak wenst te ontvangen.
5. De rechtbank wijst het verzoek tot het afgeven van de stukken met betrekking tot de onderliggende strafzaak af nu die stukken voor deze procedure niet van belang zijn. In artikel 575 lid 3 van het Wetboek van Strafvordering is uitdrukkelijk vastgelegd dat het verzet nimmer gericht kan zijn tegen het vonnis waarbij de geldboete werd opgelegd. Klager heeft in hoger beroep en in cassatie al de kans gehad tegen dat vonnis op te komen.
6. De rechtbank heeft in deze procedure de taak te toetsen of het openbaar ministerie bij de wijze van verhaal heeft gehandeld overeenkomstig algemene beginselen van behoorlijk bestuur.
7. Uit de stukken blijkt dat het CJIB eerst op minder ingrijpende wijze heeft getracht het opgelegde bedrag te innen, namelijk door het toezenden van een aanzegging en twee aanmaningen. Deze stukken zijn naar het juiste adres gezonden. Daarna is achtereenvolgens een dwangbevel en een exploit van betekening en bevel uitgegaan alvorens tot beslaglegging werd overgegaan. De rechtbank is van oordeel dat dit handelen voldoende zorgvuldig is geweest en dat het openbaar ministerie in redelijkheid zo heeft kunnen handelen. Het bezwaarschrift moet daarom ongegrond worden verklaard.
8. Klager heeft schriftelijk nog aangegeven dat hij de procureur-generaal een rekening heeft gezonden van € 124.391,00, te vermeerderen met de wettelijke rente, minus € 4.225,00.
Bij de behandeling in raadkamer van 11 december 2012 heeft klager aangegeven dat hij dit bedrag wenst te verrekenen met de geldboete.
9. Voor zover dit als een verzoek tot verrekening moet worden aangemerkt, wijst de rechtbank dit verzoek af nu het systeem van de wet zich daartegen verzet. In deze procedure, waarin het uitsluitend gaat over de executie van de onherroepelijke geldboete, is het niet aan de rechtbank om te beoordelen of klager ter zake van in 2003 inbeslaggenomen vee nog een bedrag te vorderen heeft van het Ministerie van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie dan wel een andere overheidsinstantie.
Beslissing
De rechtbank verklaart het bezwaarschrift ongegrond.
Deze beschikking is gegeven door mr. J.G.W. Lootsma-Oude Nijeweme, voorzitter, mr. K. Post en mr. M. Haisma, rechters, bijgestaan door T.L. Komrij, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 23 januari 2013.
w.g.Lootsma-Oude NijewemeVOOR EENSLUIDEND AFSCHRIFTPostde griffier van de rechtbank Noord-Nederland,Haismalocatie Leeuwarden,Komrij