vonnis
RECHTBANK NOORD-NEDERLAND
zaaknummer / rolnummer: C/17/119823 / HA ZA 12-146
[A],
wonende te [..],
eiser,
advocaat: mr. I.M.F. van Emstede te Amsterdam,
[B],
wonende te [..],
gedaagde,
advocaat: mr. I.M.C.A. Reinders Folmer te Amsterdam.
Partijen zullen hierna [A] en [B] genoemd worden.
1. De procedure
1.1. Het verdere verloop van de procedure blijkt uit:
- het mondeling vonnis van 3 oktober 2012
- het proces-verbaal van comparitie van 12 december 2012.
1.2. Ten slotte is vonnis bepaald.
1.3. Na sluiting van de mondelinge behandeling is deze zaak door de enkelvoudige kamer van deze rechtbank, op de voet van art. 15 lid 2 Rv, ter verdere afdoening verwezen naar de meervoudige kamer van deze rechtbank. De meervoudige kamer heeft vervolgens geoordeeld dat geen termen aanwezig waren voor een nadere mondelinge behandeling en heeft recht gedaan op de stukken. Het lid van de enkelvoudige kamer ten opzichte van wie de mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden, maakt deel uit van deze meervoudige kamer.
1.4. De Wet herziening gerechtelijke kaart is op 1 januari 2013 in werking getreden. De rechtbanken Assen, Groningen en Leeuwarden vormen met ingang van deze datum tezamen de nieuwe rechtbank Noord-Nederland. Het rechtsgebied van deze rechtbank beslaat de provincies Drenthe, Fryslân en Groningen. De zaak wordt daarom verder behandeld en beslist door de rechtbank Noord-Nederland.
2. De feiten
2.1. [A] heeft op 10 maart 2010 een overeenkomst gesloten tot bemiddeling bij de verkoop van een aan hem toebehorend schip, waarbij [A] tevens volmacht heeft verleend om de verkoop tot stand te brengen voor de prijs die zijn instemming heeft. De overeenkomst vermeldt als wederpartij van [A] "MarineCenter Yachtbroker", zonder vermelding van een rechtsvorm.
2.2. Het briefpapier waarop de overeenkomst is vastgelegd vermeldt in de kantlijn bij de bedrijfsgegevens van MarineCenter Yachtbroker "KvK Leeuwarden: [nummer]". Onder dit nummer staat bij het handelsregister van de Kamer van Koophandel ingeschreven de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Buitengaats B.V. (hierna: Buitengaats). Buitengaats heeft als bestuurder [B] en als enig aandeelhouder de besloten vennootschap [B] Beheer B.V. (hierna: [B] Beheer). Buitengaats voerde volgens het handelsregister van 19 april 1999 tot 17 juni 2011 mede als handelsnaam MarineCenter Yachtbroker en heeft als bedrijfsomschrijving onder meer de verkoop van plezierjachten. Het briefpapier waarop de overeenkomst is vastgelegd vermeldt in de kantlijn tevens de bedrijfsgegevens van de besloten vennootschappen MarineCenter De Fundatie B.V. (hierna: De Fundatie) en MarineCenter Marieholm B.V.
2.3. Bij brief van 14 oktober 2010 heeft ABN-Amro Bank N.V. (hierna: ABN-Amro) [B] medegedeeld dat ABN-Amro bereid is om Buitengaats, De Fundatie, [B] Beheer B.V. en de besloten vennootschap Marieholm Beheer B.V. finale kwijting te verlenen voor de vordering van ABN-Amro op deze vennootschappen tegen betaling van een bedrag van EUR 1.200.000,-. Dit bedrag dient volgens de brief te worden voldaan deels uit de netto verkoopopbrengst van de aan ABN-Amro verhypothekeerde onroerende zaak te Lemmer aan de Vuurtorenweg - het pand waarin onder meer Buitengaats en De Fundatie kantoor houden - en deels door herfinanciering elders.
2.4. MarineCenter Yachtbroker heeft het schip van [A] - zo blijkt uit de schriftelijke vastlegging van deze koop - op 22 februari 2011 verkocht voor een bedrag van EUR 33.700,00. Daarbij is met de koper afgesproken dat de koopprijs zou worden gestort op een bankrekening bij Friesland Bank "ten name van MarineCenter." De betreffende bankrekening staat op naam van De Fundatie. De koper heeft de koopsom in twee delen voldaan; het laatste deel is door de koper op 31 maart 2011 naar de betreffende rekening overgemaakt.
2.5. Bij e-mailbericht van 14 april 2011 heeft de heer [X] (hierna: [X])
- werknemer in dienst van een van de groepsvennootschappen waartoe ook Buitengaats behoort - aan [A] medegedeeld dat voor de afronding van de verkoop van de boot nog nadere documenten nodig waren, te weten de originele aankoopfactuur (ten bewijze dat de BTW door [A] was voldaan) en het CE-certificaat.
2.6. Op 6 juni 2011 is ABN-Amro overgegaan tot executie van de door De Fundatie, Buitengaats, [B] Beheer en Marinecenter Marieholm Beheer B.V.aan haar verleende pandrechten op de bedrijfsuitrusting en bedrijfsvoorraden van deze vennootschappen.
2.7. Op 1 juli 2011 heeft [X] aan [A] medegedeeld dat inmiddels alle benodigde stukken binnen waren (inclusief een verklaring van de autoriteiten aangaande de BTW) en dat [A] binnenkort een eindafrekening zou ontvangen, waarna hij [B] zou vragen om de betaling te regelen.
2.8. Bij e-mailbericht van 9 juli 2011 heeft [X] een eindafrekening verzonden aan [A] waaruit blijkt dat [A] - na aftrek van commissie en de kosten van onderhoud aan het schip - een bedrag toekomt van EUR 28.556,20 wegens de verkoop van het schip.
2.9. Op 22 juli 2011 heeft de heer [X] namens "MarineCenter B.V." aan [A] bericht dat ten gevolge van een beslag op de bankrekening door ABN-Amro, De Fundatie niet in staat was om het aan [A] toekomende bedrag terstond aan hem over te maken. Zodra mogelijk zou betaling alsnog plaatsvinden.
2.10. Bij e-mailbericht van 29 juli 2011 heeft [B] aan [A] medegedeeld dat betaling nog steeds niet mogelijk was en dat mogelijk een betaling in termijnen zou worden voorgesteld.
2.11. Het bedrag van EUR 28.556,20 is, ondanks diverse sommaties, niet aan [A] voldaan.
3. De vordering
3.1. [A] vordert dat de rechtbank bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad,
I. primair [B] veroordeelt om aan [A] tegen deugdelijk bewijs van kwijting te betalen een bedrag van EUR 34.222,88 te vermeerderen met de wettelijke rente over EUR 28.556,20 vanaf 16 mei 2012 tot aan de dag van voldoende alsmede vermeerderd met het koersverschil tussen USD / EUR vanaf 8 april 2011;
subsidiair [B] veroordeelt om aan [A] tegen deugdelijk bewijs van kwijting te betalen een bedrag van EUR 29.759,03 te vermeerderen met de wettelijke rente over EUR 28.556,20 vanaf 16 mei 2012, te vermeerderen met de door [A] gemaakte buitengerechtelijke kosten gefixeerd op 2 punten van het toepasselijke liquidatietarief alsmede te vermeerderen met het koersverschil tussen USD / EUR vanaf 8 april 2011,
II. [B] veroordeelt in de kosten van deze procedure.
3.2. [A] voert daartoe - samengevat - het volgende aan. Primair stelt [A] zich op het standpunt dat hij de bemiddelingsovereenkomst met [B] in persoon is aangegaan. Het op de bemiddelingsovereenkomst vermelde MarineCenter Yachtbroker heeft geen rechtsvorm zodat het er voor moet worden gehouden dat met een eenmanszaak van [B] is gecontracteerd. De vennootschap Buitengaats is [A] onbekend. Bovendien valt bemiddeling bij de verkoop van schepen niet onder de bedrijfsomschrijving van Buitengaats.
3.3. Subsidiair stelt [A] zich op het standpunt dat, indien hij wel geacht wordt met Buitengaats een bemiddelingsovereenkomst te hebben gesloten, [B] als bestuurder onrechtmatig heeft gehandeld, zodat [B] persoonlijk aansprakelijk is voor de door [A] ten gevolge van dit handelen geleden schade. [B] wist volgens [A], althans had redelijkerwijs behoren te begrijpen, dat de door hem bewerkstelligde of toegelaten handelwijze van Buitengaats tot gevolg zou hebben dat Buitengaats haar verplichtingen jegens [A] niet zou nakomen en ook geen verhaal zou bieden voor de als gevolg daarvan optredende schade. [B] wist volgens [A] immers eind maart / begin april 2011 - het moment van door de koper betalen van de koopsom - dat Buitengaats in financiëel zwaar weer verkeerde althans dreigde te geraken. De uitwinning van het pandrecht door ABN-Amro op 6 juni 2011 zal immers niet zomaar uit de lucht zijn komen vallen. Alvorens een bank een zo ver strekkende stap zet, gaan daar volgens [A] vele waarschuwingen aan vooraf. Onder die omstandigheden had [B] de koopsom naar een aparte derdenrekening, of door de koper rechtstreeks naar een bankrekening van [A], moeten laten overmaken, of [B] had in ieder geval de koopsom direct aan [A] moeten doorbetalen, toen dat begin april 2011 nog mogelijk was. Het verwijt aan [B] geldt volgens [A] te meer nu sprake is van gelden van derden en niet van uit omzet gegenereerde gelden. Door dit na te laten heeft [B] uitermate onzorgvuldig gehandeld, aldus [A]. Voorts heeft [B] volgens [A] onzorgvuldig gehandeld doordat hij de koopsom heeft laten overmaken naar een bankrekening met een debetstand, waardoor het voor Buitengaats niet mogelijk was om de gelden aan [A] door te betalen.
3.4. De schade die [A] vordert bestaat uit een bedrag aan hoofdsom groot EUR 28.556,20, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 8 april 2011 en het koersverschil tussen USD / EUR vanaf 8 april 2011 alsmede vermeerderd met de buitengerechtelijke incassokosten, welke hij primair stelt op EUR 4.463,85, subsidiair te fixeren conform het toepasselijk liquidatietarief.
3.5. [B] voert verweer. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
4. Het geschil en de beoordeling
4.1. Partijen zijn woonachtig in respectievelijk de Verenigde Staten van Amerika en Nederland, zodat de rechtbank ambtshalve dient te beoordelen of de Nederlandse rechter rechtsmacht toekomt. Nu de woonplaats van [B] Nederland is wordt die vraag, op basis van het in art. 2 Rv bepaalde, bevestigend beantwoord.
4.2. Vervolgens dient de rechtbank ambtshalve te beoordelen welk recht op de bemiddelingsovereenkomst van toepassing is, nu dit geen onderwerp van debat is geweest tussen partijen. De rechtbank overweegt dat de grondslag van de vordering van [A] onrechtmatige daad is en dat de schadeveroorzakende gebeurtenis - het niet afdragen van de verkoopopbrengst van het schip aan [A] - heeft plaatsgevonden na 11 januari 2009, de datum van inwerkingtreding van de Verordening betreffende het recht dat van toepassing is op niet-contractuele verbintenissen (Rome II Verordening). Art. 3 van de Rome II Verordening bepaalt dat het door de verordening aangewezen recht van toepassing is, ongeacht of dit het recht van een lidstaat is, zodat de vraag naar het toepasselijk recht dient te worden beantwoord aan de hand van deze verordening. Art. 4 van de verordening bepaalt welk recht van toepassing is op een onrechtmatige daad. De rechtbank is van oordeel dat er in het onderhavige geval - in afwijking van de hoofdregel van art. 4 lid 1 die uitgaat bij de lex loci damni - sprake is van het in art. 4 lid 3 van de verordening benoemde geheel van omstandigheden waaruit blijkt dat de vermeende onrechtmatige daad een kennelijk nauwere band heeft met een ander land en dat dit leidt tot toepasselijkheid van Nederlands recht. De rechtbank baseert dit oordeel onder meer op het in de laatste zin van art. 4 lid 3 van de verordening bepaalde dat de nauwere band kan blijken uit een reeds eerder bestaande betrekking tussen partijen. In casu is dit de bemiddelingsovereenkomst die - op basis van de Rome I Verordening - aan Nederlands recht is onderworpen. Daarnaast baseert de rechtbank haar oordeel op de omstandigheden dat [B] en Buitengaats in Nederland woonachtig zijn, dan wel zijn gevestigd, dat het schip in Nederland lag op moment van het sluiten van de bemiddelingsovereenkomst en de overeenkomst tot koop en verkoop, dat deze beide overeenkomsten in de Nederlandse taal zijn opgesteld alsmede dat [A] woonachtig was in Nederland op het moment van sluiten van de bemiddelingsovereenkomst. Dit geheel van omstandigheden maakt dat er een nauwere band is met Nederland, zodat Nederlands recht van toepassing is.
4.3. Daarmee komt de rechtbank toe aan de inhoudelijke beoordeling van de vordering. Het eerste punt dat partijen verdeeld houdt is de vraag wie als contractspartij bij de bemiddelingsovereenkomst met [A] is opgetreden. De rechtbank is van oordeel dat Buitengaats de bemiddelingsovereenkomst met [A] is aangegaan, waartoe het volgende wordt overwogen. Het op de overeenkomst in de kantlijn bij de bedrijfsgegevens van MarineCenter Yachtbroker vermelde KvK nummer komt overeen met het KvK nummer van Buitengaats, terwijl MarineCenter Yachtbroker - ten tijde van het aangaan van de bemiddelingsovereenkomst - één van de voor Buitengaats geregistreerde handelsnamen was. Daarmee was naar het oordeel van de rechtbank voor [A] voldoende kenbaar - desgewenst na onderzoek bij het Handelsregister - dat hij met Buitengaats contracteerde. Het feit dat slechts de handelsnaam en niet (ook) de volledige naam van de vennootschap ("Buitengaats B.V.") op het briefpapier stond vermeld, levert weliswaar strijdigheid met het in art. 2:186 BW bepaalde op, maar dat heeft niet tot gevolg dat Buitengaats geen contractspartij is, nu de rechtbank heeft geoordeeld dat de identiteit van Buitengaats voldoende kenbaar moet zijn geweest voor [A]. Het feit dat de omschrijving van de bedrijfsactiviteiten van Buitengaats bij de Kamer van Koophandel slechts melding maakt van verkoop van zeiljachten en niet ook (specifiek) van bemiddeling bij de verkoop daarvan, doet daar niet aan af. De omschrijving van de bedrijfsactiviteiten is immers niet doorslaggevend voor de vraag wie contractpartij is. De omschrijving in het handelsregister is vaak slechts een algemene uiteenzetting en hoeft ook geen uitputtende opsomming te zijn.
4.4. Vervolgens dient te worden geoordeeld over de vraag of sprake is van persoonlijke aansprakelijkheid van [B] in zijn hoedanigheid van bestuurder van Buitengaats doordat [B] heeft bewerkstelligd of toegelaten dat Buitengaats haar wettelijke of contractuele verplichtingen niet nakomt. Daarvan is sprake als het handelen of nalaten van [B] als bestuurder ten opzichte van [A] in de gegeven omstandigheden zodanig onzorgvuldig is dat [B] daarvan persoonlijk een ernstig verwijt kan worden gemaakt. Daarvan zal in ieder geval sprake kunnen zijn als komt vast te staan dat de bestuurder wist of redelijkerwijze had behoren te begrijpen dat de door hem bewerkstelligde of toegelaten handelwijze van Buitengaats tot gevolg zou hebben dat deze haar verplichtingen niet zou nakomen en ook geen verhaal zou bieden voor de als gevolg daarvan optredende schade. Er kunnen zich echter ook andere omstandigheden voordoen op grond waarvan een ernstig persoonlijk verwijt kan worden gemaakt (HR 8 december 2006, LJN: AZ0758).
4.5. [B] heeft betwist dat hij - ten tijde van het in ontvangst nemen van de koopprijs voor het schip - wist of had moeten weten dat Buitengaats financiëel in zwaar weer verkeerde of zou komen te verkeren. Ook heeft hij betwist dat hij, ten tijde van het aangaan van de koopovereenkomst met de koper van het schip, wist of had moeten begrijpen dat Buitengaats haar uit deze verkoop voortvloeiende verplichtingen jegens [A] niet zou (kunnen) nakomen. Daartoe heeft hij het volgende aangevoerd. In de loop van 2009 is een conflict met ABN-Amro ontstaan dat verband hield met de aanwending van de opbrengst van de verkoop van een onroerende zaak. Ondanks langdurige gesprekken lukte het niet om met de bank tot overeenstemming te komen. Hierdoor, alsmede vanwege de wereldwijde kredietcrisis, heeft ABN-Amro in december 2009 de kredietovereenkomst met de gehele groep van vennootschappen - waartoe ook Buitengaats behoorde - opgezegd. Dit ondanks het feit dat alle vennootschappen aan hun rentebetalings- en aflossingsverplichtingen voldeden. Gelijktijdig met het opzeggen van de kredietovereenkomst bevroor de bank de rekeningen die de verschillende werkmaatschappijen bij de bank aanhielden. Dit leverde voor Buitengaats een probleem op, omdat zij met enige regelmaat gelden van derden ontving uit hoofde van haar bemiddelingsactiviteiten. Om dit betalingsverkeer weer te faciliteren heeft De Fundatie een rekening bij de Friesland Bank geopend (zonder kredietfaciliteit). De Fundatie fungeerde daarbij als beheerder van de geldstromen van en naar de diverse vennootschappen binnen het concern. Dit functioneerde goed.
4.6. [B] heeft voorts aangevoerd dat, terwijl hij met ABN-Amro onderhandelde om uit de impasse te komen, ABN-Amro toestond dat Buitengaats en de andere groepsvennootschappen hun werkzaamheden gewoon voortzetten. Ook na het voorstel van 14 oktober 2010 liepen de onderhandelingen met de bank door. ABN-Amro nam al die tijd een afwachtende houding aan en liet de bedrijfsvoering van Buitengaats en de overige werkmaatschappijen ongemoeid. Ten tijde van de verkoop van het schip in februari 2011, en in de daarop volgende maanden, was er volgens [B] voldoende concreet zicht op een oplossing met ABN-Amro. Het feit dat de koopsom in maart 2011 op de bankrekening van De Fundatie werd gestort was verder geheel in lijn met de bedrijfsvoering zoals Buitengaats die al die tijd al voerde. Pas op 6 juni 2011 kwam abrupt een verandering in die situatie toen de bank, totaal onverwacht en onaangekondigd, alle roerende zaken die tot het bedrijfsvermogen van (onder meer) Buitengaats en De Fundatie behoorden in vuistpand nam. Desalniettemin was er volgens [B] ook toen nog vooruitzicht op redding omdat er serieuze gesprekken gaande waren met Rabobank over herfinanciering. Eind juni 2011 heeft [B] een (door hem in het geding gebrachte) prognose neergelegd bij Rabobank. Rabobank liet daarop weten eerst af te willen wachten waar de uitwinning door ABN-Amro toe zou leiden. Pas vanaf dat moment werd de ondergang van Buitengaats onafwendbaar, aldus [B].
4.7. Het feit dat de koopsom niet direct in april 2011 is doorgeboekt naar [A] maar is vastgehouden, hield volgens [B] verband met het feit dat [A] nog bepaalde documenten moest aanleveren. Pas op 1 juli 2011 waren deze zaken geregeld en kon de transactie met de koper volledig worden afgerond.
4.8. De rechtbank stelt allereerst vast dat de financiële situatie van Buitengaats - ten tijde van het door de koper overmaken van de koopsom naar de bankrekening van De Fundatie - als penibel kan worden bestempeld en dat [B] hiervan op de hoogte was. Dit volgt uit het feit dat ABN-Amro, zoals door [B] aangevoerd, in december 2009 de kredietovereenkomst met de gehele groep van vennootschappen - waartoe ook Buitengaats behoorde - heeft opgezegd en alle saldi van bankrekeningen heeft bevroren. Blijkens de brief van ABN-Amro van 14 oktober 2010 had ABN-Amro een substantiële vordering op (onder meer) Buitengaats en verlangde de bank betaling van EUR 1.200.000,- te voldoen door verkoop van vastgoed en herfinanciering elders. Om toch nog zaken te kunnen doen, zag Buitengaats zich kennelijk genoodzaakt tot een noodoplossing, inhoudende dat zij haar bankzaken via de bankrekening van een andere groepsmaatschappij (De Fundatie) bij Friesland Bank liet lopen. Aan deze bankrekening was - zo heeft [B] ter comparitie verklaard - geen kredietfaciliteit gekoppeld. Gezien de eerdere opzegging van de kredietfaciliteit door ABN-Amro betekent dit dat Buitengaats voor de voor haar bedrijfsvoering noodzakelijke geldstromen volledig afhankelijk was van creditsaldi op de betreffende rekening van De Fundatie, van welke rekening bovendien - zoals eveneens door [B] aangevoerd - de overige groepsvennootschappen op dezelfde wijze voor hun bedrijfsvoering afhankelijk waren.
4.9. De rechtbank stelt vervolgens vast dat ruim een jaar later - ten tijde van de verkoop van het schip en de betaling door de koper van de koopsom - in deze penibele financiële positie van Buitengaats nog geen verbetering was opgetreden omdat er nog steeds geen regeling was getroffen met ABN-Amro en daartoe ook geen reële vooruitzichten waren. [B] heeft ter comparitie weliswaar tot zijn verweer aangevoerd dat hij steeds de verwachting had dat ABN-Amro wel weer zou financieren, maar hij heeft deze verwachting slechts onderbouwd door te verwijzen naar "nog lopende gesprekken met ABN-Amro". De realiteitszin van die verwachting is daarmee niet, althans onvoldoende, onderbouwd. De rechtbank wijst er in dit verband ook op dat ABN-Amro in de brief van 14 oktober 2010 uitgaat van herfinanciering elders. Uit de datering van de door [B] in het geding gebrachte prognose (27 juni 2011) en het e-mail verkeer met Rabobank over de financieringsbehoefte (eind juni 2011) blijkt evenmin dat er in april 2011 sprake was van enige verwachting dat Rabobank tot herfinanciering bereid zou zijn.
4.10. De rechtbank is van oordeel dat [B] - gezien de wijze waarop de bedrijfsvoering bij Buitengaats sedert eind 2009 was geregeld - bij de afhandeling van de verkoop van het schip van [A] op uiterst onzorgvuldige wijze met de belangen van [A] als opdrachtgever is omgesprongen en dat hem daarvan persoonlijk een ernstig verwijt is te maken. De rechtbank betrekt bij dit oordeel de navolgende omstandigheden. [B] heeft bewerkstelligd, althans was er van op de hoogte, dat de verkoopopbrengst door de koper van het schip werd overgemaakt naar een niet op naam van Buitengaats staande bankrekening, welke rekening zowel door Buitengaats als door diverse andere groepsvennootschappen voor hun bedrijfsvoering werd benut. De rekening vertoonde verder - zo is onbetwist door [A] aangevoerd - een debetstand, terwijl aan de betreffende bankrekening geen kredietfaciliteit was verbonden. De kredietfaciliteit waar Buitengaats bij ABN-Amro over had beschikt was reeds vanaf 2009 bevroren. Doordat er een jaar na de brief van ABN-Amro van 14 oktober 2012 nog steeds geen oplossing was bereikt, diende [B] naar het oordeel van de rechtbank rekening te houden met de mogelijkheid dat ABN-Amro op enig moment tot executie zou kunnen overgaan. Onder deze omstandigheden rustte op [B] als bestuurder een extra verantwoordelijkheid om over binnenkomende en uitgaande geldstromen te waken, meer in het bijzonder waar het betreft gelden die Buitengaats niet zelf toekwamen en die niet voor haar bedrijfsvoering bestemd waren, omdat Buitengaats die slechts onder zich kreeg uit hoofde van haar taak als bemiddelaar/gevolmachtigde. Een van de kernprestaties van die taak is immers om de uit hoofde daarvan voor de opdrachtgever in ontvangst genomen gelden aan de opdrachtgever door te betalen. [B] had onder de hiervoor genoemde omstandigheden maatregelen dienen te treffen om de door Buitengaats voor [A] in ontvangst genomen gelden veilig te stellen. Door de gelden in plaats daarvan te laten overmaken naar een - door Buitengaats en diverse andere vennootschappen voor hun bedrijfsvoering aangewende - bankrekening, die ook nog eens ten name stond van een andere vennootschap, heeft [B] het risico genomen dat Buitengaats haar verplichtingen jegens [A] niet zou kunnen nakomen, althans op zodanige wijze gehandeld dat er een aanmerkelijk risico bestond dat de verkoopopbrengst niet ten goede zou komen aan [A]. [B] kan hiervan naar het oordeel van de rechtbank persoonlijk een ernstig verwijt worden gemaakt.
4.11. Dit ernstig verwijtbaar handelen van [B] leidt tot zijn persoonlijke aansprakelijkheid, zodat [B] gehouden is de als gevolg van dit handelen door [A] geleden schade te vergoeden. Het door [A] gevorderde bedrag aan hoofdsom, wettelijke rente en schade door koersverschil zal worden toegewezen, nu hiertegen door [B] geen (inhoudelijk) verweer is gevoerd.
4.12. [A] heeft voorts betaling van buitengerechtelijke incassokosten gevorderd, primair ad EUR 4.463,85 en subsidiair conform het liquidatietarief. [B] heeft zich hiertegen verweerd door te stellen dat [A] geen enkele specificatie van kosten heeft overgelegd, bij gebreke waarvan [B] betwist dat [A] kosten anders dan ter instructie van de zaak heeft gemaakt. Mede gelet op de door deze rechtbank gevolgde aanbevelingen van het Rapport Voor-Werk II zal de rechtbank de gevorderde vergoeding van buitengerechtelijke kosten, bij gebrek aan enige specificatie, afwijzen. De kosten waarvan [A] vergoeding vordert moeten aangemerkt worden als betrekking hebbende op verrichtingen waarvoor de proceskostenveroordeling wordt geacht een vergoeding in te sluiten.
4.13. [B] zal, als de (grotendeels) in het ongelijk te stellen partij, in de proceskosten worden veroordeeld, de kosten van het incident daarbij inbegrepen.
De kosten aan de zijde van [A] worden vastgesteld op:
- explootkosten EUR 103,73
- vast recht EUR 821,00
- salaris advocaat EUR 1.737,00 (3 punten in tarief III)
totaal EUR 2.661,73.
5. De beslissing
De rechtbank
5.1. veroordeelt [B] om aan [A] tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen een bedrag van EUR 29.759,03 te vermeerderen met de wettelijke rente over EUR 28.556,20 vanaf 16 mei 2012 alsmede te vermeerderen met het koersverschil tussen USD / EUR vanaf 8 april 2011;
5.2. veroordeelt [B] in de kosten van het geding, aan de zijde van [A] tot op heden vastgesteld op EUR 2.661,73;
5.3. verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
5.4. wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. S.B. van Baalen, mr. M. Sanna en
mr. E.Th.M. Zwart-Sneek en in het openbaar uitgesproken op 13 maart 2013.?